Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 111218 FNV kan tzv het verlenen van rechtsbijstand niet worden vergeleken met een rechtsbijstandsass.; geen vrije advocatenkeus

GHDHA 111218 FNV kan tzv het verlenen van rechtsbijstand niet worden vergeleken met een rechtsbijstandsass.; geen vrije advocatenkeuze

Beoordeling van het hoger beroep

2. 
De kantonrechter heeft in haar vonnis een aantal feiten vastgesteld. Tegen die feitenvaststelling is niet geappelleerd, zodat het hof ook van die feiten uit gaat. Het gaat om het volgende:

2.1
[appellante] is op 1 september 2008 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) FNV. Zij was laatstelijk werkzaam als juridisch medewerker op het regiokantoor te Weert tegen een salaris van € 3.420,76 bruto per maand, excl. emolumenten.

2.2
[appellante] is op 1 december 2009 lid geworden van FNV.

2.3
In augustus 2014 is de verstandhouding tussen partijen onder druk komen te staan nadat FNV [appellante] aansprak op haar functioneren en ziekteverzuim, waarop [appellante] zich vervolgens op 2 september 2014 heeft ziek gemeld.

2.4
Bij beschikking van de kantonrechter te Eindhoven van 15 januari 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 maart 2016 op de g-grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW. Aan [appellante] is bij diezelfde beschikking een transitievergoeding toegekend van € 9.977.-- bruto. De door [appellante] verzochte billijke vergoeding alsmede het verzoek tot hervatting en voortzetting van loonbetaling vanaf 15 oktober 2015 zijn bij die beschikking afgewezen.

2.5
In hoger beroep heeft het gerechtshof te ’s Hertogenbosch op 28 juli 2016 de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd.

2.6
In beide procedures heeft [appellante] zich laten bijstaan door mr. Sars, haar huidige gemachtigde.

2.7
De Algemene voorwaarden voor individuele rechtsbijstand van FNV kennen, onder meer, de volgende bepalingen:

“ 02 WERKWIJZE VAN RECHTSBIJSTAND

2.1
FNV verleent rechtsbijstand aan Leden op de Rechtsgebieden met inachtneming van
 de bepalingen opgenomen in deel A van de Algemene Voorwaarden

2.2
FNV bepaalt:

2.2.1.
wie de Behandelaar van een Zaak is; en

2.2.2.
de aard, de omvang en de afhandeling van de te verlenen Rechtshulp op basis
 van een inhoudelijke beoordeling van de Zaak door de Behandelaar.

( ... )

2.5
Ter voorkoming van twijfel zij vermeld dat Leden geen vrije keuze hebben
 met betrekking tot de Behandelaar, noch wie de Rechtshulp verleent.

( ... )

04 WANNEER GEEN RECHT OP RECHTSHULP?

4.1
Leden hebben geen recht op Rechtshulp in Zaken;

( ... )

4.1.8
die betrekking hebben op of gericht zijn tegen FNV of een aan de FNV
 gelieerde organisatie of tegen een ander Lid; of

4.1.9
waar rechtsbijstand bij andere rechtshulpverleners is verleend of gevraagd.

( ... )

4.3
In het geval van een Zaak waarin het Lid een werknemer van FNV of een aan FNV
 gelieerde organisatie is, dan wordt Rechtshulp verleend conform de door de sectorraad vakbonden te treffen regels en voorzieningen”.

2.8
Geschillen over de uitleg en toepassing van de Algemene voorwaarden, alsmede over de haalbaarheid en de vergoeding van kosten kunnen worden voorgelegd aan de “Klachtencommissie individuele dienstverlening”.

2.9
Bij Statuut van 30 mei 2011 (hierna: het Statuut) zijn nadere voorzieningen getroffen met betrekking tot de belangenbehartiging van de leden die vallen onder de sector vakbonden van FNV Bondgenoten (de rechtsvoorgangster van FNV) die tevens werknemers van de FNV zijn. In Deel II (Rechten van de Leden) is in artikel 2 van hetStatuut bepaald:

a. De leden hebben jegens de bond aanspraak op individuele hulp en advies, waaronder rechtshulp, op het terrein van hun arbeid, inkomen, sociale zekerheid en letselschade.
b. Op deze individuele hulp en advies zijn de Algemene Voorwaarden van FNV Bondgenoten onverkort van toepassing.
c. FNV Bondgenoten waarborgt, dat in geval de rechtshulp wordt ingeroepen in een zaak tussen het lid in zijn hoedanigheid als werknemer en anderzijds de betreffende FNV organisatie, de rechtshulp zal worden opgedragen aan deskundige personen die vrij en onafhankelijk voor het lid kunnen optreden jegens de werkgever.”

2.10
Bij brief van 11 december 2015 heeft de gemachtigde van [appellante], mr. Sars, aan FNV verzocht de kosten van zijn optreden te vergoeden. De FNV heeft dat verzoek afgewezen.

3.
Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [appellante] in eerste aanleg, naast nevenvorderingen,

I. te verklaren voor recht:
a) dat FNV in gebreke is gebleven ter zake van de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap van [appellante] van FNV, meer in het bijzonder de daaruit voortvloeiende aanspraak op deugdelijke verlening van rechtsbijstand;
b) dat FNV eveneens toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, meer in het bijzonder de toekenning en betaling aan [appellante] van het haar toekomende loon, alsmede c) dat FNV aansprakelijk is te houden voor alle schade die door [appellante] ten gevolge van die tekortkomingen is geleden of die zij nog zal lijden;

II FNV te veroordelen tot betaling van:
d) een bedrag van € 24.343,69 zijnde de door [appellante] gemaakte kosten voor rechtsbijstand, de proceskostenveroordeling in hoger beroep - waar het betreft het appel tegen de ontbindingsbeschikking - daarin begrepen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag;
e) een bedrag ad € 10.264,11 bruto ter zake van achterstallig salaris, te vermeerderen met8% vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
f) een bedrag van € 1.121,-- incl. BTW ter zake van buitengerechtelijke kosten.

4. 
De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 september 2017 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure.

5. 
[appellante] kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen en vordert in hoger beroep vernietiging van dat vonnis onder toewijzing van de door haar tegen FNV ingestelde vorde-ring zoals in de inleidende dagvaarding omschreven en in de appeldagvaarding herhaald.

6. 
Met betrekking tot die vorderingen en de grieven die [appellante] tegen het bestreden vonnis heeft geformuleerd, overweegt het hof het volgende. Daarbij geldt dat de grieven I en II zich voor gezamenlijke behandeling lenen.

7. 
Met de eerste twee grieven komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat FNV op het punt van haar verplichting om uit hoofde van het vakbondslidmaatschap tevens rechtsbijstand te verlenen, niet kan worden vergeleken met een rechtsbijstandsverzekeraar. [appellante] betoogt daartoe dat niet valt in te zien wat het onderscheid is tussen rechtsbijstand verleend door een vakvereniging zoals FNV (wanneer het zaken betreft die hieronder vallen zoals arbeidsrecht) en rechtsbijstand in dergelijke zaken op grond van een verzekeringsovereenkomst. Eisen die aan het verlenen van rechtsbijstand gesteld mogen worden op grond van internationaal aanvaarde maatstaven, zouden, aldus [appellante], niet verschillend beoordeeld mogen worden. In het verlengde van die stelling stelt [appellante] zich op het standpunt dat haar, net als bij een rechtsbijstandsverzekering, het recht op vrije advocaatkeuze toekomt en dat FNV de daarmee gemoeide kosten, op grond van haar lidmaatschap, voor haar rekening moet nemen. Het gaat daarbij om de declaraties van mr. Sars, betreffende bijstand zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, bedragende in totaal € 21.612,69. Tezamen met een proceskostenveroordeling in hoger beroep komt een en ander uit op een bedrag groot € 24.343,69. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft [appellante] nog verwezen naar een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 april 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:1433). Omdat FNV niet bereid is om de kosten als hiervoor bedoeld aan [appellante] te voldoen, wenst [appellante] deze kosten via deze procedure alsnog op FNV te verhalen.

9. 
FNV heeft zich, ter afwering van de vordering van [appellante] als hiervoor beschreven, beroepen op de onderdelen 02 en 04 van haar Algemene voorwaarden in combinatie met het bepaalde in deel II, art. 2 van het Statuut, zie hierboven onder 2.7 en 2.9. FNV betoogt dat [appellante] voor geschillen met haar werkgever op basis van het Statuut aanspraak kon maken op rechtsbijstand door bij FNV Personeel werkzame procesjuristen. Vrije advocaatkeuze kwam [appellante] niet toe, FNV is geen rechtsbijstandsverzekeraar.

10. 
Met betrekking tot hetgeen [appellante] in het kader van de grieven I en II naar voren heeft gebracht en het verweer dat FNV daarop gevoerd heeft, overweegt het hof het volgende.

11. 
Volgens art 2 van de Richtlijn 87/344/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (hierna: de Richtlijn) is de richtlijn van toepassing op de verzekering voor rechtsbijstand. Deze verzekering bestaat erin dat tegen betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen voortvloeiende uit de door de verzekering geboden dekking, met name met het oog op :
- het verhaal van door de verzekerde geleden schade, door middel van een minnelijke schikking of van een civielrechtelijke of strafrechtelijke procedure;
- de verdediging of vertegenwoordiging van de verzekerde in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, administratieve of andere procedure of in geval van een tegen hem gerichte vordering.

Art. 3, lid 1 van de Richtlijn bepaalt dat voor de rechtsbijstandverzekering een afzonderlijke overeenkomst moet worden opgemaakt, die los staat van overeenkomsten die andere branches betreffen, of moet in de polis een afzonderlijk hoofdstuk worden opgenomen waarin de inhoud van de rechtsbijstandsdekking en, indien de Lid-Staat zulks verlangt, de daarmee overeenkomende premie worden vermeld.

De vraag die voorligt is of de rechtsbijstand die FNV biedt, onder het toepassingsbereik van de Richtlijn en de strekking van deze bepalingen valt te brengen.

12. 
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Het moge zo zijn dat vanuit FNV, indien gewenst, aan haar leden rechtshulp verleend wordt, maar die rechtshulp is niet onbeperkt en kan niet los gezien worden van de organisatie van waaruit die hulp verleend wordt en de contractuele verhouding die aan die rechtshulp ten grondslag ligt. Van een rechtsbijstandverzekering in de zin van artikel 2 van de Richtlijn is geen sprake. FNV is geen (schade-)verzekeraar in de zin van de Wft, maar een ideële organisatie met als hoofddoel het behartigen van de maatschappelijke belangen van haar leden, met name gericht op het (via CAO’s) verkrijgen (en bewaken) van (gunstige) arbeidsvoorwaarden voor de bij haar aangesloten leden. Daarnaast verleent zij als bijkomende service aan haar leden onder meer - zij het op haar voorwaarden - rechtsbijstand op bepaalde terreinen. Van een separate, op rechtshulp gerichte overeenkomst als bedoeld in art. 2 jo. art. 3, lid 1 van de Richtlijn is geen sprake, noch van een polis met een afzonderlijk hoofdstuk als in art. 3 van de Richtlijn bedoeld. FNV is, anders dan een rechtsbijstandsverzekeraar, ook geen bedrijf dat is opgericht met als doel om tegen betaling van premie, rechtsbijstand te verlenen (de kosten van gerechtelijke procedures te dragen). Bij FNV is contributie verschuldigd op grond van het lidmaatschap. Die contributie wordt aangewend voor belangenbehartiging in het algemeen en niet speciaal voor het verkrijgen van rechtsbijstand. Het gaat daarbij niet om een premie in de zin van de richtlijn. Het verschil tussen beide organisaties komt ook tot uitdrukking in het terrein waarop rechtsbijstand wordt aangeboden. De terreinen van bijstand zijn bij FNV gelimiteerd, het gaat daarbij enkel om arbeid, uitkeringen, letselschade en beroepsziekten, gebieden die passen bij het zijn van een vakvereniging. Wenst een lid op een ander terrein rechtsbijstand, dan dient een aanvullende rechtsbijstandsverzekering afgesloten te worden, een en ander op kosten van het lid, FNV treedt daarbij enkel faciliterend op. Het aan haar leden aanbieden van die extra service, naast de service die zij op grond van het lidmaatschap verleent, kwalificeert FNV nog niet als kwalitatief tenminste gelijkwaardig aan een rechtsbijstandsverzekeraar.

Het enkele feit dat op grond van een rechtsbijstandsverzekering en het lidmaatschap van FNV op een aantal terreinen vergelijkbare rechtshulp kan worden verleend, maakt nog niet dat op dat (beperkte) terrein voor FNV de regels van de Richtlijn gelden.

13. 
Omdat, zoals hiervoor overwogen, FNV geen rechtsbijstandsverzekering aanbiedt als bedoeld in de zin van de Richtlijn, geldt bij de rechtshulp die FNV aan haar leden verleent ook niet het verplichte recht op vrije advocaatkeuze zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a, van de Richtlijn. FNV mag aan de rechtshulp die zij verleent, voorwaarden stellen.

Die voorwaarden zijn terug te vinden in art. 4, lid 3 van de Algemene voorwaarden voor individuele rechtsbijstand en in het Statuut (Deel II, art. 2 sub c). De voorwaarden beogen, ook in het geval een lid tegenover een FNV organisatie komt te staan, rechtshulp door deskundige personen (FNV Personeel) die vrij en onafhankelijk voor het lid kunnen optreden jegens de werkgever. Verder dan aangegeven in de algemene voorwaarden en in het Statuut reikt de rechtsbijstandservice, verbonden aan het lidmaatschap van FNV niet. Bedoelde service is derhalve niet onbeperkt. Wenst een lid dat tegenover (een onderdeel van) FNV komt te staan om hem moverende redenen andere rechtshulp dan FNV aanbiedt (bijvoorbeeld door een derde/advocaat), dan dient dat lid de daaraan verbonden kosten zelf te dragen. De contributie dekt dergelijke kosten niet (tenzij partijen anderszins zouden zijn overeengekomen, waarvan in dezen geen sprake is).

14. 
[appellante] stelt verder nog dat het lidmaatschap van FNV niet vrijwillig was en - naar het hof begrijpt - dat haar daardoor (nu zij met FNV in conflict is) een deugdelijke rechtsbescherming is ontnomen. Het hof gaat in dat betoog niet mee. Dat FNV van haar werknemers verwachtte dat ze zich als lid bij haar aansloten, is alleszins begrijpelijk - enige affiniteit met het gedachtengoed van een vakbond mag worden voorondersteld - en kan niet als een vorm van dwang worden gekenschetst. Evenmin is er sprake van een eenzijdige regeling. Door lid te worden van FNV is [appellante] een aantal faciliteiten geboden. [appellante] kan van die faciliteiten gebruik maken, maar is daartoe uiteraard niet gehouden. Instemming (contractueel of anderszins) is niet aan de orde. De stelling van [appellante] dat zij door haar lidmaatschap een deugdelijke, onafhankelijk rechtsbescherming moet ontberen dient naar het oordeel van het hof voor haar rekening te blijven. Uit niets blijkt dat de voorziening die FNV biedt onvoldoende onafhankelijk dan wel van mindere kwaliteit zou zijn. Het hof verwijst in dat verband ook naar hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging. 4.3, eerste alinea, van het bestreden vonnis heeft overwogen. Het hof schaart zich achter die overweging en maakt die tot de zijne.

15. 
[appellante] heeft ook nog aangevoerd dat de brochure “Aanvullende rechtsbijstandverzekering” misleidend is. Het hof gaat hieraan voorbij. Wat er ook zij van genoemde brochure, dit maakt nog niet dat FNV moet worden aangemerkt als rechtsbijstandsverzekeraar of daarmee - wat betreft de verplichting tot het bieden van vrije advocaatkeuze - op één lijn moet worden gesteld.

16. 
Verder betoogt [appellante] nog dat onafhankelijke rechtsbijstand een universeel beginsel is. Volgens [appellante] voldoet de rechtsbijstand die FNV haar wilde/kon verlenen niet aan dat criterium. Er is immers, aldus [appellante], sprake van een geschil waarbij FNV in een dubbele hoedanigheid optrad, te weten als werkgever die een ontslag op verwijtbare gronden aan haar verleende en dit gerechtelijk eiste, maar tevens als partij die daartegen rechtshulp diende te verlenen. Volgens [appellante] zijn deze beide hoedanigheden volstrekt onverenigbaar en evident conflicterend. Van volledige vrije en onafhankelijke rechtsbijstand (zoals het Statuut toezegt) is geen sprake. In ieder geval geeft een en ander voldoende aanleiding om bij de onafhankelijkheid van deze rechtsbijstand grote vraagtekens te plaatsen. [appellante] stelt dat de regeling zoals vastgelegd in het Statuut, niet afdoende is om het belangenconflict zoals hier omschreven te voorkomen. Die regeling, dan wel de toepassing daarvan, is dan ook - aldus [appellante] - in strijd met de redelijkheid en billijkheid. In dit kader overweegt het hof het volgende.

17. 
Zoals hiervoor onder 9 ook is overwogen is de rechtsbijstand die FNV biedt afgeperkt door de Algemene voorwaarden en het Statuut. Op rechtshulp binnen dat kader kan [appellante] aanspraak maken. Heeft [appellante] in de rechtshulp die FNV biedt geen vertrouwen omdat zij vindt dat die rechtshulp onvoldoende onafhankelijk is - enige concrete aanwijzing waarop het gebrek op vertrouwen gegrond zou kunnen worden en die haar er toe noodzaakten zich extern te oriënteren, ontbreekt, zie ook hierboven onder 14 - dan staat het haar vrij zich te wenden tot een advocaat naar eigen keuze. Het lidmaatschap van FNV biedt geen grondslag om de aan die advocaatkeuze verbonden kosten op FNV te verhalen. [appellante] had zich overigens met haar klacht kunnen wenden tot de klachtencommissie, hetgeen zij heeft nagelaten. De stelling van [appellante] dat FNV haar op het bestaan van die commissie had moeten wijzen, kan, zo al juist, niet leiden tot toewijzing van het gevorderde. [appellante] stelt ook niet dat er op dit punt sprake is van slecht werkgeverschap. Hetzelfde geldt voor het niet wijzen op de mogelijkheid een beroep te doen op de hardheidclausule. Dat verder een beroep op de regeling in de Algemene voorwaarden en het Statuut naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, blijkt uit niets. De enkele stelling dat de (toepassing van de) regeling strijdt met de redelijkheid en billijkheid is daartoe onvoldoende.

Dat niet duidelijk is hoe de rechtshulp is geregeld in geval van hoger beroep is voor de voorliggende zaak irrelevant.

Het onder 11 t/m 17 overwogene leidt tot de slotsom dat de grieven I en II falen.

18. 
Met grief III komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het arrest van het hof Den Haag van 29 april 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:1433) geen steun biedt voor het standpunt van [appellante] dat zij zich in het geschil met FNV, op kosten van FNV, door een advocaat naar keuze mag laten bijstaan. Naar het oordeel van het hof treft deze grief geen doel, nu, wat er verder ook van zij, dat arrest betrekking heeft op een andere situatie. In de situatie zoals in aangehaald arrest aan de orde, werd de werknemer in eerste instantie bijgestaan door juristen van de vakbond. Op een gegeven moment heeft de vakbond er mee ingestemd dat de werknemer zich op kosten van de bond liet bijstaan door een door haar met name genoemde, externe advocaat. Het geschil had betrekking op de vraag of de werknemer aan die advocaataanwijzing gehouden was. In die discussie speelde de kwestie van vrije advocaatkeuze. Zoals hiervoor al overwogen wijkt de voorliggende situatie af van de in aangehaald arrest beschreven casus. FNV heeft nimmer ingestemd met het inschakelen van welke externe advocaat dan ook.

19. 
Met betrekking tot grief IV overweegt het hof het volgende. In de periode vanaf augustus 2014 heeft [appellante] (onbetaald) ouderschapsverlof genoten. In verband met dat ouderschapsverlof mocht door FNV, op de voet van art. 6.1 van de Wet arbeid en zorg, een zeker bedrag op het overeengekomen loon worden ingehouden. Omdat het verlof slechts vier uren per week betrof heeft [appellante] al in augustus 2014 laten weten vanaf 1 september 2014 daarvan geen gebruik meer te willen maken. FNV heeft op dat verzoek gereageerd door [appellante] uit te nodigen voor een gesprek op 3 september 2014. Dit gesprek heeft echter niet plaatsgevonden doordat [appellante] kort daarvoor ziek is geworden. Vervolgens is FNV doorgegaan met de looninhouding. De kantonrechter heeft, onder verwijzing naar art. 6.6 van de Wet arbeid en zorg, [appellante]’ vordering ter zake van nabetaling van het ingehouden loon afgewezen met als motivering dat instemming van FNV met het door [appellante] gedane verzoek vereist is, dat FNV die instemming impliciet/stilzwijgend geweigerd heeft en dat FNV ook mocht weigeren met dat verzoek in te stemmen gelet op het daarmee gemoeide zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelang. Tegen die afwijzing komt [appellante] op. Volgens [appellante] getuigt het niet van goed werkgeverschap om een in beginsel gerechtvaardigd verzoek van een werknemer te weigeren, eenvoudigweg door dit te negeren zonder opgave van redenen. Een afwijzing zou, aldus [appellante], voorzien moeten zijn van een motivering. Van enige motivering is echter geen sprake, laat staan dat daarbij ooit enig bedrijfsbelang genoemd is.

20. 
Met betrekking tot deze grief oordeelt het hof het volgende. FNV heeft met het verzoek van [appellante] tot stopzetting van het ouderschapsverlof niet ingestemd en behoefde met dat verzoek ook niet in te stemmen. FNV wilde, alvorens het verzoek van [appellante] in overweging te nemen, dat verzoek met [appellante] bespreken en toetsen aan het bedrijfsbelang. Dit gesprek heeft echter niet plaatsgevonden doordat [appellante] ziek is geworden. [appellante] is daarna niet meer op dat verzoek terug gekomen. [appellante] mocht er niet op vertrouwen dat met het enkele uitblijven van een reactie van FNV, FNV impliciet met het verzoek instemde. FNV wilde immers, alvorens in te stemmen, een gesprek. De grief treft geen doel.

21. 
Met grief V richt [appellante] zich tegen het oordeel, en daarmee samenhangend de beslissing, van de kantonrechter dat de vordering ter zake van aanvullende loonbetaling vanaf 15 oktober 2015 tot einde dienstverband, moet worden afgewezen. Deze grief faalt. De vordering tot doorbetaling van het volledige loon vanaf 15 oktober 2015 heeft [appellante] reeds ingesteld in de tussen partijen gevoerde verzoekschriftprocedure ten overstaan van de kantonrechter te Eindhoven, uitgemond in de beschikking van 15 januari 2016. In die beschikking is dat verzoek gemotiveerd afgewezen. Bij het tegen die beschikking ingestelde hoger beroep is [appellante] tegen die beslissing niet (tijdig) opgekomen. Tegen de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2016, waarin voormelde constatering wordt gedaan, is geen rechtsmiddel ingesteld. De afwijzing van de loonvordering als hier bedoeld heeft derhalve kracht en - in deze procedure - gezag van gewijsde verkregen. [appellante] kan die vordering ingevolge art. 236 Rv. niet nogmaals aan de rechter voorleggen. Dat [appellante] destijds bij de kantonrechter niet (adequaat) op het verweer van FNV heeft gereageerd doet daaraan niet af, en brengt niet mee dat de kantonrechter op dit punt geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven. De reactie op het verweer van FNV dat [appellante] nu nog beoordeeld wil zien, had [appellante] eerder naar voren dienen te brengen. Dat dat niet gebeurd is komt, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, voor rekening en risico van [appellante]. Van noviteiten is geen sprake. Grief V slaagt niet.

22. 
Waar de grieven I t/m V niet opgaan, faalt het hoger beroep. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten op het hoger beroep gevallen. Grief VI, waarmee [appellante] opkomt tegen de veroordeling in de proceskosten van de eerste aanleg, faalt om die reden eveneens.

23. 
Het bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd, nu geen concreet bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing. ECLI:NL:GHDHA:2018:3333