Overslaan en naar de inhoud gaan

HVJ 140520 vrije advocaatkeuze rechtsbijstandverzekering ook voor bemiddeling en buitengerechtelijke onderhandelingen

HVJ 140520 vrije advocaatkeuze rechtsbijstandverzekering ook voor bemiddeling en buitengerechtelijke onderhandelingen

Arrest

1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 201 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings‑ en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB 2009, L 335, blz. 1).

2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone (hierna: „ordes van balies”), enerzijds, en de Ministerraad (België), anderzijds, over de vrijheid van de rechtsbijstandverzekerde om in het kader van een bemiddelingsprocedure zijn vertegenwoordiger te kiezen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 87/344

3
Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB 1987, L 185, blz. 77), die is ingetrokken bij richtlijn 2009/138, bepaalde in artikel 4:
1. In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat

a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;

[ ... ]

2.
Onder ‚advocaat’ wordt verstaan ieder die gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder een van de benamingen bedoeld in richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten [(PB 1977, L 78, blz. 17)].”

Richtlijn 2009/138

4
Overweging 16 van richtlijn 2009/138 luidt:
„Het voornaamste doel van verzekerings‑ en herverzekeringsregelgeving en ‑toezicht is een adequate bescherming van verzekeringnemers en begunstigden te bewerkstelligen. Onder begunstigde wordt elke natuurlijke persoon of rechtspersoon verstaan die krachtens een verzekeringsovereenkomst een aanspraak heeft. Financiële stabiliteit en eerlijke en stabiele markten zijn andere doelstellingen van verzekerings‑ en herverzekeringsregelgeving en ‑toezicht die eveneens in aanmerking moeten worden genomen, maar die geen afbreuk mogen doen aan het voornaamste doel.”

5
Titel II („Specifieke bepalingen voor verzekering en herverzekering”) van deze richtlijn omvat een hoofdstuk II („Specifieke bepalingen betreffende schadeverzekering”), waarvan afdeling 4 („Rechtsbijstandverzekering”) de artikelen 198 tot en met 205 omvat.

6
Artikel 198 van die richtlijn heeft als opschrift „Toepassingsgebied van deze afdeling”, en bepaalt in lid 1 het volgende:
„Deze afdeling is van toepassing op de in branche 17 van deel A van bijlage I bedoelde verzekering voor rechtsbijstand, waarbij een verzekeringsonderneming tegen betaling van een premie de verbintenis aangaat om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking, met name met het oog op:

[ ... ]

b)
de verdediging of vertegenwoordiging van de verzekerde in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, administratieve of andere procedure of in geval van een tegen deze persoon gerichte vordering.”

7
Artikel 201 van richtlijn 2009/138, met als opschrift „Vrije keuze van een advocaat”, bepaalt:

„1. In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering wordt uitdrukkelijk bepaald dat:
a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;

[ ...]

2.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder ‚advocaat’ verstaan ieder die gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder een van de benamingen bedoeld in [richtlijn 77/249]
.”

Belgisch recht

8

Artikel 156 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (Belgisch Staatsblad van 30 april 2014, blz. 35487) luidde als volgt:
In elke verzekeringsovereenkomst inzake rechtsbijstand moet uitdrukkelijk ten minste worden bepaald dat:


wanneer moet worden overgegaan tot een gerechtelijke of administratieve procedure, de verzekerde vrij is in de keuze van een advocaat of van iedere andere persoon die de vereiste kwalificaties heeft krachtens de op de procedure toepasselijke wet om zijn belangen te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen;

[ ... ]

9

Artikel 2 van de wet van 9 april 2017 tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen en ertoe strekkende de vrije keuze van een advocaat of iedere andere persoon die krachtens de op de procedure toepasselijke wet de vereiste kwalificaties heeft om zijn belangen te verdedigen in elke fase van de rechtspleging te waarborgen in het kader van een rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst (Belgisch Staatsblad van 25 april 2017, blz. 53207; hierna: „wet van 9 april 2017”) luidt:
In artikel 156 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt:

‚1°
wanneer moet worden overgegaan tot een gerechtelijke, administratieve of arbitrageprocedure, de verzekerde vrij een advocaat of iedere andere persoon kan kiezen die, krachtens de op de procedure toepasselijke wet, de vereiste kwalificaties heeft om zijn belangen te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, en dat, in het geval van arbitrage, bemiddeling of een andere erkende buitengerechtelijke vorm van geschillenbeslechting, de verzekerde vrij een persoon kan kiezen die de vereiste kwalificaties heeft en die daartoe is aangewezen;’.”

10
Uit het bij het Hof ingediende dossier blijkt dat in het Belgische Gerechtelijk Wetboek, zoals laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing (Belgisch Staatsblad van 2 juli 2018, blz. 53455; hierna: „Gerechtelijk Wetboek”), is voorzien in twee bemiddelingsvormen, te weten de buitengerechtelijke bemiddeling als bedoeld in de artikelen 1730 tot en met 1733 van dit wetboek, en de gerechtelijke bemiddeling als bedoeld in de artikelen 1734 tot en met 1737 ervan.

11
Buitengerechtelijke bemiddeling kan door elke partij voor, tijdens of na een rechtspleging aan de andere partijen worden voorgesteld. De partijen wijzen in onderlinge overeenstemming de bemiddelaar aan of belasten een derde met die aanwijzing. Wanneer de partijen tot een bemiddelingsakkoord komen, wordt dat in een gedateerd en door hen en de bemiddelaar ondertekend geschrift vastgelegd. Indien de bemiddelaar die de bemiddeling leidde erkend is door de federale bemiddelingscommissie, kunnen de partijen of een van hen het bemiddelingsakkoord ter homologatie voorleggen aan de bevoegde rechter. Deze rechter kan die homologatie alleen weigeren indien het akkoord strijdig is met de openbare orde of indien het akkoord dat werd bereikt na een bemiddeling in familiezaken strijdig is met de belangen van de minderjarige kinderen. De homologatiebeschikking heeft de gevolgen van een vonnis, waardoor het gehomologeerde akkoord uitvoerbare kracht verkrijgt.

12
De gerechtelijke bemiddeling houdt in dat de rechter voor wie een zaak hangende is, op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling kan bevelen zolang de zaak niet in beraad is genomen. Gedurende de bemiddeling blijft de rechter geadieerd en kan hij op elk ogenblik elke door hem noodzakelijk geachte maatregel treffen. Op verzoek van de bemiddelaar of van een van de partijen kan hij ook een einde maken aan de bemiddeling. Wanneer de bemiddeling tot een, zelfs gedeeltelijk, bemiddelingsakkoord leidt, kunnen de partijen of een van hen de rechter verzoeken dat akkoord te homologeren. De homologatie kan alleen worden geweigerd indien het strijdig is met de openbare orde of indien het akkoord dat bereikt werd na een bemiddeling in familiezaken strijdig is met de belangen van de minderjarige kinderen. Indien de bemiddeling niet tot een volledig bemiddelingsakkoord heeft geleid, wordt de gerechtelijke procedure voortgezet.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13
De ordes van balies hebben bij het Grondwettelijk Hof (België) een beroep tot vernietiging van de wet van 9 april 2017 ingesteld. Ter ondersteuning van dit beroep voeren zij onder meer een middel aan betreffende schending van een aantal bepalingen van de Belgische Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 201 van richtlijn 2009/138.

14
In het bijzonder voeren de ordes van balies aan dat die wet niet in overeenstemming is met artikel 201 van richtlijn 2009/138, aangezien die wet in wezen niet voorziet in het recht van de rechtsbijstandverzekerde om in het kader van een bemiddelingsprocedure zijn advocaat te kiezen. Volgens de ordes van balies valt deze procedure immers onder het begrip „gerechtelijke procedure” als bedoeld in voormeld artikel 201, zodat de verzekeringnemer over dat recht moet beschikken.

15
De verwijzende rechter herinnert eraan dat vóór de inwerkingtreding van de wet van 9 april 2017 elke verzekeringsovereenkomst inzake rechtsbijstand moest voorzien in de vrijheid voor de verzekeringnemer om een advocaat of een andere gekwalificeerde persoon te kiezen „wanneer [moest] worden overgegaan tot een gerechtelijke of administratieve procedure”. Bij deze wet is die keuzevrijheid uitgebreid tot de arbitrageprocedure maar is zij uitgesloten voor de bemiddelingsprocedure omdat, ten eerste, de aanwezigheid van een raadsman niet bevorderlijk is voor de bemiddeling en, ten tweede, de bemiddeling niet noodzakelijk steunt op een juridische redenering.

16
De verwijzende rechter zet uiteen dat uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat het begrip „gerechtelijke procedure” in de zin van artikel 201 van richtlijn 2009/138 ruim moet worden uitgelegd, zodat de belangen van de verzekeringnemers worden beschermd door hun een algemeen en autonoom recht te verlenen om, binnen de in dit artikel vastgestelde grenzen, hun rechtshulpverlener vrij te kiezen.

17
Op basis van deze rechtspraak kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld of dat recht eveneens geldt in een bemiddelingsprocedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. In dat verband merkt de verwijzende rechter op dat een bemiddelingsprocedure naar Belgisch recht kenmerken vertoont die aanleunen zowel bij een procedure tot minnelijke regeling van het geschil als bij een gerechtelijke procedure. In het bijzonder heeft de bemiddelingsprocedure, net als de procedure tot minnelijke regeling, tot doel een bemiddelingsakkoord tot stand te brengen tussen de partijen bij het geschil. Voorts is de bemiddelingsprocedure vergelijkbaar met een gerechtelijke procedure, doordat zij doorgaans volgt op het minnelijke overleg, doordat zij wordt geregeld in het Gerechtelijk Wetboek en doordat zij kan leiden tot een onder leiding van een erkende bemiddelaar tot stand gekomen bemiddelingsakkoord, dat kan worden gehomologeerd door de bevoegde rechter door middel van een homologatiebeschikking die de gevolgen heeft van een vonnis.

18
In die omstandigheden heeft het Grondwettelijk Hof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Dient het begrip ‚gerechtelijke procedure’ in artikel 201, lid 1, a), van [richtlijn 2009/138] zo te worden uitgelegd dat daaronder de buitengerechtelijke en de gerechtelijke bemiddelingsprocedures, zoals geregeld in de artikelen 1723/1 tot 1737 van het [Gerechtelijk Wetboek], zijn begrepen?

Beantwoording van de prejudiciële vraag

19
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 201, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „gerechtelijke procedure” ook betrekking heeft op een procedure voor gerechtelijke of buitengerechtelijke bemiddeling waarbij een rechterlijke instantie betrokken is of kan zijn, hetzij bij het inleiden van deze procedure hetzij na afloop ervan.

20
Voor de beantwoording van deze vraag zij eraan herinnerd dat volgens artikel 201, lid 1, onder a), van die richtlijn in elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering uitdrukkelijk wordt bepaald dat indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen.

21
Aangezien artikel 201, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/138 de tekst van artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 87/344 in wezen overneemt, is de rechtspraak betreffende laatstgenoemde bepaling relevant voor de uitlegging van eerstgenoemde bepaling.

22
Het Hof heeft om te beginnen reeds de gelegenheid gehad om te verduidelijken dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344, betreffende de vrije keuze van de vertegenwoordiger, een algemene strekking en een bindend karakter heeft (zie in die zin arresten van 10 september 2009, Eschig, C‑199/08, EU:C:2009:538, punt 47; 26 mei 2011, Stark, C‑293/10, EU:C:2011:355, punt 29, en 7 november 2013, Sneller, C‑442/12, EU:C:2013:717, punt 25).

23
Vervolgens blijkt reeds uit de bewoordingen van artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 87/344 dat het begrip „administratieve procedure” moet worden gelezen in tegenstelling met het begrip „gerechtelijke procedure” (zie in die zin arresten van 7 april 2016, Massar, C‑460/14, EU:C:2016:216, punt 19, en 7 april 2016, AK, C‑5/15, EU:C:2016:218, punt 17). Voorts kan de uitlegging van het begrip „administratieve procedure” of het begrip „gerechtelijke procedure” niet worden beperkt door een onderscheid te maken tussen de voorbereidende fase en de besluitfase van een gerechtelijke of administratieve procedure (zie in die zin arresten van 7 april 2016, Massar, C‑460/14, EU:C:2016:216, punt 21, en 7 april 2016, AK, C‑5/15, EU:C:2016:218, punt 19).

24
Evenwel bevat noch artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 87/344, noch artikel 201, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/138 een definitie van het begrip „gerechtelijke procedure”.

25
In die omstandigheden moet volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen van deze bepaling, maar ook met de context en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 7 april 2016, Massar, C‑460/14, EU:C:2016:216, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 7 april 2016, AK, C‑5/15, EU:C:2016:218, punt 20).

26
In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit overweging 16 van richtlijn 2009/138, deze richtlijn, en in het bijzonder artikel 201 ervan betreffende de vrije keuze van de advocaat of de vertegenwoordiger, tot doel heeft de belangen van de verzekerden adequaat te beschermen. De algemene strekking en de verbindendheid van het recht om een advocaat of vertegenwoordiger te kiezen, staan derhalve in de weg aan een restrictieve uitlegging van artikel 201, lid 1, onder a), van die richtlijn (zie in die zin arresten van 7 april 2016, Massar, C‑460/14, EU:C:2016:216, punt 23, en 7 april 2016, AK, C‑5/15, EU:C:2016:218, punt 21).

27
Zo heeft het Hof met betrekking tot het begrip „administratieve procedure” als bedoeld in die bepaling voor recht verklaard dat dit begrip onder meer een procedure omvat die ertoe leidt dat een bestuursorgaan de werkgever vergunning verleent om de voor de rechtsbijstand verzekerde werknemer te ontslaan, alsook de fase van bezwaar bij een bestuursorgaan waarin dit orgaan een voor beroep in rechte vatbaar besluit geeft (zie in die zin respectievelijk arresten van 7 april 2016, Massar, C‑460/14, EU:C:2016:216, punt 28, en 7 april 2016, AK, C‑5/15, EU:C:2016:218, punt 26).

28
In dit verband heeft het Hof beklemtoond dat een uitlegging van het begrip „administratieve procedure” waarbij dit begrip enkel gerechtelijke procedures in bestuursaangelegenheden zou omvatten, dat wil zeggen procedures voor een gerecht in eigenlijke zin, de door de wetgever van de Europese Unie met zoveel woorden gebruikte uitdrukking „administratieve procedure” haar betekenis zou ontnemen (zie in die zin arresten van 7 april 2016, Massar, C‑460/14, EU:C:2016:216, punt 20, en 7 april 2016, AK, C‑5/15, EU:C:2016:218, punt 18).

29
Zoals de advocaat-generaal in punt 81 van zijn conclusie opmerkt, omvat de term „procedure” dus niet alleen de fase van het beroep voor een gerecht in eigenlijke zin, maar ook de fase die daaraan voorafgaat en tot een gerechtelijke fase kan leiden.

30
Het begrip „gerechtelijke procedure” in de zin van artikel 201 van richtlijn 2009/138 moet even ruim worden uitgelegd als het begrip „administratieve procedure”, aangezien het voorts incoherent zou zijn om deze twee begrippen verschillend uit te leggen wat betreft het recht om een advocaat of vertegenwoordiger te kiezen.

31
Hieruit volgt dat het begrip „gerechtelijke procedure” niet kan worden beperkt tot uitsluitend niet-administratieve procedures voor een gerecht in eigenlijke zin, en ook niet door een onderscheid te maken tussen de voorbereidende fase en de besluitfase van een dergelijke procedure. Elke fase die kan leiden tot een procedure bij een rechterlijke instantie, zelfs een voorafgaande fase, moet dus worden geacht onder het begrip „gerechtelijke procedure” in de zin van artikel 201 van richtlijn 2009/138 te vallen.

32
In casu blijkt uit het bij het Hof ingediende dossier dat de gerechtelijke bemiddeling noodzakelijkerwijs wordt gelast door een rechter bij wie een beroep in rechte aanhangig is en dat dit een fase is van de gerechtelijke procedure bij een gerecht in eigenlijke zin, dat in beginsel gebonden is aan het bemiddelingsakkoord dat de partijen mogelijkerwijs hebben bereikt.

33
Zou in die omstandigheden worden aangenomen dat een dergelijke bemiddeling niet zelf ook – voor de toepassing van artikel 201 van richtlijn 2009/138 – een „gerechtelijke procedure” is als bedoeld in dit artikel, dan zou de verzekerde uitsluitend wat die fase betreft het recht worden ontnomen om zijn advocaat of vertegenwoordiger te kiezen. Evenwel kan niet worden betwist dat de verzekerde behoefte heeft aan rechtsbescherming in de fase die, eenmaal aangevangen, integrerend deel uitmaakt van de procedure bij de rechterlijke instantie die deze fase heeft gelast. Deze uitlegging is overigens in overeenstemming met het in punt 26 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doel van richtlijn 2009/138, namelijk te zorgen voor een adequate bescherming van de verzekerden, waardoor zij in staat worden gesteld om in de eigenlijke gerechtelijke fase van de procedure de bijstand van dezelfde vertegenwoordiger te blijven genieten.

34
Evenzo betekent het feit dat de buitengerechtelijke bemiddelingsprocedure niet bij een rechterlijke instantie is gevoerd evenmin dat zij kan worden uitgesloten van het begrip „gerechtelijke procedure” in de zin van artikel 201 van richtlijn 2009/138.

35
Een dergelijke bemiddelingsprocedure kan immers leiden tot een akkoord tussen de betrokken partijen, dat reeds op verzoek van slechts één van hen door een rechterlijke instantie kan worden gehomologeerd. Bovendien is deze rechterlijke instantie in het kader van de homologatieprocedure gebonden aan de inhoud van dat akkoord zoals vastgesteld door de partijen tijdens de bemiddeling, tenzij dit akkoord strijdig is met de openbare orde of, in voorkomend geval, de belangen van de minderjarige kinderen.

36
Hieruit volgt dat het akkoord dat de partijen hebben gesloten, ongeacht of het voortvloeit uit een gerechtelijke dan wel een buitengerechtelijke bemiddeling, tot gevolg heeft dat de bevoegde rechterlijke instantie die dit akkoord homologeert daaraan gebonden is en dat bedoeld akkoord, nadat het uitvoerbare kracht heeft verkregen, dezelfde gevolgen heeft als een vonnis.

37
In die omstandigheden lijkt de rol van de advocaat of de vertegenwoordiger zelfs belangrijker te zijn in het kader van een bemiddeling dan in het kader van een bij een bestuursorgaan gemaakt bezwaar als bedoeld in punt 27 van dit arrest, waarvan de uitkomst niet bindend is voor een eventuele latere administratieve instantie, noch voor een bestuursrechter.

38
In het kader van een procedure die de rechtspositie van de verzekeringnemer definitief kan vaststellen zonder dat er een reële mogelijkheid bestaat om deze positie te wijzigen door middel van een beroep in rechte, heeft de verzekeringnemer behoefte aan rechtsbescherming, en gelet op de gevolgen van de homologatie van het uit de bemiddeling voortvloeiende akkoord zullen de belangen van de verzekeringnemer die een beroep doet op bemiddeling beter worden beschermd indien hij zich kan beroepen op het in artikel 201 van richtlijn 2009/138 neergelegde recht op vrije keuze van de vertegenwoordiger, net zoals een verzekeringnemer die zich rechtstreeks tot de rechter zou wenden.

39
Wat in de tweede plaats de context van artikel 201 van richtlijn 2009/138 betreft, moet worden opgemerkt dat het toepassingsgebied van afdeling 4 van hoofdstuk II van titel II van richtlijn 2009/138, die betrekking heeft op de rechtsbijstandverzekering, in artikel 198 van deze richtlijn bijzonder ruim is omschreven, doordat daarin is bepaald dat die afdeling van toepassing is op de verzekering voor rechtsbijstand, waarbij een verzekeringsonderneming tegen betaling van een premie de verbintenis aangaat om de kosten van gerechtelijke procedures te dragen en andere diensten te verlenen die voortvloeien uit de door de verzekering geboden dekking, met name met het oog op de verdediging of vertegenwoordiging van de verzekerde in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, administratieve of andere procedure of in geval van een tegen deze persoon gerichte vordering.

40
Een dergelijke omschrijving van het toepassingsgebied van die afdeling bevestigt dat de daarin neergelegde rechten van de verzekerden, waaronder met name het in artikel 201 van richtlijn 2009/138 bedoelde recht om hun vertegenwoordiger te kiezen, ruim moeten worden uitgelegd.

41
Bovendien moedigt het Unierecht zelf het gebruik van bemiddelingsprocedures aan, hetzij, zoals de ordes van balies opmerken, door middel van richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PB 2008, L 136, blz. 3), hetzij op basis van het primaire recht, in het bijzonder artikel 81, lid 2, onder g), VWEU, dat bepaalt dat de wetgever van de Unie in het kader van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken maatregelen moet vaststellen met het oog op „de ontwikkeling van alternatieve methoden voor geschillenbeslechting”. Het zou dus incoherent zijn indien het Unierecht het gebruik van dergelijke methoden zou aanmoedigen en tegelijkertijd de rechten zou beperken van justitiabelen die besluiten om een beroep te doen op deze methoden.

42
Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 201, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „gerechtelijke procedure” ook betrekking heeft op een procedure voor gerechtelijke of buitengerechtelijke bemiddeling waarbij een rechterlijke instantie betrokken is of kan zijn, hetzij bij het inleiden van deze procedure hetzij na afloop ervan.

Kosten

43
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.


Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 201, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings‑ en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „gerechtelijke procedure ” ook betrekking heeft op een procedure voor gerechtelijke of buitengerechtelijke bemiddeling waarbij een rechterlijke instantie betrokken is of kan zijn, hetzij bij het inleiden van deze procedure hetzij na afloop ervan. ECLI:EU:C:2020:372