Hof Arnhem-Leeuwarden 160517 recht op vrije advocaatkeuze bij rechtsbijstand als onderdeel van lidmaatschap beroepsvereniging
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 160517 recht op vrije advocaatkeuze bij rechtsbijstand als onderdeel van lidmaatschap beroepsvereniging
2 De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.2
[geïntimeerde] is sinds 1991 lid van Nieuwe Unie, een beroepsorganisatie in de verpleging en verzorging.
2.3
Onderdeel van de service die Nieuwe Unie aan haar leden versterkt is juridische dienstverlening.
2.4
Op haar website stond ten tijde van de inleidende dagvaarding onder meer vermeld:
“ Lidmaatschap van NU’91 verzekert je van een beroepsgebonden rechtsbijstandverzekering”
2.5
In het Juridisch reglement van Nieuwe Unie stond ten tijde van de inleidende dagvaarding onder meer vermeld:
1.NU'91, de beroepsorganisatie van de verpleging, biedt haar leden onder de in dit reglement opgenomen voorwaarden juridische dienstverlening aan.
2. Onder juridische dienstverlening wordt verstaan:
a. Juridische adviezen;
b. Ondersteuning in de regio;
c. Rechtsbijstand in gerechtelijke procedures;
(….)
5. De totale kosten voor juridische dienstverlening worden door NU'91 gedragen.
(…)
7. Een aanvraag om juridische dienstverlening dient onverwijld te worden aangemeld bij NU'91, onder de verplichting alle noodzakelijke informatie op eerste verzoek aan NU'91 te verstrekken. Voor zover hieraan niet wordt voldaan, zal de juridische dienstverlening niet worden verleend of worden beëindigd, ongeacht de juridische dienstverlening intern of extern wordt verleend en zal het lid de tot dan gemaakte kosten aan NU'91 moeten vergoeden.
(…)
8e. Leden die op eigen initiatief een advocaat inschakelen, kunnen geen aanspraak maken op enigerlei vergoeding van de gemaakte kosten.
9. NU'91 bepaalt of de juridische dienstverlening intern dan wel extern wordt verstrekt. In geval van externe rechtsbijstand wordt de advocaat aan wie de zaak in behandeling wordt gegeven, aangewezen door NU'91.
10. In het geval van juridische dienstverlening met betrekking tot een klacht of tuchtrechtelijke dienstverlening wordt ondersteuning geboden. Dit is alleen het geval wanneer door het lid geen aanspraak gemaakt kan worden op van zijde van de werkgever direct of indirect geboden juridische dienstverlening overeenkomstig de van toepassing zijnde CAO of deze aanspraak tot aantoonbare tegenstrijdigheid van belangen tussen werkgever en het lid leidt.
(…)
2.6
In juni 2012 is tussen [geïntimeerde] en zijn werkgever een geschil ontstaan. [geïntimeerde] heeft dit gemeld bij Nieuwe Unie. Nieuwe Unie heeft daarop aan [geïntimeerde] medegedeeld dat zij de zaak zou uitbesteden aan een advocaat in haar netwerk van advocatenkantoren waarmee zij een vast contract heeft.
2.7
[geïntimeerde] heeft aan Nieuwe Unie te kennen gegeven dat hij een advocaat van zijn eigen keuze wenst in te schakelen. Nieuwe Unie heeft daarop aan gegeven dat zulks hem vrij staat, maar dat hij de kosten daarvan voor eigen rekening dient te nemen.
2.8
In september 2012 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] Nieuwe Unie gesommeerd een bedrag van € 2.830,30 aan hem te voldoen als vergoeding van de kosten die zijn (eigen gekozen) advocaat hem ter zake van het geschil met zijn werkgever in rekening heeft gebracht.
2.9
Nieuwe Unie heeft betaling aan [geïntimeerde] geweigerd met een beroep op het bepaalde in artikel 8 sub e van haar Juridisch regelement.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
In deze zaak gaat het, kort samengevat, om het volgende. [geïntimeerde] stelt als lid van Nieuwe Unie recht te hebben op vergoeding van de door hem in 2012 gemaakte advocaatkosten (ter hoogte van € 2.830,30) ter zake van een geschil met zijn werkgever.
[geïntimeerde] baseert zich daarbij op de tot het lidmaatschap van Nieuwe Unie behorende rechtsbijstandverzekering en de daaraan inherente vrije advocatenkeuze, zoals die volgens hem voortvloeit uit de jurisprudentie van het HvJ EU.
Nieuwe Unie heeft zich tegen de vordering van [geïntimeerde] verweerd, onder meer met het argument dat de juridische dienstverlening die onderdeel van het lidmaatschap uitmaakt geen rechtsbijstandverzekering in de zin van de Wft of de Richtlijn 87/344/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (hierna: de Richtlijn) vormt. Voorts heeft zij er op gewezen dat het Juridisch reglement duidelijk regelt dat leden die een eigen advocaat hebben ingeschakeld, zoals [geïntimeerde] heeft gedaan, geen aanspraak op enigerlei vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten kunnen maken.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en daarbij geoordeeld dat nu Nieuwe Unie heeft ingestemd met de inschakeling van een advocaat door [geïntimeerde], zij zich niet kan beroepen op haar Juridisch reglement, voor zover dat inschakeling van een advocaat naar keuze uitsluit. De kantonrechter heeft in dat kader verwezen naar HR 21 februari 2014, ECLI:HR:2014:396, dat is gewezen nadat de Hoge Raad vragen van uitleg heeft gesteld aan het HvJ EU over de bepalingen van de Richtlijn. Tegen dit vonnis is [geïntimeerde] met vier grieven in beroep gekomen.
3.2
Met grief 1 stelt Nieuwe Unie het volgende aan de orde. Ten onrechte heeft de kantonrechter in deze zaak toepassing gegeven aan het genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2014 en daarmee rechtstreeks toepassing gegeven aan artikel 4 van de Richtlijn. Dat laatste is niet mogelijk nu een richtlijn geen rechtstreekse, horizontale werking heeft. Het oordeel van de kantonrechter kan evenmin worden gebaseerd op de bepaling van nationaal recht waarmee de bepalingen uit de Richtlijn in Nederlands recht zijn omgezet, nu de juridische dienstverlening van Nieuwe Unie geen rechtsbijstandsverzekering in de zin van artikel 4:67 Wft is en Nieuwe Unie geen (rechtsbijstand)verzekeraar in de zin van artikel 1:1 Wft is, aldus Nieuwe Unie, nu zij niet bedrijfsmatig als verzekeraar handelt, noch een schadeverzekeringsbedrijf exploiteert.
[geïntimeerde] heeft zich tegen grief 1 verweerd, onder meer door te verwijzen naar recente jurisprudentie van het HvJ EU, waaruit blijkt dat de reikwijdte van de Richtlijn een ruime is, die niet met een beroep op de consequenties daarvan tot een restrictieve uitleg mag leiden. Hieruit volgt volgens [geïntimeerde] dat hem ten onrechte door Nieuwe Unie zijn recht op een vrije advocaatkeuze is onthouden. Voorts wijst [geïntimeerde] op de eigen uitlatingen van Nieuwe Unie op haar website (in de versie zoals die luidde ten tijde van de inleidende dagvaarding), waarin wordt gesproken van “lidmaatschap van NU’91 verzekert je van beroepsgebonden rechtsbijstandverzekering” en refereert zij aan een samenwerking tussen Nieuwe Unie en Wilkens en Partners Financiële Dienstverlening waarbij een aanvullende rechtsbijstandsverzekering werd aangeboden.
3.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop. De Richtlijn strekt tot coördinatie van wettelijke bepalingen voor rechtsbijstandverzekering, maar beoogt geen volledige harmonisatie (HvJ EU 7 april 2016, ECLI:EU: C:2016:218).
Artikel 2 van de Richtlijn kwalificeert een rechtsbijstandsverzekering als:
“Deze verzekering bestaat erin dat tegen betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking.”
Artikel 4 lid 1 van de Richtlijn bepaalt:
1. In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;
(…)
3.4
Het HvJ EU heeft in zijn arresten geoordeeld dat de Richtlijn een ruim werkingsbereik heeft en de in de Richtlijn gewaarborgde vrije advocaatkeuze niet restrictief mag worden uitgelegd. Dat zulks financiële gevolgen kan hebben voor de stelsels van rechtsbijstandverzekering doet daaraan niet af, nu de Richtlijn voorziet en ruimte laat aan de Lidstaten dat door verzekeraars in bepaalde gevallen beperkingen worden gesteld aan de kosten die door de verzekeraars worden vergoed (vgl. HvJ EU 10 september 2009, EU:C:2009:538; HvJ EU, 26 mei 2011, EU:C:2011:355, HvJ 7 november 2013, EU:C:2013:717 en HvJ EU 7 april 2016, ECLI: EU: C:2016:218).
3.5
De bepalingen van de Richtlijn zijn omgezet in bepalingen van Nederlands recht en neergelegd in de Wft.
Artikel 1: 1 Wft bepaalt onder meer:
premie: de in geld uitgedrukte prestatie door de verzekeringnemer te leveren uit hoofde van een verzekering, daaronder niet begrepen de assurantiebelasting;
rechtsbijstandverzekeraar: een schadeverzekeraar die de branche Rechtsbijstand uitoefent;
schadeverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die schadeverzekeringen;
Artikel 4:67 lid 1 Wft bepaalt:
1 Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen:
a. om zijn belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
b. indien zich een belangenconflict voordoet.
3.6
In zijn arresten van 28 september 2012 (ECLI:NL:2012: BW7507) en 21 februari 2014 (ECLI: HR:2014:396) heeft de Hoge Raad de artikelen van de Wft die de omzetting naar nationaal recht vormen van de bepalingen van de Richtlijn conform die Richtlijn (en de daaraan gegeven uitleg door het HvJ EU) geïnterpreteerd.
Voor zover de kantonrechter in grief 1 wordt verweten dat hij door het toepassing te geven aan het arrest van de Hoge Raad uit 2014 rechtstreekse, horizontale werking heeft verleend aan de bepalingen van de Richtlijn, faalt deze grief. Zowel de Hoge Raad als de kantonrechter hebben de bepalingen van de Wft geïnterpreteerd conform de bepalingen van de Richtlijn waarvan zij de omzetting naar nationaal recht vormen en daarbij toepassing gegeven aan de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie die in een geval als deze op de nationale rechter rust.
3.7
Het geschil tussen partijen ziet naar de kern genomen op de vraag of Nieuwe Unie hier als rechtsbijstandsverzekeraar in de zin van de Wft en het recht op juridische bijstand als lid van Nieuwe Unie als rechtsbijstandsverzekering in de zin van artikel 4:67 Wft moet worden gezien, zulks in het licht van de bepalingen van de Richtlijn. Het hof beantwoordt die vragen bevestigend. Daarbij neemt het hof volgende, mede in onderlinge samenhang beschouwd, in ogenschouw:
- het HvJ EU staat een ruim werkingsbereik van de Richtlijn voor;
- de bedoeling van de Richtlijn, binnen de context, is dat deze tot doel heeft de belangen van een verzekerde ruime bescherming te bieden;
- een schadeverzekeringsbedrijf in de zin van artikel 1:1 Wft is ook aan de orde als maar een deel van de activiteiten als zodanig is aan te merken;
- ten tijde van de inleidende dagvaarding vermeldde de website van Nieuwe Unie de termen rechtsbijstandsverzekering en beroepsgebonden rechtsbijstand in het kader van de door haar verleende juridische dienstverlening;
- de door Nieuwe Unie geboden juridische dienstverlening omvat op basis van het Juridisch Reglement ook rechtsbijstand in juridische procedures en niet louter juridische adviezen;
- de voor het lidmaatschap betaalde contributie dient mede ter financiering van de door Nieuwe Unie geboden rechtsbijstand aan haar leden.
3.8
Dit betekent dat het lidmaatschap van [geïntimeerde] van Nieuwe Unie naar het oordeel van het hof mede een rechtsbijstandsverzekering in de zin van Wft, voor zover nodig met toepassing van interpretatie conform de bepalingen van de Richtlijn, omvat, die op grond van het bepaalde in artikel 4:67 Wft vrije advocaatkeuze voor [geïntimeerde] inhoudt.
3.9
Het door Nieuwe Unie gedane beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid maakt dat niet anders, nu de door haar in dat kader ingeroepen financiële consequenties die voor haar uit een vrije advocaatkeuze zouden kunnen voortvloeien, reeds door het HvJ EU en de Hoge Raad in de hierboven genoemde jurisprudentie zijn meegewogen en die onvoldoende zijn bevonden om af te doen aan de kernverplichting van artikel 4 van de Richtlijn, dat vrije advocaatkeuze garandeert. Daar komt bij dat de Lidstaat Nederland geen gebruik heeft gemaakt van de door de Richtlijn geboden en door het HvJ EU erkende ruimte om beperkingen te stellen aan de kosten die (moeten) worden vergoed. Ook om die reden slaagt het beroep van Nieuwe Unie op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet, nog daargelaten dat Nieuwe Unie dit beroep in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde], onvoldoende (cijfermatig) heeft onderbouwd, waar dat wel op haar weg had gelegen.
3.10
Voor zover in de grieven van Nieuwe Unie nog moet worden gelezen dat zij meent dat [geïntimeerde] geen vrije advocaatkeuze mocht verwachten omdat het arrest van de Hoge Raad waarop de kantonrechter zich beroept uit 2014 stamt, terwijl de in deze procedure gevorderde kosten in 2012 zijn gemaakt, faalt deze stelling. De Hoge Raad baseert zich in zijn arrest op jurisprudentie van het HvJ EU in het kader van de uitleg van de Richtlijn, waaraan hij ook is gebonden. Bovendien geldt de uitleg van de Richtlijn door het HvJ EU voor de periode van inwerkingtreding daarvan, ook al is die uitleg van later datum, tenzij het HvJ EU, die daartoe als enige is bevoegd de werking van zijn arrest in de tijd beperkt (HvJ EU 21 december 2016, Naranjo, C-154/15, C-307/15, C-308/15, ECLI:EU:C:2016:980). Ten aanzien van de uitleg van de Richtlijn heeft het HvJ EU een dergelijke beperking in de tijd niet aangebracht.
3.11
Nu reeds in eerste aanleg onbestreden vaststaat dat Nieuwe Unie op zich instemde met het voeren van een procedure, waarvoor een advocaat moest worden ingeschakeld (Nieuwe Unie had [geïntimeerde] immers reeds in juli 2012 bericht dat zij een advocaat uit haar netwerk zou inschakelen ten behoeve van [geïntimeerde]) en Nieuwe Unie noch in eerste aanleg noch in hoger beroep de hoogte en redelijkheid van de door mr. Voeten aan [geïntimeerde] gedeclareerde kosten heeft betwist, heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] terecht toegewezen. De grieven falen, althans komen bij gebrek aan belang niet voor verdere beoordeling in aanmerking nu zij ook indien een of meer van de overige grieven slagen niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. ECLI:NL:GHARL:2017:4365