Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 221021 verzekeraar verzoekt deskundigenonderzoek letselschade na arbeidsongeval; bevoegdheid rb, beoordelingskader (2)

RBOBR 221021 verzekeraar verzoekt deskundigenonderzoek letselschade na arbeidsongeval; bevoegdheid rb, beoordelingskader

2
Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de kantonrechter een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. Verzoeksters leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.

2.2.1.
[verweerder] heeft op 18 juni 2015 een arbeidsongeval gehad tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [verzoekster sub 1] . Hij was op dit moment als uitzendkracht bij [verzoekster sub 1] werkzaam. [verweerder] heeft die dag een keukenkastje op zijn hoofd gekregen maar heeft die dag gewoon doorgewerkt. Op 19 juni 2015 kreeg hij uitvalverschijnselen waarna hij naar het ziekenhuis is gegaan. Op de CT-scan waren die dag geen afwijkingen te zien. Vervolgens is op 24 juni 2015 door middel van een MRI-scan vastgesteld dat [verweerder] een herseninfarct heeft gehad maar ook dat er sprake was van pre-existente herseninfarcten. De medisch adviseur van de Inspectie SZW heeft op 25 mei 2016 geconstateerd dat de causaliteit tussen het arbeidsongeval en het letsel niet duidelijk is. Amlin heeft haar aansprakelijkheid voor het ongeval namens [verzoekster sub 1] erkend maar betwist dat er causaal verband bestaat tussen het ongeval en het herseninfarct. Partijen hebben ieder afzonderlijk een eigen medisch adviseur ingeschakeld.

2.2.2.
Partijen en hun medisch adviseurs zijn het niet eens over de vraag of het herseninfarct dat [verweerder] heeft gehad in causaal verband staat met het arbeidsongeval. Omdat de causaliteitsdiscussie in een impasse is geraakt, vinden verzoeksters het noodzakelijk dat een voorlopig deskundigenonderzoek plaatsvindt. Verzoeksters verzoeken de deskundige de vragen voor te leggen zoals opgesomd op pagina 7 tot en met 9 van het verzoekschrift, die aansluiten bij de meest recente versie van de zogeheten IWMD-vraagstelling1.

2.4.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en verzoekt:
I. dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart, met verwijzing van de verdere behandeling naar de rechtbank Oost-Brabant;

II.
primair

de gevraagde deskundigenbenoeming af te wijzen;

subsidiair

de zaak aan te houden teneinde:
A. Amlin in de gelegenheid te stellen alsnog de door [verweerder] gevraagde (voorschot)betalingen ten behoeve van medisch adviseur en advocaat uit te voeren, althans om die kosten van [verweerder] alsnog behoorlijk te bevoorschotten zodat vervolgens,
B. de medisch adviseur van [verweerder] , mevrouw [A] (hierna: [A] ), in de gelegenheid wordt gesteld inhoudelijk te reageren op de medische aspecten van het deskundigenverzoek (middels een aanvullend medisch adviesrapport);

meer subsidiair

te bepalen dat Amlin de kosten van de expertisearts(en) betaalt.

2.5.
[verweerder] stelt dat de absolute bevoegdheid om op het onderhavige verzoek te beslissen bij de rechtbank ligt en niet bij de kantonrechter. Immers, zijn vordering gaat de bevoegdheidsgrens van € 25.000,00 ver te boven en is niet gericht tegen [verzoekster sub 1] maar tegen haar verzekeraar Amlin aangezien [verweerder] zijn vordering op artikel 7:954 lid 1 BW baseert.

Mocht de kantonrechter zich toch bevoegd achten dan zijn er zwaarwegende redenen om het verzoek van verzoeksters af te wijzen. Verzoeksters zijn de procedure nodeloos gestart waardoor de zaak onnodig ingewikkelder is gemaakt en er extra advocaatkosten zijn veroorzaakt. De procedure is bovendien rauwelijks aanhangig gemaakt omdat Amlin kort daarvoor nog expliciet heeft aangestuurd op het bereiken van overeenstemming over de expertise door vervolgwerk van de wederzijdse medisch adviseurs. De door verzoeksters voorgestelde deskundige [deskundige A] (hierna: [deskundige A] ) staat in brede kring van slachtoffer-belangenbehartigers bekend als goedgezind jegens letselschade-verzekeraars en is als expertise-arts voor [verweerder] niet geschikt en onacceptabel. [verweerder] verwijst hiervoor naar een vijftal internetpublicaties, overgelegd bij brief van 17 september 2021.

Het is niet op zijn plaats dat in deze zaak een neurologische expertise wordt bepaald zoals in het verzoekschrift wordt voorgesteld. Een neurologisch expert kan onvoldoende inschatten welke invloed het tijdsverloop op de opgetreden schade heeft gehad. [verweerder] heeft de dag van het ongeluk namelijk doorgewerkt en is pas later naar het ziekenhuis gegaan. Verder ontbreken er diverse, belangrijke vragen in de door verzoeksters geformuleerde concept- onderzoeksopdracht. Zo ontbreken de gebruikelijke en passende vragen of het nodig is dat betrokkene door een arts van een andere discipline wordt beoordeeld en zo ja, van welke discipline. Daarnaast moet worden bepaald of een neuroloog de meest geschikte expertise-arts is en/of dat het onderzoek beter in combinatie met/door een andere expertise-arts kan gebeuren. Ook zijn verdere specifieke vragen over de hypothetische gezondheidssituatie zonder het ongeval passend. Verder noopt het belangrijke aspect, dat [verzoekster sub 1] diverse kansen heeft gemist op het voorkomen (althans beperken van de ernst) van de voor [verweerder] ingetreden gezondheidsgevolgen, tot toevoeging/herformulering van de vragen. De neuroloog [deskundige A] en de subsidiair voorgedragen neuroloog [deskundige B] (hierna: [deskundige B] ) zijn niet onafhankelijk en niet geschikt om als deskundige op te treden. Verder zal ook [A] in de gelegenheid moeten worden gesteld te rapporteren en aanvullend onderzoek te doen. Het is in beginsel aan de te benoemen expertise-arts om te bepalen aan welke aanvullende medische gerelateerde info behoefte bestaat. Het gaat te ver om de deskundige op te dragen het volledige huisartsjournaal op te vragen.

2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

3
De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter

3.1.
Ingevolge artikel 203 lid 1 Rv wordt een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.

3.2.
Tussen partijen staat vast, dat (nog) geen bodemzaak aanhangig is. Dat betekent dat (de grondslag van) de vordering in een eventueel nog aanhangig te maken geding zal bepalen welke rechter bevoegd is te oordelen over het onderhavige verzoek. In dit geval is niet de partij die meent een vordering te hebben op zijn wederpartij degene die het voorlopig deskundigenonderzoek verzoekt, maar degene die zich tegen die vermeende vordering wenst te verweren. Dit heeft tot gevolg dat het verzoekschrift niet de aard en het beloop van de vordering bevat zoals artikel 203 lid 2 sub a Rv voorschrijft. [verweerder] meent dat zijn (nog niet in rechte ingestelde) vordering tot de bevoegdheid van de rechtbank behoort omdat hij die vordering baseert op de zogenoemde 'directe actie' als bedoeld in artikel 7:954 lid 1 Rv en het beloop van die vordering de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt. Overeenkomstig genoemd artikel is zijn vordering dan ook gericht tegen de verzekeraar van [verzoekster sub 1] zodat Amlin zijn wederpartij is en niet [verzoekster sub 1] . De destijds bestaande (abeids-)relatie tussen [verzoekster sub 1] en [verweerder] doet volgens [verweerder] dan ook niet ter zake voor de absolute bevoegdheid.

3.3.
Zoals al ter zitting is besproken acht de kantonrechter zich desalniettemin bevoegd omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden terwijl [verweerder] als uitzendkracht bij [verzoekster sub 1] aan het werk was. Het keukenkastje is immers op het hoofd van [verweerder] gevallen toen hij bezig was met de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [verzoekster sub 1] . In zaken die betrekking hebben op een arbeidsverhouding is de kantonrechter op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd om over het verzoek te oordelen. De stelling van [verweerder] dat zijn eventueel nog in te stellen vordering uitsluitend tegen Amlin gericht zal zijn en niet (mede) tegen [verzoekster sub 1] doet hier niet aan af.

Overigens valt niet goed in te zien welk belang [verweerder] heeft bij het door hem opgeworpen onbevoegdheidsverweer: mocht een eventuele bodemprocedure bij de rechtbank worden aangebracht of naar de rechtbank worden verwezen, dan verzet de wet zich er niet tegen dat in die procedure een door de kantonrechter bevolen deskundigenbericht wordt ingebracht. Het is niet aannemelijk dat de rechtbank een deskundigenrapport buiten beschouwing zal laten om de enkele reden dat de deskundige niet door haar maar door de kantonrechter is benoemd.

Het voorlopig deskundigenonderzoek

3.4.
Op grond van artikel 202 lid 1 Rv kan voordat een zaak aanhangig is een voorlopig deskundigenbericht worden bevolen op verzoek van een belanghebbende. Een voorlopig deskundigenbericht strekt ertoe partijen in de gelegenheid te stellen te beoordelen welke kansen zij hebben in een eventueel nog aanhangig te maken procedure. Bij de beoordeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht op grond van voornoemd artikel komt de rechter in beginsel geen discretionaire bevoegdheid toe, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met een voorlopig deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Het verzoek kan worden afgewezen indien het strijdig is met de goede procesorde, van het middel misbruik wordt gemaakt of omdat het afstuit op grond van een ander door de rechter als zwaarwichtig beoordeeld bezwaar. Ook kan een voorlopig deskundigenbericht op grond van artikel 3:303 BW worden afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing daarvan.

3.5.
Als zwaarwegend bezwaar tegen het verzoek voert [verweerder] aan dat Amlin weigert het door hem gevraagde voorschotbedrag te betalen waardoor hij niet in staat is de kosten van zijn medisch adviseur te betalen. [A] kan haar werkzaamheden daardoor niet voortzetten als gevolg waarvan een juridisch verantwoorde schadebehandeling en afwikkeling redelijkerwijs niet mogelijk is, aldus [verweerder] . Verder meent hij dat de procedure nodeloos is gestart omdat Amlin eerder heeft aangestuurd op het verkrijgen van expertise-overeenstemming middels vervolgwerk door de wederzijdse medisch adviseurs. Volgens [verweerder] stuurt Amlin er kennelijk op aan om zonder verdere bemoeienis van [A] een voor Amlin welgevallig en eenzijdig gestuurd expertiserapport te verkrijgen. Gezien deze omstandigheden had Amlin in redelijkheid niet tot indiening van het verzoek kunnen komen en is er daarom sprake van misbruik van bevoegdheid dan wel zijn er zwaarwegende redenen het verzoek af te wijzen.

3.6.
Amlin bestrijdt de kosten voor de medisch adviseur van [verweerder] niet te willen vergoeden, zij heeft [verweerder] hiervoor immers al € 3.000,00 betaald. Voor het overige is het door [verweerder] gewenste voorschotbedrag veel te hoog.

3.7.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt.

3.8.
Het feit dat tussen partijen onenigheid bestaat over de betaling van de medische expertisekosten, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW, levert geen misbruik van bevoegdheid op en kan niet worden aangemerkt als een zwaarwichtige reden om het verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht af te wijzen. De discussie over de kosten staat namelijk geheel los van de inhoudelijke discussie over de aan- of afwezigheid van oorzakelijk verband tussen het arbeidsongeval en het herseninfarct. Het feit dat Amlin eerder heeft geprobeerd gezamenlijk tot overeenstemming te komen over de benodigde expertise voor de beantwoording van de causaliteitsvraag betekent niet dat Amlin geen recht meer toekomt om een voorlopig deskundigenbericht te verzoeken. Juist nu partijen al jaren met elkaar in discussie zijn over de causaliteit (en het partijen al die tijd niet is gelukt tot overeenstemming te komen) is een voorlopig deskundigenbericht op zijn plaats. Aan het argument van [verweerder] dat Amlin een expertiserapport wenst te verkrijgen dat eenzijdig gestuurd is wordt voorbij gegaan nu het juist de bedoeling van een voorlopig deskundigenonderzoek is om een onafhankelijk en onpartijdig oordeel van een deskundige te krijgen.

3.9.
Nu niet is gebleken van een afwijzingsgrond dient te worden beoordeeld of het verzoek kan bijdragen tot oplossing van het geschil en voldoende concreet is. Dat is hier het geval. Tussen partijen bestaat een verschil van mening over het bestaan van causaal verband tussen het arbeidsongeval en het herseninfarct dat [verweerder] heeft gehad en dat meningsverschil is in een impasse geraakt. Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in art. 202 lid 1 Rv kan hier meer duidelijkheid over verschaffen. De discussie over de kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid is ook geen reden het verzoek aan te houden. Los daarvan wordt opgemerkt dat Amlin ter zitting heeft toegezegd eventuele aanvullende kosten die [verweerder] dient te maken in het kader van het voorlopig deskundigenonderzoek (waaronder kosten voor [A] ), naar redelijkheid te zullen vergoeden.

3.10.
Door verzoeksters is primair verzocht [deskundige A] , verbonden aan het [naam 1] , als deskundige te benoemen en subsidiair [deskundige B] , verbonden aan [naam 2] . [verweerder] heeft tegen beide deskundigen bezwaar gemaakt. Die bezwaren zijn niet op voorhand ongegrond en daarom zal een andere geschikte deskundige worden gezocht. De kantonrechter is van oordeel dat kan worden volstaan met het benoemen van een neuroloog als expertise-arts, omdat uit de adviezen van zowel de medisch adviseur van Amlin als van [verweerder] vooralsnog moet worden afgeleid dat de discussie omtrent de causaliteit neurologisch van aard is. Mocht de deskundige tijdens het onderzoek concluderen dat tevens onderzoek van een deskundige van een andere discipline noodzakelijk is, dan kan daartoe alsnog worden besloten.

3.11.
De geformuleerde vragen zijn toelaatbaar. Aan wie civiel bewijs wil leveren dient, binnen redelijke marge, vrijheid te worden gelaten om te bepalen wat hij voor het te leveren bewijs nodig heeft, zodat alleen evident irrelevante of onredelijke vragen kunnen worden verhinderd. Van dergelijke vragen is geen sprake. Wel heeft de kantonrechter, gelet op het verweer van [verweerder] , de vragen op enkele punten geherformuleerd en aangevuld, zoals hieronder in het kopje "de beslissing" is weergegeven.

3.12.
Zodra een deskundige is gevonden die bereid is het onderzoek te verrichten, en deze deskundige een begroting van de kosten heeft opgegeven, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de persoon van de deskundige en de begroting van de kosten.

3.13.
Er is, mede gelet op de referte van verzoeksters, geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. Verzoeksters dienen voor de betaling van dit voorschot gebruik te maken van de nota die zij, na de benoeming van de deskundige, ontvangen van het LDCR (het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak), onder vermelding van het betaalkenmerk van die nota.

3.14.
Partijen worden erop gewezen dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Deze verplichting is nader uitgewerkt in de beslissing. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan dat consequenties hebben in het nadeel van de desbetreffende partij.

3.15.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

3.16.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4
De beslissing

De kantonrechter:

4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

(... red. LSA LM)
Aanvullende vragen

Acht u een beoordeling van een arts van een andere discipline nodig en zo ja, van welke discipline? Kunt u daarbij aangeven waarom u dit wel of niet noodzakelijk acht?

Kunt u beoordelen of het feit dat na het arbeidsongeval is doorgewerkt (en pas de volgende dag het ziekenhuis is bezocht) van invloed is geweest op het ontstaan van het letsel zoals u dat heeft geconstateerd en zo ja, kunt u deze invloed beschrijven?

Had (de ernst van) het letsel zoals u die heeft geconstateerd beperkt kunnen worden met het (eerder) nemen van maatregelen? Zo ja, kunt u omschrijven welke maatregelen er genomen hadden kunnen worden en in welk stadium en voorts in hoeverre het letsel in dat geval (bij het bijtijds nemen van die maatregelen) beperkt had kunnen worden?

4.2.
bepaalt dat de deskundige bij afzonderlijke beschikking zal worden benoemd, ECLI:NL:RBOBR:2021:5611