Hof Arnhem 230506 onderscheid binnen/buitengerechtelijk, expertisekosten
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 23-05-06 onderscheid binnen/buitengerechtelijk, expertisekosten
4.32 [appellante] heeft ter onderbouwing van haar vordering ter zake van kosten van rechtsbijstand de declaraties van haar voormalig advocaat over de periode van 13 juni 1995 tot en met 12 juli 2002 overgelegd (producties 5a tot en met 5r bij memorie van grieven). Deze declaraties betreffen de rechtsbijstand die is verleend voorafgaand aan het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 24 juli 2002 en komen in beginsel op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking, mits is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Blijkens de urenspecificaties, behorende bij de declaraties van 15 juni 2001 en 12 juli 2002 (productie 5o en 5r), zijn er echter ook werkzaamheden in rekening gebracht die hebben te gelden als werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure, te weten het opstellen van de dagvaarding op respectievelijk 15 juni 2000 en 22 februari 2001, waarvoor in totaal een bedrag van ƒ 1.443,75 (€ 655,15) in rekening is gebracht, en het aanpassen van processtukken op 21 februari 2002. Voor laatstgenoemde werkzaamheden blijkt uit de urenspecificatie niet welk bedrag daarvoor in rekening is gebracht. Het hof stelt dit schattenderwijs vast op € 385,=. Voornoemde werkzaamheden en het daarvoor in rekening gebrachte bedrag van in totaal € 1.040,15 komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. De enkele omstandigheid dat de overgelegde urenspecificaties op een aantal punten zijn voorzien van handgeschreven commentaar, betekent naar het oordeel van het hof niet dat [appellante] de declaraties van haar toenmalige advocaat niet heeft voldaan. Voorts komen de aan de zaak bestede uren, in aanmerking genomen dat het een complexe zaak betreft en de uren zijn gemaakt in een periode van ongeveer zeven jaar, en het in rekening gebrachte uurtarief het hof niet onredelijk voor. Een bedrag van € 10.549,13 (€ 11.589,28 minus € 1.040,15) zal ter zake van kosten van rechtsbijstand worden toegewezen.
4.33 De kosten ad € 9.185,28 (€5.760,20 + € 3.425,08) met betrekking tot de door Groot Expertisebureau B.V. opgestelde rapporten (producties 6a en 6b bij memorie van grieven) komen geheel voor vergoeding in aanmerking. Het betreft immers kosten ter vaststelling van schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b BW en deze zijn, gelet op onder meer de complexiteit van het berekenen van de gemiste inkomsten en het verlies aan arbeidsvermogen van een directeur/groot aandeelhouder, niet zonder meer aan te merken als kosten ter instructie van de zaak, zoals bedoeld in artikel 241 Rv. Dat het door Groot Expertisebureau B.V. berekende schadebedrag niet wordt toegekend, betekent niet dat daarmee de kosten ter berekening van de schadeposten ten onrechte zijn gemaakt. Voorts komen de aan het opstellen van de rapporten bestede uren (productie 6a en 6b bij memorie van grieven) het hof niet onredelijk voor. De veronderstelling van Ziekenhuis Rijnstate dat voormelde kosten niet daadwerkelijk door [appellante] zijn betaald is niet van belang. Er is geen aanwijzing dat de facturen niet bedoeld zijn voor betaling door [appellante].
4.34 Het gevorderde bedrag ter zake van de accountantskosten is gebaseerd op een schatting van de accountant (productie 7 bij memorie van grieven) en het is kennelijk niet meer mogelijk een deugdelijke specificatie van deze kosten te verkrijgen. Ziekenhuis Rijnstate heeft deze schadepost gemotiveerd betwist en het had derhalve op de weg van [appellante] gelegen ter gelegenheid van het pleidooi haar vordering nader toe te lichten. Zij heeft dat echter nagelaten, zodat het hof de vordering als onvoldoende onderbouwd zal afwijzen.LJN AY5110