Rb Assen 160311 mishandeling; gevorderd 24633, toegewezen, cf liquidatietarief, 1750,00, vermeerderd met kosten van klachtprocedure
- Meer over dit onderwerp:
Rb Assen 160311 mishandeling; gevorderd 24633, toegewezen, cf liquidatietarief, 1750,00, vermeerderd met kosten van klachtprocedure
Advocaatkosten strafprocedure en klachtprocedure
4.10. [eiser] vordert dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 9.639,00 voor de advocaatkosten in de strafzaak.
Met de voeging is door [eiser], zakelijk en kort samengevat, beoogd dat zij op korte termijn een vergoeding van hun schade zouden krijgen. Om haar bewijspositie in verband met de werking van artikel 161 Rv veilig te stellen moest er ook worden ingegrepen in het voornemen van het OM. Dat is door het Gerechtshof gehonoreerd zodat dit terecht is geschied. Zou dit niet zijn gebeurd dan zou vrijspraak kunnen volgen omdat er geen sprake was van een openbare ruimte, terwijl er bij een veroordeling niet aangesloten werd bij de realiteit van de zware mishandeling.
Daarvoor zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uiteindelijk ook veroordeeld en hun hele houding toont aan dat zij alles aangrijpen om overal onderuit te komen.
4.11. [gedaagde sub 2] voert aan dat een klachtprocedure ziet op een verschil van mening tussen het OM en de slachtoffers en dat hij niet verantwoordelijk c.q. aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten die verbonden zijn aan een dergelijke procedure. Ook de kosten verbonden aan de vordering benadeelde partij dienen te worden afgewezen, nu [eiser] als benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het feit dat de schade in die procedure onvoldoende is onderbouwd.
Ook [gedaagde sub 1] weerspreekt dat deze advocaatkosten voor zijn rekening dienen te komen, terwijl subsidiair is gesteld dat de gevorderde kosten buitensporig hoog zijn.
4.12. De aard van de handelingen waaraan de kosten zijn verbonden heeft tot gevolg dat hier sprake is van toepasselijkheid van onderdeel a en b van het tweede lid van artikel 6:96 BW.
Juist is dat een veroordeling of een vrijspraak invloed heeft op de bewijspositie ten aanzien van schade als gevolg van het misdrijf en juist is ook dat de aard van het misdrijf ook bijdraagt aan het bewijs van de soort, ernst en omvang van de schade. Dat [eiser] haar verhaalspositie door de geslaagde interventie met de klachtprocedure heeft verbeterd, staat daarom vast, en a fortiori staat daarmee vast dat het redelijk was om die interventie voor te bereiden en te plegen.
De kosten die daaraan zijn verbonden, beperken de kosten die zij, mocht nog een civiele procedure moeten volgen, zou moeten maken om de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vast te stellen (onderdeel a van het tweede lid van artikel 6:96 BW), en om een adequate positie te verwerven in de begrotingsprocedure bij de civiele rechter (onderdeel b). Dat blijkt uit hetgeen eerder is overwogen, waarbij onder meer het bepaalde in artikel 161 Rv van invloed is. Ook in dit opzicht was het redelijk om te handelen zoals is gedaan.
De kosten zijn exact bekend en dus nauwkeurig vast te stellen. Daarom zijn zij integraal toewijsbaar.
Dat de schadevordering in de strafprocedure is afgewezen heeft geen invloed. In de eerste plaats is dit te wijten aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf doordat zij zich hebben verzet tegen toewijzing. Zouden zij dit niet hebben gedaan, dan had de strafrechter de vordering moeten toewijzen.
In de tweede plaats is het niet van invloed omdat toewijzing van de schadevordering niet van belang is voor het toewijsbaar zijn van schade in de zin van artikel 6:96, tweede lid onder b, BW (HR 11 junli 2003, NJ 2005/50).
De rechtbank concludeert derhalve tot toewijzing van de gevorderde kosten ad € 9.639,00 exclusief BTW.
Overige kosten advocaat
4.13. [eiser] claimt nog meer kosten ter vaststelling en verhaal van haar schade. Deze zijn daadwerkelijk gemaakt en belopen het door hen geclaimde bedrag van € 24.633,00. Ter onderbouwing zijn de urenspecificaties overgelegd.
Echter, uit die specificaties is niet op te maken of er kosten zijn die niet onder het bereik van artikel 241 Rv vallen, zodat zij eventueel kunnen worden vergoed op grondslag van artikel 6:96 BW.
Niet duidelijk is bijvoorbeeld wat moet worden verstaan onder ‘processtuk’ op 17 oktober 2008 terwijl er toen, voor zover uit de stukken blijkt, geen procedure aanhangig was en de eerste dagvaarding pas in oktober 2009 is gevolgd.
Bij de proceskostenveroordeling zal verder worden beslist over de advocaatkosten.
(.....)
Proceskosten
4.34. [gedaagde sub 2] kan zich niet vereniging met een toekenning van de werkelijk gemaakte advocaatkosten in plaats van een forfaitaire vergoeding, omdat er kennelijk een incassorisico zou zijn. Voorts is aangevoerd dat niet is gebleken dat gepoogd is de advocaatkosten zoveel mogelijk te beperken, gelet op de aan de zaak bestede tijd. In dit verband wordt er ook op gewezen dat inmiddels een derde advocaat binnen hetzelfde kantoor zich met de zaak bezig houdt, hetgeen ook niet voor risico van [gedaagde sub 2] dient te komen.
[gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat kosten van de advocaat in het kader van de procesveroordeling voor rekening komen van de in het ongelijk gestelde partij. Voorts is aangevoerd dat er geen aanleiding is gesteld en/of bestaat om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling
4.35. De rechtbank is vrij om van het zogeheten Liquidatietarief af te wijken: ‘De begroting door de rechter van de kosten van het geding, ook voor zover het het salaris van de procureur betreft, is een feitelijke beslissing, die geen motivering behoeft. .. Daarbij verdient opmerking dat het Liquidatietarief .. geen recht is in de zin van art. 99 Wet RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn’ (HR 3 april 1998, NJ 1998/571).
De overheersende opvatting is dat slechts in bijzondere gevallen van de richtlijn wordt afgeweken. Een dergelijk geval is bijvoorbeeld gebleken misbruik van procesrecht.
De rechtbank volgt deze opvatting en is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval. Gedaagden hebben op onderdelen terecht bezwaren tegen de schadeclaims en de mishandeling zelf, civielrechtelijk een onrechtmatige daad, maakt de zaak niet tot een bijzonder geval; hoe pijnlijk dit voor [eiser] in dit opzicht ook in financiële zin is.
4.36. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat voor wat betreft de proceskostenveroordeling aansluiting dient gezocht bij het tarief op basis van het toegewezen bedrag ad € 32.459,29. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaardingen € 171,96
- griffierecht 3.685,00
- salaris advocaat 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 5.593,96. LJN BQ4473