Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 230322 rb bepaalt uitgangspunten z.o. na desk. bericht ad-er; 20% van het inkomen van een baan voor 23 uur p/w  + 80% bijstand

RBROT 230322 rb bepaalt uitgangspunten z.o. na desk. bericht ad-er; 20% van het inkomen van een baan voor 23 uur p/w  + 80% bijstand
- vragen voor NRL na ad-rapport
- uitval voor huishoudelijke taken wordt gedekt door WMO indicatie; geen begroting HH
- ongeval 2007; € 15.000,00; fractuur linkerkuitbeen & bekken; zenuwletsel onderbeen; 14 dagen ziekenhuis; rolstoelgebruik tot een jaar, sindsdien krukken; pijnklachten en psychische klachten wv 10% BI  (verzekeraar stelde € 3000,00 voor)

Het vervolg vindt u in
RBROT 041023 rekenkundige beoordeling obv eerdere uitgangspunten en vraagstelling rb; gevorderde € 337.341,00 wordt € 4.442.00
- rekenrente cf aanbevelingen LOVCK/LOVCH maart 22

 

2De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.

Deze zaak gaat over de schade die [eiseres] lijdt door een haar overkomen ongeval op 16 maart 2007. Daarbij werd zij als voetgangster op een zebrapad geschept door een auto, waarvan de bestuurder bij Allianz was verzekerd (verder: het ongeval). [eiseres] heeft bij het ongeval lichamelijk letsel opgelopen; zij heeft een fractuur van het linkerkuitbeen, een bekkenfractuur rechts en zenuwletsel aan het linkeronderbeen opgelopen. Ook vier tanden van [eiseres] waren beschadigd. [eiseres] is na het ongeval gedurende 14 dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis en heeft gedurende ongeveer een jaar na het ongeval gebruik gemaakt van een rolstoel; sindsdien loopt zij met krukken. Zij heeft ook pijnklachten en psychische klachten.

2.2.

[eiseres] stelt dat zij als gevolg van het ongeval materiële schade wegens verlies aan arbeidsvermogen lijdt van € 337.341 en dat haar immateriële schade op € 20.000 dient te worden begroot. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval [eiseres] erkend en heeft € 17.000 aan voorschotten op de schade aan [eiseres] betaald, maar betwist dat [eiseres] enige verdere schade als gevolg van het ongeval lijdt. Zij betwist primair dat [eiseres] blijvende klachten en/of beperkingen heeft als gevolg van het ongeval, subsidiair dat de door haar gestelde beperkingen het gevolg zijn van het ongeval. Meer subsidiair doet Allianz een beroep op eigen schuld van [eiseres] omdat zij zich na het ongeval er niet op heeft gericht een opleiding te volgen en/of te werken, terwijl dit wel van haar mag worden verwacht. Tot slot verzoekt Allianz een eventueel voor [eiseres] positief vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden.

De tussenstand

2.3.

In het tussenvonnis van 13 mei 2015 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank geoordeeld:

 dat bij het bepalen van de blijvende invaliditeit van [eiseres] zal worden uitgegaan van 5% op neurologisch terrein en 2% op orthopedisch terrein, zoals opgetekend in de rapporten van de neuroloog A.H.C. Geerlings van 24 mei 2010 en de orthopedisch chirurg dr. A.C. van Rinsum van 13 januari 2011;

 dat er geen aanleiding is om in te gaan op het verweer van Allianz dat [eiseres] mogelijk na 2007 nader letsel heeft opgelopen bij verkeersongevallen;

 dat op het beroep op artikel 6:101 BW van Allianz zonodig later in de procedure zal worden ingegaan;

 dat een psychiatrisch onderzoek gewenst is en bevolen zal worden en dat psychiater dr. M.L. Stek tot deskundige zal worden benoemd.

Dat deskundigenbericht is bevolen bij het tussenvonnis van 9 december 2015.

2.4.

In het daaropvolgende tussenvonnis van 27 juni 2018 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank de conclusies in het rapport van dr. Stek van 22 november 2016 overgenomen en tot de hare gemaakt. Deze conclusies houden – samengevat – het volgende in:

 in de situatie met ongeval is sprake van:

o depressieve stoornis, licht tot matig van ernst, partieel in remissie, secundair aan pijn en beperkingen na een ongeval,

o tentatief: posttraumatische stressstoornis met verlaat begin, chronisch,

o pijnstoornis, deels bepaald door psychische factoren,

o tentatief conversiestoornis,

o 10% blijvende invaliditeit,

o beperkingen bij langduriger volgehouden aandacht bij activiteiten, beperkingen in tempo van handelingen, beperkingen in het hanteren van conflicten, gezien de verminderde impulsregulatie, en verminderde mogelijkheid tot emotionele belasting;

 in de situatie zonder ongeval is zeer waarschijnlijk sprake van een meer dan gemiddelde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van lichamelijke klachten als expressie voor psychisch onwelbevinden.

Verder oordeelde de rechtbank in dit tussenvonnis dat nader deskundigenonderzoek nodig is, waarbij gedacht dient te worden aan een onderzoek door een verzekeringsarts ten aanzien van de beperkingen, vervolgens door een arbeidsdeskundige ten aanzien van de gevolgen voor de verdiencapaciteit en ten slotte door een financieel deskundige over de vraag naar het verlies van het arbeidsvermogen.

2.5.

Bij het tussenvonnis van 12 december 2018 is het aangekondigde deskundigenbericht door een verzekeringsarts gelast met benoeming van mr. drs. G.J. Kruithof tot deskundige.

2.6.

Bij het tussenvonnis van 1 april 2020 werd [eiseres] in de gelegenheid gesteld om alsnog medische informatie over de door haar doorgemaakte TIA en de bij haar vastgestelde hart- en vaatproblematiek over te leggen en werden partijen ook in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de namen van de te benoemen arbeidsdeskundige en de te benoemen financieel deskundige.

2.7.

In het tussenvonnis van 16 september 2020 heeft, voor zover thans van belang, de rechtbank:

 het beroep van Allianz op doorbreking van het causaal verband door de door [eiseres] doorgemaakte TIA en de bij haar vastgestelde hart- en vaatproblematiek verworpen;

 de conclusies in het rapport van verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof van 30 september 2019 overgenomen en tot de hare gemaakt;

 een deskundigenbericht door een arbeidsdeskundige bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:

  1. Wat is de opleiding, wat is het arbeidsverleden, wat zijn de relevante vaardigheden en affiniteiten van [eiseres] ?

  2. Wat voor werk verrichtte [eiseres] in de periode dat haar op 16 maart 2007 het ongeval overkwam? Graag een uitgebreide omschrijving geven van de aard van de taken en verantwoordelijkheden in dat werk, hoeveel uur per week [eiseres] in de drie jaar voorafgaand aan het ongeval gemiddeld heeft gewerkt, alsmede een toelichting op de (fysieke en mentale) belasting daarvan. Wat verdiende [eiseres] met deze werkzaamheden?

  3. Welke carrière zou [eiseres] naar redelijke verwachting hebben doorlopen indien haar het ongeval niet was overkomen, rekening houdend met alle omstandigheden zoals opleiding, arbeidsverleden, haar functioneren ten tijde van en voorafgaande aan het ongeval - de ongevalsvreemde/pre existente beperkingen (zie lijst 1 van het deskundigenrapport van 30 september 2019 van de verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof) daaronder begrepen -, vaardigheden, affiniteiten, gezinssituatie enz.? U wordt verzocht ook aan te geven of [eiseres] de werkzaamheden naar redelijke verwachting parttime of fulltime had verricht en wat zij met die werkzaamheden naar redelijke verwachting had kunnen verdienen.

  4. Is [eiseres] op basis van enerzijds haar sedert het ongeval bestaande beperkingen en mogelijkheden (zie lijst 2 van het deskundigenrapport van 30 september 2019 van de verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof) geschikt of (geheel of gedeeltelijk) ongeschikt te achten voor het maatgevende werk? Graag een uitgebreid gemotiveerd antwoord geven.

  5. Voor zover het maatgevende werk ongeschikt moet worden geacht, bestaan er dan mogelijkheden om het geschikt te maken, door bijvoorbeeld aanpassingen in de uitvoering of toebedeling van taken, of mogelijkheden om [eiseres] aanvullend te scholen?

  6. Voor zover [eiseres] blijvend ongeschikt te achten is voor het werk, wat waren/zijn dan haar mogelijkheden/kansen om te re-integreren in ander werk (parttime en fulltime)? Welk inkomen zou zij daarmee kunnen realiseren? Welke opleidingen zou zij eventueel moeten volgen, hoe lang duren die opleidingen en welke kosten zijn daaraan verbonden?

  7. Wilt u een uitgebreide omschrijving geven van de huishouding van [eiseres] ? Wilt u daarbij de verschillende taken zoveel als mogelijk kwantificeren in o.a. termen van aaneengesloten duur, frequentie, intensiteit en dagbelasting?

  8. Is er bij [eiseres] sprake van beperkingen in het huishouden? Zo ja, volgt daaruit een behoefte aan huishoudelijke hulp door derden of bestaan er mogelijkheden deze beperkingen (geheel of gedeeltelijk) te compenseren door bijvoorbeeld de toepassing van afwisseling en/of aanpassingen in de uitvoering van taken? Graag een uitgebreid gemotiveerd antwoord geven en voor zover sprake is van beperkingen de kwantiteit en het financiële belang daarvan tot uitdrukking brengen. Indien u tot het oordeel komt dat [eiseres] kan re-integreren in betaald werk, maar dat dit tot gevolg zou kunnen hebben dat zij dan het huishouden in mindere mate zelf zou kunnen doen, wordt u verzocht ook daarover uw gemotiveerde oordeel te geven.

  9. Is er bij [eiseres] sprake van beperkingen in de zelfwerkzaamheid? Zo ja, welke?

  10. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?

 de arbeidsdeskundige E. Audenaerde tot deskundige benoemd;

 bepaald dat zonodig na het deskundigenbericht van de arbeidsdeskundige nog een financieel deskundige zal worden benoemd met benoeming van (een rekenkundige) van het Nederlands Rekencentrum Letselschade B.V. als zodanig;

 geoordeeld dat indien Allianz als de uiteindelijk in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt er geen plaats is voor veroordeling van Allianz in de door [eiseres] werkelijk gemaakte proceskosten.

Het deskundigenbericht

2.8.

Op 5 juli 2021 is het deskundigenbericht van de arbeidsdeskundige uitgebracht. Hierin schrijft de arbeidsdeskundige – voor zover hier van belang – :

“[…]

2.2.

Opleidingsgegevens en arbeidsverleden

Betrokkene heeft in Nederland het basisonderwijs doorlopen. In 1989 heeft zij dat afgerond. […] Van medio 1989 tot medio 1991 heeft zij in Turkije gewoond. Betrokkene heeft in Turkije onderwijs gevolgd wat vergelijkbaar is met de mavo in Nederland. […] Zij heeft geen diploma behaald. De opleiding is voortijdig beëindigd. […]

Betrokkene is in 1992 zonder een afgeronde opleiding toegetreden tot de arbeidsmarkt. Zij kwam in 1992 in een administratief ondersteunende functie in dienst bij de Belastingdienst. Haar taken bestonden uit het archiveren van poststukken en het opmaken van brieven aan de hand van zogenaamde bouwstenen. Zij is tot ongeveer 1995 in dienst gebleven en werkte fulltime. Vervolgens heeft zij ontslag genomen om in 1995 te starten met de cursus secretarieel medewerker – een éénjarige cursus – […].De cursus was in het kader van de Permanente Beroepsgerichte Volwasseneducatie (PBVE). Dit was destijds een onderwijsvoorziening gericht op laagopgeleide volwassenen. […]

Van 1995 tot en met 1998 heeft betrokkene certificaten behaald in een administratieve richting. De certificaten die zij heeft behaald zijn:

• Zakelijke correspondentie;

• dBase 4+;

• Eenvoudige Nederlandse Handelscorrespondentie.

Meer certificaten zijn niet over[ge]legd. Betrokkene weet zich niet te herinneren of er meer vakken zijn afgerond. De certificaten zijn in 1998 behaald. […] Het niveau van de opleiding ligt op mbo-2.

In 1997 is zij de opleiding gaan combineren met een stage bij de Belastingdienst. Zij verrichtte dezelfde werkzaamheden als in de periode 1992 – 1995 maar dan op een andere afdeling. Zij is één jaar in dienst gebleven en werkte fulltime, aldus betrokkene.

In 1997 heeft betrokkene een cursus boekhouden gevolgd en met een certificaat afgerond. Zij deed dat in de periode dat zij werkzaam was bij de Belastingdienst en zij vakken volgde op het Midveld College. Betrokkene kan het certificaat niet overleggen. Evenmin is zij in staat aan te geven welke cursus het is geweest. Het enige wat zij hierover kan berichten, is dat het een cursus op mbo-niveau was.

Aansluitend aan het dienstverband met de Belastingdienst is zij als managementassistente in dienst getreden bij Stichting IOT (Inspraak Orgaan Turken). Zij werkte fulltime. Zij weet zich niet meer te herinneren hoe lang zij in dienst is gebleven. Zij dacht ongeveer twee jaar. Informatie hierover kan zij niet meer overleggen.

In het jaar 2000 heeft zij fulltime gewerkt bij Super Multi als intercedent. De exacte termijn weet zij zich niet te herinneren. Informatie hierover kan zij niet meer overleggen.

Daarna heeft zij twee keer een maand als intercedent gewerkt bij Tempo Team Uitzendbureau. Informatie hierover kan zij niet meer overleggen.

In 2001 en 2002 heeft zij als maatschappelijk werkster gewerkt bij het Regionaal Centrum Buitenlanders. Zij had een jaarcontract wat op eigen initiatief is verbroken. Zij is in 2001 moeder geworden en kon het werken niet combineren met het moederschap. Aansluitend is zij in de werkloosheidswet beland en daarna in de bijstand.

Van oktober 2004 tot april 2005 heeft zij gewerkt bij Cetin Uitzendbureau. Zij instrueerde uitzendkrachten die als schoonmaker te werk werden gesteld bij verschillende ondernemingen. Ook controleerde zij de kwaliteit van het uitgevoerde werk. Zij heeft zelf ontslag genomen omdat zij wilde studeren. Zij kreeg een werkloosheids- of bijstandsuitkering. […]

[…]

In 2005 is zij gestart met de mbo-2 opleiding Helpende en heeft deze in 2006 met een diploma afgerond. In 2005 is zij deze opleiding gaan combineren met werk als overblijfmoeder en klasse-assistent bij School Vest. Zij werkte vast 2 uur per dag, 2 dagen per week. Daarnaast werkte zij meer uren als dat nodig was. Zij kon de werkuren aanpassen aan de wisselende eigen lestijden. Betrokkene kan geen informatie overleggen over het werk bij School Vest ondanks dat ik hier meermaals naar heb gevraagd. Voor de werkzaamheden als overblijfmoeder ontving zij een fiscaalvrije overblijfvergoeding. Betrokkene kan hiervan geen informatie meer overleggen. De werkzaamheden als klasse-assistent verrichtte zij in het kader van de stage voor haar opleiding Helpende. […]

Aansluitend is zij in 2006 gestart met de mbo-opleiding SPW 3. Zij is op 1 augustus 2006 ingeschreven […]. Op 30 maart 2007 is zij uitgeschreven. Zij volgde de opleiding in de BOL fulltime variant. Zij combineerde de opleiding met het werk als overblijfmoeder bij School Vest. De werkzaamheden als klasse-assistent verrichtte zij in het kader van een stage ten behoeve van de opleiding.

[…]

2.5

Visie van betrokkene

[…]

Desgevraagd geeft betrokkene aan dat zij zonder ongeval fulltime gewerkt zou hebben. Zij zou hebben gekozen voor pedagogisch werk in een kinderdagverblijf. Haar kinderen zouden in die situatie naar de kinderopvang zijn gegaan. Zij vertelde dat zij dat ook met haar oudste heeft gedaan in de periode voor het ongeval.

[…]

3. OBJECTIEVE BELASTBAARHEIDSINFORMATIE

De heer Kruithof heeft in zijn rapportage onder hoofdstuk 4 Beschouwing en conclusie het volgende vermeld:

“[…]

Sprekend over de beperkingen merkt ondergetekende op dat op basis van de onderzoeksbevindingen, waaronder de expertiserapporten, er aanleiding is om uit te gaan van pre existente/ongevalsvreemde problematiek die aanleiding is voor beperkingen. Er wordt melding gedaan van schouderklachten links passend bij een periartritis humero scapularis.

Ondergetekende is dan ook van mening dat er aanleiding is om uit te gaan van beperkingen m.b.t. belasting van de linker niet dominante schouder in de vorm van dragen, duwen, tillen, trekken, bovenhands werken etc.

Tevens wordt melding gemaakt door expertiserend psychiater Stek dat er bij betrokkene sprake lijkt te zijn van hoger dan gemiddelde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van fysieke en psychische klachten bij een externe stressor.

Ondergetekende is dan ook van mening dat op basis van genoemde “kwetsbaarheid” er aanleiding is om uit te gaan van ongevalsvreemde / pre-existente beperkingen m.b.t. persoonlijk en sociaal functioneren in de vorm van beperkingen met betrekking tot omgaan met conflicten, frequente blootstelling aan productiepieken en deadlines, veelvuldige storingen en onderbrekingen. Verder is patiënt aangewezen op activiteiten die geen leidinggevende aspecten bevatten.

Voor een omschrijving van de ongevalsvreemde / pre existente beperkingen wordt verwezen naar bijgevoegde beperkingenlijst d.d. 28 mei 2019. Nummer 1.

[…]

Ondergetekende (Kruithof) is dan ook van mening dat, sprekend over de situatie na het ongeval, er aanleiding is om patiënte in hoge mate beperkt te achten m.b.t. het persoonlijk en sociaal functioneren in de vorm van langdurig volhouden van aandacht, handelingstempo, hanteren conflicten, verminderde mogelijkheid tot emotionele belasting.

Sprekend over de toegenomen klachten en beperkingen op somatisch gebied concludeert ondergetekende dat noch expertiserend orthopeed, noch expertiserend neuroloog deze in toto kunnen toeschrijven aan de gevolgen van het door patiënte overkomen ongeval.

Expertiserend psychiater schrijft dat de aard van de onderliggende stoornis die hieraan ten grondslag ligt onvoldoende duidelijk is.

Ondergetekende (Kruithof) leidt hier dan ook uit af dat expertiserend psychiater hier geen concrete uitspraken over doet.

Ondanks genoemde onduidelijkheid, die ondanks verschillende expertises, aan de orde is, adviseert ondergetekende, gezien het consistente weergeven van genoemde klachten waarvoor ook behandeling is gezocht en is verstrekt, patiënte beperkt te achten m.b.t. fysieke belasting in de vorm van staan, lopen, traplopen, knielen, kruipen, hurken, duwen, dragen, trekken, frequent buigen etc. als zijnde gevolg van het ongeval d.d. 16 maart 2007.

Lopen i.c.m. staan maximaal 2 – 3 uur per dag. Autorijden / werken op hoogtes is beperkt gezien de combinatie van klachten en medicatie.”

Voor een omschrijving van de huidige beperkingen, zijnde het totaal van zowel de ongevalsvreemde als ongevalsgerelateerde beperkingen, wordt verwezen naar de door de heer Kruithof opgestelde beperkingenlijst d.d. 28 mei 2019.

[rechtbank: in het deskundigenrapport staat vervolgens een weergave van de door de heer Kruithof opgestelde beperkingenlijsten FML nummer 1 (ongevalsvreemde/ pre-existente beperkingen) en FML 2 (ongevalsvreemde/ pre-existente & ongevalsgerelateerde beperkingen). Die weergave is hier weggelaten]

4. Beschouwing

[…]. In het kader van mijn onderzoek heb ik meermaals gesproken met betrokkene en heb ik zowel telefonisch als per e-mail nadere informatie opgevraagd. Informatie die slechts gedeeltelijk kon worden verstrekt. Het contact verliep moeizaam. […] Op mijn laatste verzoek, met een herhaald verzoek relevante informatie over de Wajong-uitkering te overleggen, is geen reactie meer geweest.

De door mij gevraagde informatie is slechts voor een deel verstrekt. Betrokkene kan niet meer alle informatie overleggen. Ik ben daarom genoodzaakt een deel van de gegevens naar eigen inzicht in te vullen. Ik zal dat in de uitwerking aangeven.

[…]

4.1

Wat is de opleiding, wat is het arbeidsverleden, wat zijn de relevante vaardigheden en affiniteiten van betrokkene?

In paragraaf 2.2 heb ik de door betrokkene gevolgde opleidingen en haar werkervaring beschreven. Ik heb dat voor een deel moeten baseren op mededelingen van betrokkene zelf. Betrokkene is niet in staat relevante informatie te verstrekken waarmee haar mededelingen worden onderbouwd. Ik heb meermaals verzocht om nadere informatie.

Wat wel aantoonbaar is gemaakt, is:

• Certificaat secretarieel medewerker;

• Mbo-niveau 2 diploma Helpende welzijn behaald in 2006;

• Enkele certificaten (diploma’s genoemd) op administratief gebied met een geschat mbo-niveau 2;

• Een deel van het 1e schooljaar mbo sociaalpedagogisch werker op niveau 3.

Betrokkene heeft aangegeven dat zij daarnaast nog een cursus boekhouden heeft gevolgd. Maar daar kan zij geen bewijzen van overleggen en zij kan niet aangeven welke cursus het betrof en of zij deze succesvol heeft kunnen afronden. Wel heeft zij verteld dat het niveau op mbo-2 niveau lag. Ik kan haar mededeling over het niveau niet plaatsen.

Dit alles overziende lag het opleidingsniveau van betrokkene ten tijde van het ongeval op mbo-beroepsniveau 2.

Beroepsniveau 2 is een basisberoepsopleiding. Beroepsbeoefenaren verrichten doorgaans ondersteunend uitvoerend werk. Zij werken onder supervisie van een vakkracht.

Betrokkene heeft zich voor twee beroepsrichtingen op niveau 2 gekwalificeerd; administratie en zorg en welzijn.

Beroepen die bij dat opleidingsniveau horen zijn:

Assistent welzijn, groepshulp, sociaalpedagogisch medewerker 1, helpende in de zorg en welzijn, thuiszorgmedewerker, diverse administratieve ondersteunende functies zoals archiefmedewerker, postkamermedewerker en administratief assistent.

Het arbeidsverleden is diffuus en verbrokkeld. Betrokkene kan over haar arbeidsverleden geen bewijzen overleggen. Er is daarmee geen informatie beschikbaar waaruit blijkt hoe lang zij ergens gewerkt heeft, het niveau van de functies, de omvang van de dienstverbanden, de inkomsten en de status van het dienstverband.

[…]

Ik moet daarom afgaan van hetgeen betrokkene heeft verklaard en dat toetsen aan de praktijk van destijds. Ik kom dan tot de volgende reconstructie.

Afgaande van de mondeling verstrekte informatie heeft betrokkene enkele periodes gewerkt in administratieve functies. Periodes van werk werden afgewisseld met periodes van (langdurige) werkloosheid waarin zij een uitkering ontving. Hetzij werkloosheidswet, hetzij bijstand.

Afgaande van het opleidingsniveau van betrokkene, kan het niveau van het werk niet hoger dan mbo-niveau 2 zijn geweest. Immers, betrokkene is zonder een afgeronde (beroeps)opleiding toegetreden tot de arbeidsmarkt. Eenmaal op de arbeidsmarkt is zij opleidingen gaan volgen. De opleidingen die zij nadien heeft gevolgd liggen maximaal op beroepsniveau 2.

Ik constateer dat betrokkene functiebenamingen in de cv en in de eigen opgave hanteert die een hoger beroepsniveau doen veronderstellen. Maar dat is met het behaalde en aantoonbare opleidingsniveau onwaarschijnlijk. De functie van intercedente bij een uitzendbureau ligt op hbo-niveau. Voor een managementassistente is tenminste mbo 4 niveau vereist, dan wel een specifieke opleiding zoals die van Schoevers. Maatschappelijk werker is een functie op hbo-niveau en waarvoor een gerichte opleiding is vereist.

Ik acht het waarschijnlijker dat betrokkene aan het begin van haar arbeidsverleden gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Melkertbanenregeling. De Melkertbaan werd in 1994 ingevoerd en had als doel mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en met een beperkt arbeidsmarkt-perspectief via gesubsidieerde arbeid werkervaring te laten opdoen. […]

Voorts acht ik het waarschijnlijk dat zij ook bij het Inspraakorgaan Turken alsmede bij het Regionaal Centrum Buitenlanders op deze basis heeft gewerkt. Betrokkene beschikte destijds niet over een afgeronde relevante opleiding die het functioneren in de door haar genoemde functies aannemelijk maken. En zoals aangegeven, ontbreekt enige vorm van bewijs.

De Melkertbanenregeling heeft doorgelopen tot 2002. […]

Het laatst verrichte werk was op een school. Zij werd ingezet als overblijfmoeder en als klasse-assistent. Betrokkene heeft verteld dat het om betaalde arbeid ging en dat zij in loondienst was bij de onderwijsinstelling. Ik heb niet kunnen vaststellen dat het om werk in loondienstverband ging. Wel heb ik kunnen vaststellen dat betrokkene hiervoor een vergoeding ontving. Zo staat het op de bankschriften vermeld die in de processtukken zijn opgenomen. Het was in 2006 gebruikelijk en toegestaan overblijfmoeders een vergoeding te betalen die niet als inkomen werd gezien. Het was een vrijwilligersvergoeding. […]

Overigens kon een school hiervan met toestemming van de Belastingdienst afwijken in het geval de vrijwilliger een specifieke beroepsopleiding heeft gevolgd. Betrokkene kan geen stukken uit die tijd overleggen, zodat ik niet kan nagaan of én in hoeverre zij gebruik maakte van een uitzonderingsregeling.

De vrijwilligersvergoeding viel onder de vrijstellingsregeling van de Bijstandswet. […] Mijn conclusie dat betrokkene geen loondienstverband had met de school School Vest, wordt onderbouwd door een op 17 maart 2021 opgestelde verklaring. Daarin staat dat betrokkene “in dienst is geweest als overblijfmedewerkster met een werktijd van 0-uren zonder contract. Mevrouw [eiseres] heeft gedurende deze periode 4 keer per week als overblijfmedewerkster gewerkt met een vergoeding van € 12,50 per keer. Tijdens de schoolvakanties heeft zij niet gewerkt.”

Voor een officiële functie van klasse-assistent is tenminste een afgeronde beroepsopleiding op tenminste niveau 3 vereist. Betrokkene voldoet hier niet aan. Betrokkene combineerde het vrijwilligerswerk met een opleiding op niveau 2. Het is daarmee aannemelijk dat zij deze werkzaamheden in het kader van een stage ten behoeve van de opleiding verrichtte. Ik ben in de processtukken geen betalingen tegengekomen waaruit het tegendeel blijkt en evenmin is betrokkene in staat het tegendeel te bewijzen.

Betrokkene heeft bewust gekozen voor een opleiding in de sector zorg en welzijn. Zij wilde graag met mensen werken en mensen helpen. Naar eigen zeggen liggen op dat vlak haar vaardigheden. Naar eigen zeggen kan zij goed met mensen omgaan, kan goed communiceren en is in staat mensen te helpen. Ook heeft zij aangegeven dat zij met kinderen wilde werken. Dat blijkt ook uit de processtukken. […]

4.2

Wat voor werk verrichtte betrokkene in de periode dat haar op 16 maart 2007 het ongeval overkwam? Graag een uitgebreide beschrijving geven van de aard van de taken en verantwoordelijkheden in dat werk, hoeveel uur per week [eiseres] in de 3 jaar voorafgaand aan het ongeval gemiddeld heeft gewerkt, alsmede een toelichting op de (fysieke en mentale) belasting daarvan. Wat verdiende [eiseres] met deze werkzaamheden?

Ten tijde van het ongeval was betrokkene niet werkzaam in loondienst. Zij was fulltime student aan het mbo. Zij volgde een beroepsopleiding in de BOL-variant. Dat wil zeggen dat zij fulltime onderwijs volgt. Praktijkervaring realiseerde zij door praktijkstages. Deze stages vervulde zij bij School Vest, alwaar zij ook als overblijfmoeder werd ingezet.

Bij School Vest werd zij ingezet als overblijfmoeder en verrichtte ondersteunende taken in de functie van een klasse-assistent. Er was geen sprake van een dienstverband. Zij werkte naar eigen zeggen 4 uur per week. Zij ontving een fiscaalvrije overblijfvergoeding. […] Zij combineerde dat werk met de opleiding Helpende welzijn op niveau 2 en later met de opleiding SPW 3.

Zoals in de vorige paragraaf beschreven is betrokkene niet in staat informatie aan te leveren waarmee ik in staat word gesteld aan te geven hoeveel uur zij in de drie jaren voor het ongeval heeft gewerkt. Daarnaast lijkt de door betrokkene verstrekte opgave niet correct. Zij heeft verteld dat zij tot april 2005 heeft gewerkt bij Cetin. Ook heeft zij gezegd en aangetoond dat zij de mbo-opleiding Helpende in 2006 met diploma heeft afgerond. Deze opleiding heeft zij in de BOL-variant gevolgd, wat wil zeggen dat zij fulltime onderwijs heeft gevolgd. Deze vorm van onderwijs was vereist om in aanmerking te komen voor studiefinanciering. De opleidingsduur voor deze variant bedraagt twee jaar. Dat zou inhouden dat betrokkene al in augustus 2004 met deze opleiding is gestart en dat zou inhouden dat zij de opleiding niet had kunnen combineren met het werk bij Cetin. Dat zou dus ook inhouden dat zij niet van oktober 2004 tot april 2005 bij Cetin heeft gewerkt, maar een jaar eerder, van oktober 2003 tot april 2004. Deze conclusie vindt ook steun in de verklaring van School Vest van 17 maart 2021. Daarin staat dat betrokkene van augustus 2004 tot en met maart 2007 overblijfmedewerkster was.

[…]

Samenvattend en concluderend

1. Ten tijde van het ongeval was betrokkene fulltime student;

2. Zij werkte niet in loondienst;

3. In de drie jaar voorafgaand aan het ongeval heeft zij:

a. Maximaal 1-maand in loondienst gewerkt bij Cetin;

b. Uitkering WW en / of bijstand ontvangen;

c. Fulltime onderwijs gevolgd bij het Da Vinci College;

d. Fiscaalvrije overblijfvergoeding en stagevergoeding ontvangen van School Vest;

e. Studiefinanciering ontvangen.

4.3

Welke carrière zou betrokkene naar redelijke verwachting hebben doorlopen indien haar het ongeval niet was overkomen, rekening houdend met alle omstandigheden zoals opleiding, arbeidsverleden, haar functioneren ten tijde van en voorafgaande aan het ongeval – de ongevalsvreemde/ pre-existente beperkingen (zie lijst 1 van het deskundigenrapport van 30 september 2019 van de verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof) daaronder begrepen-, vaardigheden, affiniteiten, gezinssituatie enzovoorts? U wordt verzocht ook aan te geven of [eiseres] de werkzaamheden naar redelijke verwachting parttime of fulltime had verricht en wat zij met die werkzaamheden naar redelijke verwachting had kunnen verdienen.

[…]

Voor het uitwerken van deze vraag maak ik een onderscheid tussen:

1. Situatie met afgeronde mbo-opleiding op niveau 2;

2. Administratief werk op niveau 2;

3. Studerend voor SPW-niveau 3.

Ad 1. Situatie met afgeronde mbo-opleiding op niveau 2

In de situatie die ik onder Ad 1. zal beschrijven ga ik ervan uit dat betrokkene de opleiding SPW op niveau 3 niet zou hebben afrond. Ik acht dat het meest waarschijnlijk. Betrokkene kan geen informatie verstrekken over de behaalde resultaten. En er bestaat onduidelijkheid of zij daadwerkelijk met de opleiding is gestart. De berichten in de processtukken en de verklaringen van betrokkene hierover zijn tegenstrijdig. Daar komt bij dat een opleiding op niveau 3 op een beduidend hoger niveau ligt dan de opleiding Helpende welzijn op niveau 2. […] Betrokkene heeft voorafgaand aan het ongeval diverse cursussen en opleidingen gevolgd, maar altijd tot maximaal niveau 2. Daarnaast is zij op de arbeidsmarkt gekomen zonder een afgeronde (voorbereidende beroeps)opleiding en heeft zij moeten starten met een opleiding die is gericht op mensen die laag zijn opgeleid. De afstand naar een opleiding op niveau 3 is groot. […]

Alles afwegende acht ik de kans klein dat betrokkene zonder ongeval de opleiding succesvol zou hebben afgerond, ervan uitgaande dat zij daar wel mee was aangevangen. Ik dicht haar een kleine kans toe, omdat ik niet volledig kan uitsluiten dat zij niet alsnog de opleiding zou hebben afgerond. De kans daarop acht ik niet groter dan 25%. Dit is een arbitraire inschatting. In het geval zij wel was gestart, acht ik de kans aannemelijk dat zij uiterlijk aan het einde van het 1e studiejaar (2006 – 2007) de opleiding zou hebben beëindigd. Zij zou dan de keuze hebben gehad om of te gaan werken of werkloos te blijven. Ik vind het redelijk om een kans van 25% toe te dichten, omdat ook wanneer zij nog niet was aangevangen niet volledig kan worden uitgesloten dat zij niet alsnog zou zijn gestart.

[…]

Voorbeeldfuncties

Betrokkene was ten tijde van het ongeval in het bezit van het diploma Helpende welzijn op niveau 2. Zij heeft verteld dat zij wilde werken met kinderen of volwassenen wilde helpen. Zij was al als vrijwilliger actief op een school en dat is passend bij de opleidingsrichting. Voor de uitwerking van de vraag hoe haar carrière redelijkerwijs zou kunnen verlopen, zoek ik hierbij aansluiting. Hiervan uitgaande is een functie in de sector kinderopvang of sociaal werk het meest voor de hand liggend. Concreet zou het kunnen gaan om functies als groepshulp, assistent welzijn en sociaalpedagogisch werker 1. Daarnaast zou ook helpende in de zorg mogelijk zijn geweest. Dit is geen limitatieve opsomming.

Salarisniveau van de genoemde functies

Voor deze functies zijn diverse cao’s van toepassing, zoals cao kinderopvang, cao sociaal werk, cao verpleeg- en verzorgingshuizen. De genoemde functies worden gewaardeerd op de laagste functieniveaus. Waarbij het startsalaris ligt op € 1.785 en het maximale salaris op € 2.481 bruto per maand. Daar komt in ieder geval 8% vakantietoeslag bij en een eindejaarsuitkering van 2 of 8,3%, afhankelijk van de cao. Een fulltime werkweek heeft een omvang van 36 uur.

Belasting in de functies

In alle genoemde functies, ongeacht de sector, is sprake van uitvoerende werkzaamheden, bestaande uit verzorgende- en huishoudelijke taken. Dit is inherent aan een functie op niveau 2 in de sector zorg en welzijn. […]

In het werk is sprake van veelvuldige storingen en onderbrekingen. […]

Rechtstreeks contact met onredelijke of agressieve mensen kan voorkomen. Hierbij opgemerkt dat het veelal de leidinggevende of hoger gekwalificeerde functionaris is, die verantwoordelijk is voor het te woord staan van deze mensen. Maar de eerste confrontatie kan wel degelijk met de functionaris op niveau 2 zijn.

Tillen en dragen van gewichten boven de 15 kg kan voorkomen. Dat is aan de orde bij het uitvoeren van zorgtaken.

Bovenhandswerken langer dan 5 minuten is aan de orde bij het uitvoeren van huishoudelijke taken en bij verzorgende taken die in een gebogen houding met de armen naar voren worden uitgevoerd.

Hiervan uitgaande is er sprake van overschrijdingen van de beperkte belastbaarheid in een groot deel van de functies waarvoor betrokkene is opgeleid. Dat geldt vooral voor functies waarin zorg en huishouden een wezenlijk onderdeel zijn. En dat is bij het merendeel van de functies het geval.

Er bestaan weliswaar vacatures voor functies waarbij de belasting in het werk binnen de beperkte belastbaarheid blijft. Dat zijn de functies waarin de nadruk ligt op het toezichthouden en waarbij geen verzorgende- en huishoudelijke taken voorkomen. Deze functies komen soms op scholen voor. Per vacature moet worden nagegaan wat de belasting is. Daardoor is slechts een (zeer) beperkt deel van het vacatureaanbod passend op functieniveau 2. Immers, niveau 2 is een assistentenniveau en dat gaat in de regel gepaard met uitvoerende taken die niet door de hoger gekwalificeerde functionarissen worden verricht.

Omvang van de werkzaamheden

[…] In de situatie zonder ongeval zou zij naar eigen zeggen fulltime hebben gewerkt. De kinderen zouden naar de opvang zijn gegaan, zo heeft zij betoogd.

[…]

Uit de onderzoeken blijkt dat alleenstaande moeders met minderjarige kinderen gemotiveerd zijn om uit de armoede en bijstandssituatie te geraken, maar dat slechts een deel hierin slaagt. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen, waaronder het niet beschikbaar zijn van voldoende kinderopvang plaatsen, de kosten van kinderopvang, de beperkte beschikbaarheid van kinderopvang op de uren waarop de moeder moet werken en de zeer belastende combinatie van werk met de zorg voor de kinderen. Buiten deze niet limitatieve opsomming zijn er nog andere argumenten waarmee de stelling van betrokkene niet waarschijnlijk is. Allereerst het feit dat zij na de geboorte van haar 1e kind de zorg en het werk niet kon combineren en ontslag heeft moeten nemen om zich te kunnen richten op de zorgtaken. Zij is weliswaar in 2003 weer gaan werken, maar heeft dit een half jaar gedaan. Weliswaar om een studie te gaan volgen, maar het biedt daarmee nog geen onderbouwing voor haar stelling dat zij zonder ongeval fulltime zou hebben gewerkt. Haar arbeidsverleden geeft onvoldoende onderbouwing voor haar stelling dat zij fulltime zou hebben gewerkt. Betrokkene benoemt dat zij periodes fulltime heeft gewerkt, maar bewijs hiervoor is niet geleverd.

Omdat ik het onwaarschijnlijk acht dat betrokkene er zonder ongeval in zou zijn geslaagd fulltime tot de arbeidsmarkt toe te treden heb ik nader onderzoek gedaan naar de omvang van de arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders met minderjarige kinderen en op hoeveel uren zij gemiddeld werkzaam zijn. […] De voor dit onderzoek belangrijkste conclusies zijn:

De arbeidsdeelname van vrouwen met een mbo-opleiding was in 2005, 2009 en 2015 respectievelijk 70, 75 en 72%. Hierbij is niet gekeken naar de gezinssamenstelling.

De arbeidsdeelname van alleenstaande moeders met minderjarige kinderen ligt al jaren ver onder het gemiddelde en is bovendien sinds 2009 verder gedaald. In 2005 werkte 58% van de vrouwen met kinderen waarvan de jongste 4 tot 11 jaar was. Deze situatie was op betrokkene van toepassing. In 2009 is haar 2e kind geboren. Hiervan uitgaande werkte 54% van de alleenstaande vrouwen met een kind van 0 tot 4 jaar en in 2013 was dat verder gedaald naar 48%. Dit geldt overall, zonder rekening te houden met het opleidingsniveau.

Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de arbeidsomvang bij mensen met een mbo-opleiding lager ligt dan bij mensen met een hogere opleiding. Een verdere differentiatie van het gemiddeld aantal uren in relatie met het opleidingsniveau en gezinssamenstelling wordt in het onderzoek niet gegeven. Wel is een percentuele verdeling in urenomvang opgenomen. Hieruit blijkt dat het merendeel van de parttime werkende vrouwen 20 tot 27 uur per week werkt en dat gemiddeld door alle werkzame vrouwen 26 uur per week wordt gewerkt. (Dit is het gemiddelde van 2005 – 2009 en 2015.)

In de emancipatiemonitor is op pagina 93 een differentiatie opgenomen van de omvang van een werkweek van vrouwen zonder partner en met jonge kinderen. Ook uit dat onderzoek blijkt dat gemiddeld door vrouwen in die categorie 25 tot 26 uur per week wordt gewerkt. De refertejaren in dit onderzoek zijn 2001 – 2003 – 2005 en 2007. Ook in het onderzoek uit 2008 wordt geen onderscheid gemaakt in opleidingsniveau. Wel wordt vastgesteld dat hoe lager het opleidingsniveau, hoe lager de arbeidsparticipatie is en hoe lager de wens om meer uren te werken.

Verder blijkt uit het onderzoek uit 2008 dat slechts 42% van de alleenstaande ouders tussen de 40 en 64-jaar met meerderjarige kinderen werkzaam zijn. Het merendeel werkt niet.

Een laatste argument voor mijn conclusie dat fulltime arbeidsdeelname niet waarschijnlijk is, vind ik in de inkomenspositie van betrokkene ten tijde van het ongeval en het effect daarop in het geval zij aan het werk zou gaan. Ten tijde van het ongeval – alsmede de jaren ervoor – was betrokkene afhankelijk van een bijstandsuitkering. Daarnaast kwam zij in aanmerking voor diverse toeslagen die afhankelijk zijn van de hoogte van het inkomen. Hierdoor kan een kleine stijging van het inkomen leiden tot een substantieel lager inkomen door het verlagen of wegvallen van diverse toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Dit verschijnsel wordt ook wel armoedeval genoemd. Voor elke toeslag geldt een eigen inkomensgrens. […]

Ik heb op basis van deze gegevens een berekening gemaakt van de omvang van een dienstverband om niet geconfronteerd te worden met het effect van de armoedeval. Uitgaande van de aan het begin van deze paragraaf vastgestelde bandbreedte in het salaris van € 1.785 tot € 2.481, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering, kom ik tot het volgende. De bandbreedte gebaseerd op jaarlonen ligt op € 24.912 tot € 34.632. Om maximaal gebruik te maken van alle toeslagen mag het inkomen niet meer bedragen dan € 20.000. Dat geeft een maximale omvang van 80% bij het laagste inkomen en 58% bij het hoogste. Dat geeft een breedte van 20 tot 29 uur per week uitgaand van de 36-urige werkweek. Dit ligt redelijk in lijn met de uren die in de emancipatiemonitoren worden genoemd.

Kans op het verkrijgen van werk

De belangrijkste factor bij de beoordeling in hoeverre betrokkene erin zou zijn geslaagd werk te vinden, is de beschikbaarheid van passend werk van belang. Eerder in deze paragraaf heb ik geschreven dat slechts een beperkt deel van het vacature-aanbod open staat voor betrokkene. Dat heeft te maken met haar niet ongevalsgerelateerde beperkingen in combinatie met het opleidingsniveau. Het opleidingsniveau leidt tot functies met veelal een hogere fysieke belasting. Dat heeft invloed op de slagingskans van het verkrijgen van werk.

Ik heb betrokkene meermaals gevraagd mij inzicht te geven in de toekenning van de Wajong-uitkering. Die informatie zou mij een beeld kunnen geven van de situatie voor het ongeval, dus ook zonder het ongeval. Dat geeft een beter beeld van de arbeidsmogelijkheden van betrokkene. Deze informatie heb ik niet mogen ontvangen.

Voorts heb ik onderzoek gedaan naar de andere - meer algemene - factoren die van invloed zijn op de uitstroom uit de werkloosheidswet / bij het verkrijgen van werk. Ik heb het rapport “Werkhervattingskansen na instroom in de WW” van het CBS geraadpleegd. […] Hieruit blijkt onder meer het volgende

“[…]

Per sector kan de werkgelegenheid verschillen. [….] Een baan in de sectoren onderwijs en overheid hebben een negatief effect om weer snel aan het werk te gaan. Ook in de samengevoegde sector bestaande uit milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening is de werkhervatting binnen een jaar relatief laag. Deze laatste groep is echter vrij divers.

Het niveau waarop een persoon werkzaam was in zijn laatste baan heeft invloed op de werkhervatting. Personen met een elementair beroep vinden minder vaak binnen een jaar na instroom in de WW een nieuwe baan dan personen met een lager beroepsniveau. Middelbare en wetenschappelijke beroepen bieden weer iets meer kans op werkhervatting dan lagere beroepen, met name wanneer het gaat om duurzame werkhervatting. Opvallend is wel dat personen met een hoger beroepsniveau iets minder vaak binnen een jaar het werk hervatten dan personen met een lager beroepsniveau.” […]

Uit een ander onderzoek – “de kans op een baan na de WW nader bekeken” door het CBS uitgevoerd – blijkt dat in de jaren 2004 tot 2008 ongeveer 60% van de werkzoekenden binnen een jaar een baan zou hebben gevonden.

[…]

Uit het algemene onderzoek blijkt dat het economisch tij gunstig was en dat betrokkene zonder beperkingen er binnen een jaar in zou zijn geslaagd werk te vinden. Echter, gezien de beperkingen van betrokkene stond slechts een beperkt deel van het vacatureaanbod voor haar open. Werknemers met beperkingen hebben en hadden een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, mede vanwege het risico op ziekteverzuim en de kosten daarvan voor werkgevers. Betrokkene kon geen gebruik maken van re-integratie bevorderende instrumenten, omdat zij niet tot die doelgroep behoorde. Dat vergrootte de afstand tot de arbeidsmarkt.

Met alle omstandigheden rekening houdend acht ik de kans dat betrokkene erin zou zijn geslaagd passend werk te vinden klein. Deze kans schat ik niet hoger in dan 25%. En als zij er al in zou zijn geslaagd, zou zij er langer over hebben gedaan werk te vinden en zou zij te maken hebben gehad met de gevolgen van de kredietcrisis en oplopende werkloosheid.

Samenvattend en concluderend

Ik acht de kans dat betrokkene zonder ongeval de opleiding op niveau 3 zou hebben afgerond zeer gering. De kans dat zij hiertoe zou zijn geslaagd acht ik lager dan 25%.

Ik acht daarmee de kans aannemelijker dat zij in 2007 de arbeidsmogelijkheden onderzocht zou hebben. De kans op het verkrijgen van werk op niveau 2 acht ik zeer klein. Ook deze kans schat ik niet hoger dan 25%. Ik heb daarvoor de volgende argumenten:

• Slechts 46% van de alleenstaande moeders met minderjarige kinderen neemt deel aan het arbeidsproces;

• Veel vrouwen hebben wel de wens meer te werken, maar de mogelijkheid daartoe ontbreekt mede vanwege het niet beschikbaar zijn van kinderopvang;

• Het negatieve financiële effect van de armoedeval;

• Betrokkene kampte met beperkingen waardoor slechts een gedeelte van het vacatureaanbod voor haar open stond;

• Haar positie op de arbeidsmarkt was slecht in vergelijking met andere werkzoekenden in verband met de verhoogde kans op uitval en het ontbreken van re-integratie bevorderende instrumenten;

• Zij zou te maken gaan krijgen met oplopende werkloosheid;

• Het arbeidsverleden van betrokkene geeft geen argumenten anders te concluderen.

Omdat ik een kans toedicht van 25% aan het toetreden tot de arbeidsmarkt ga ik uit van het volgende:

• De gemiddelde omvang van de werkweek zou tussen de 20 en 26 uur hebben gelegen;

• In het geval zij er wel in zou zijn geslaagd werk te vinden op niveau 2 zou het aanvangssalaris bij een fulltime dienstverband € 1.785 zijn geweest en het maximaal te bereiken salaris € 2.481 bruto per maand. Daar komt in ieder geval 8% vakantietoeslag bij en een eindejaarsuitkering van 2 of 8,3%, afhankelijk van de cao. Een fulltime werkweek heeft een omvang van 36 uur.

Alle in deze en volgende paragrafen genoemde percentages die behoren bij een kans, zijn geheel arbitrair vanwege het ontbreken van harde feiten. Ik moet mij hierdoor voornamelijk baseren op statische gegevens, waarschijnlijke aannames en de geringe beschikbare feitelijke informatie.

Ad 2. Administratief werk op niveau 2

[…]

De samenvatting en conclusies komen overeen met het gestelde bij Ad 1.

Ad 3. Afronden SPW

Zoals bij Ad 1. geconcludeerd, acht ik de kans dat betrokkende de opleiding SPW 3 op niveau 3 succesvol zou hebben afgerond op maximaal 25%. De opleidingsduur bedraagt minimaal 3 jaar.

Voorbeeldfuncties

Na het afronden van de opleiding SPW op niveau 3 komen de volgende functies in beeld. Sociaalpedagogisch medewerker 2 binnen de cao maatschappelijk werk en pedagogisch medewerker 1 in de kinderopvang.

[…]

Belasting in de functies

[…]

In beide functies is sprake van een werksituatie waarin sprake is van veelvuldige storingen en onderbrekingen en tevens met productiepieken. Er kan sprake zijn van conflicten met onredelijke en agressieve mensen. […] Er is weliswaar geen sprake van een leidinggevende functie, maar de taakinhoud van beide functies laat zich hiermee wel vergelijken. Bewoners (1e beschrijving) en kinderen (2e beschrijving) dienen te worden aangestuurd en aangesproken op gedrag. Ook moeten er afspraken worden gemaakt en controle en toezichthoudende taken worden verricht.

In de 1e functie kan de functionaris te maken krijgen met (volwassen) bewoners die moeten worden verzorgd en waarbij tillen, dragen, duwen en trekken aan de orde is. Soms kan er sprake zijn van geweld tegen de functionaris.

In de 2e functie gaat het om kinderen die verzorgd moeten worden. Ook hierbij is sprake van tillen, dragen, duwen en trekken.

In beide situaties gaat het om gewichten van meer dan 20 kg.

In beide situaties wordt de beperkte belastbaarheid op diverse items overschreden. Beide functies zijn om die reden niet als passend aan te merken.

Net als bij Ad 1., komen er vacatures voor waarbij de fysieke aspecten beperkt zijn. Echter, omdat sprake is van een vakvolwassen functie is het contact met betrokkenen en verzorgers onvermijdelijk en bestaat het risico op agressie en onredelijke uitingen. De kans op het verkrijgen van een volstrekt passende functie is daarmee kleiner dan op niveau 2.

Ten aanzien van de kans op fulltime werk, het verkrijgen van werk en de omvang hiervan, verwijs ik naar het gestelde bij Ad 1. Dat is in deze situatie onverminderd aan de orde.

Samenvattend en concluderend

De kans dat betrokkene de opleiding spw 3 met een diploma zou hebben afgerond acht ik maximaal 25%.

De kans dat zij erin zou zijn geslaagd passend werk te vinden acht ik nihil. In vrijwel alle functies binnen deze twee domeinen zal sprake zijn van veelvuldige storingen en onderbrekingen, rechtstreeks contact met onredelijke en agressieve mensen en leidinggevende – aansturende aspecten.

Met deze conclusie kom ik niet toe aan een verdere uitwerking van beroepen op niveau 3.

4.4

Is betrokkene op basis van enerzijds haar sedert het ongeval bestaande beperkingen en mogelijkheden (zie lijst 2 van het deskundigenrapport van 30 september 2019 van de verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof) geschikt of (geheel of gedeeltelijk) ongeschikt te achten voor het maatgevende werk? Graag een uitgebreid gemotiveerd antwoord geven.

Er is geen sprake van maatgevende arbeid. Betrokkene was ten tijde van het ongeval niet werkzaam in loondienst. Zij verrichtte vrijwilligerswerk als overblijfmoeder en stagewerkzaamheden in het kader van de opleiding.

Overigens kan ik voor deze activiteiten vaststellen dat deze als niet-passend zijn aan te merken. De overschrijdingen zitten vooral in rubriek 1 van de functionele mogelijkhedenlijst. Het vasthouden en verdelen van de aandacht is essentieel voor het uitoefenen van de werkzaamheden, de toezichthoudende taken in het bijzonder. Er zijn ook overschrijdingen van de beperkte belastbaarheid in de andere rubrieken. Maar, omdat ik de conclusie al kan baseren op de beperkingen die louter in rubriek 1 zijn opgesomd, kan ik een verdere beschouwing achterwege laten.

4.5

Voor zover het maatgevende werk ongeschikt moet worden geacht, bestaan er dan mogelijkheden om het geschikt te maken, door bijvoorbeeld aanpassingen in de uitvoering of toebedeling van taken, of mogelijkheden om betrokkene aanvullend te scholen?

Er zijn geen aanpassingen denkbaar die het werk passend maken. Omdat er beperkingen worden vermeld op het vasthouden van de aandacht, is het niet reëel te veronderstellen dat aanvullend scholen mogelijk is. […]

4.6

Voor zover betrokkene blijvend ongeschikt te achten is voor het werk, wat waren/zijn dan haar mogelijkheden/kansen om te re-integreren in ander werk (parttime of fulltime)? Welk inkomen zou zij daarmee kunnen realiseren? Welke opleidingen zou zij eventueel moeten volgen, hoe lang duren die opleidingen en welke kosten zijn daaraan verbonden?

Het antwoord op deze vraag heb ik verwerkt in de uitwerking van vraag 3 in paragraaf 4.4.

[…]

Haar huidige arbeidskansen zijn nihil. Zij is volledig arbeidsongeschikt. Deze stelling vindt steun bij het oordeel van het UWV. Betrokkene heeft een Wajong-uitkering gebaseerd op de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. Daarnaast vindt deze stelling steun door het toekennen van voorziening huishoudelijke hulp vanuit de Wmo en het bieden van persoonlijke verzorging vanuit de zorgverzekeringswet.

4.7

Wilt u een uitgebreide omschrijving geven van de huishouding van betrokkene? Wilt u daarbij de verschillende taken zoveel als mogelijk kwantificeren in onder andere termen van aaneengesloten duur, frequentie, intensiteit en dagbelasting?

[…]

4.8

Is er bij betrokkene sprake van beperkingen in het huishouden? Zo ja, volgt daaruit een behoefte aan huishoudelijke hulp door derden of bestaan er mogelijkheden deze beperkingen (geheel of gedeeltelijk) te compenseren door bijvoorbeeld de toepassing van afwisseling en/of aanpassingen in de uitvoering van taken? Graag een uitgebreid gemotiveerd antwoord geven en voor zover er sprake is van beperkingen de kwantiteit en het financiële belang daarvan tot uitdrukking brengen. Indien u tot het oordeel komt dat betrokkene kan re-integreren in betaald werk, maar dat dit tot gevolg zou kunnen hebben dat zij dan het huishouden in mindere mate zelf zou kunnen doen, wordt u verzocht ook daarover uw gemotiveerde oordeel te geven.

[…]

Voor alle taken geldt dat het vasthouden en het verdelen van de aandacht noodzakelijk is. Maar er kan afgewisseld worden, waardoor recuperatie bestaat. Binnen het huishouden is sprake van een grote regelmogelijkheid bij het uitvoeren van de taken en bepalen van het moment, de volgorde en de aaneengesloten duur.

Dit vaststellende, leidt tot de conclusie dat de mentale beperkingen, geen invloed hebben mate van uitval van betrokkene.

Kruithof beschrijft de volgende beperkingen.

[…]

Dit leidt tot de volgende uitval:

[…]

Een en ander hierna in een tabel weergegeven.

Tabel uitval huishoudelijke werkzaamheden

 

Bij het beschrijven van de uitval is al rekening gehouden met compenserende strategieën, zoals het verdelen van de activiteiten over de dag of week.

Verdere reductie in de uitval is te realiseren door de oudste huisgenoot in te zetten en bijvoorbeeld door het laten bezorgen van een deel van de boodschappen. Aan die laatste oplossing zijn kosten verbonden.

Overigens heeft betrokkene een indicatie vanuit de Wmo voor de huishoudelijke taken. Zij ontvangt een persoonsgebonden budget. Zij kan hiervoor 5,5 uur per week zorg inkopen. De taken die door de gemeente in het besluit worden genoemd zijn kamers opruimen, zwaardere huishoudelijke taken en het verzorgen van de kleding en het linnengoed. De indicatie dekt de uitval die ik heb berekend.

Al eerder heb ik geconcludeerd dat re-integratie in betaalde arbeid niet mogelijk is.

4.9

Is er bij [eiseres] sprake van beperkingen in de zelfwerkzaamheid? Zo ja, welke?

[…]

Ik kom tot de conclusie dat afgaande van de belastbaarheid zoals beschreven in de 1e functionele mogelijkheid, betrokkene ook voor het ongeval al te beperkt was voor het uitvoeren van taken die behoren bij het onderdeel zelfwerkzaamheid. Hierbij opgemerkt dat de woning door betrokkene wordt gehuurd en dat daarmee de verhuurder verantwoordelijk is voor het groot onderhoud van de woning.

[…]

Reacties partijen op concept rapport.

[…]

Bericht mevrouw mr. H.A. Kragt

Op onder andere pagina 20 van uw conceptrapportage noteert u enkele kanspercentages. […] Kunt u nog een nadere toelichting geven op de door u vermelde percentages? Hoe komt u tot de hoogte van specifiek 25%? Is daar wellicht nog op een (nadere) beredenering/berekening op te geven?

[…]

Verder plaatst de arbeidsdeskundige van cliënte de opmerking dat het opvragen van de informatie betreffende de Wajong uitkering bij het UWV door middel van een door [eiseres] getekende machtiging wellicht tot de mogelijkheden behoort. Op die manier wordt hoogstwaarschijnlijk het arbeidsverleden van voor het ongeval van [eiseres] meer inzichtelijk […]

Reactie arbeidsdeskundige

Op pagina 20 van mijn conceptrapport noteer ik een kanspercentage van 25%. In die paragraaf heb ik aangegeven dat het een arbitraire inschatting is. Ik heb toegelicht dat ik een kanspercentage opneem omdat ik niet kan uitsluiten dat betrokkene, het ongeval weggedacht, of alsnog was gestart met de studie (voor zover dat niet is gebeurd) of dat ze de opleiding zou hebben kunnen afronden. Ik acht de kans daarop klein, zo heb ik geschreven, vandaar een percentage van 25%. Zoals aangegeven is dit percentage arbitrair. Ik beschik over onvoldoende feiten om tot een andere inschatting te komen dan ik in het conceptrapport heb gedaan. Het is een inschatting van een kans.

[…]

Het feit dat een Wajong-uitkering is toegekend geeft aan dat er ten tijde van het toekennen van de uitkering, geen sprake was van verzekerde arbeid. Als dat wel het geval zou zijn geweest, zou betrokkene een WIA-uitkering hebben gekregen dan wel, dan zou een WIA-beoordeling hebben plaatsgevonden. Ik merk op dat ik meermaals gevraagd heb om mij de gegevens aan te leveren. Dat is niet gebeurd. Op een gegeven moment is er in het geheel geen reactie meer gekomen. [….] De uitkering is aangevraagd op 25 juni 2099, maar omdat de wet een maximale terugwerkende kracht heeft van één jaar, is deze toegekend per 25 juni 2008. […]

Ik heb de gegevens van de Wajong willen inzien, om daarmee de vraag te kunnen beantwoorden wat de arbeidsmogelijkheden van betrokkene zouden zijn geweest, het ongeval weggedacht. De door mij gevraagde informatie had meer inzicht moeten geven in wat het UWV hanteert als eerste arbeidsongeschiktheidsdag (dat kan zijn de datum van het ongeval, maar dat kan ook zijn het moment waarop zij 18 jaar oud is geworden.). Tevens had ik inzicht willen krijgen in de belastbaarheid zoals het UWV die hanteert voor de Wajong-beoordeling. Het opvragen van de stukken was niet bedoeld om inzicht te krijgen in het arbeidsverleden.”

De reacties van partijen op het deskundigenrapport

2.9.

Allianz verenigt zich grotendeels met de conclusies van de arbeidsdeskundige en stelt dat daaruit volgt dat [eiseres] ook in de situatie zonder ongeval grotendeels zou zijn aangewezen op hulp, en niet zou hebben gewerkt, althans dat de kans groot is dat zij zou zijn aangewezen op een uitkering. Allianz heeft de volgende bezwaren tegen het deskundigenrapport.

Het rapport bevat een discrepantie omdat de arbeidsdeskundige spreekt over een kans dat [eiseres] de SPW opleiding op niveau 3 had afgerond van ‘niet groter dan 25%’, ‘lager dan 25%’, ‘maximaal 25%’, althans ‘kleiner dan 25%’ en ‘niet hoger dan 25%’.

Die kansen hebben een bandbreedte hebben van 0 tot 25% en het percentage moet door de arbeidsdeskundige nader worden ingevuld en naar beneden bijgesteld. De door de arbeidsdeskundige genoemde kansen zijn arbitrair en hij heeft [eiseres] het voordeel van de twijfel heeft gegeven, zonder op basis van objectieve gegevens tot een objectief oordeel te (kunnen) komen.

De conclusie van de arbeidsdeskundige dat [eiseres] thans volledig arbeidsongeschikt is, is gebaseerd op een verouderde beoordeling van het UWV. Daarmee passeert de arbeidsdeskundige het oordeel van verzekeringsarts Kruithof dat [eiseres] over duurzaam beschikbare mogelijkheden beschikt, zonder urenbeperking. [eiseres] moet in staat worden geacht duurzaam en volledig loonvormende arbeid te kunnen verrichten. Daarbij komt dat onduidelijk is op basis van welke gegevens het UWV de Wajong- uitkering heeft toegekend omdat [eiseres] geen inzage heeft willen geven in de onderliggende stukken aangaande die uitkering. Allianz vraagt [eiseres] die informatie alsnog in het geding te brengen.

2.10.

[eiseres] stelt dat de door de arbeidsdeskundige aangenomen kans van maximaal 25% dat zij in de situatie zonder ongeval passend werk op niveau twee had gevonden niet klopt. Er is geen rekening gehouden met de mensen in de omgeving van [eiseres] waardoor zij genoeg oppas heeft voor haar kinderen. Ook is er geen rekening gehouden met de positieve berichten van de toenmalig werkgever van [eiseres] dat zij het jammer vond dat zij [eiseres] was kwijtgeraakt. [eiseres] kon niet naar de arbeidsmarkt terugkeren door haar beperkingen die na het ongeval zijn begonnen. Zij heeft een werkervaring van 15 jaar zonder grote gaten, zoals blijkt uit de door haar overgelegde curriculum vitae. Het werkniveau van [eiseres] was hoger dan niveau 2. Dit blijkt uit de overgelegde verklaring van de voorzitter van het IOT van 30 september 2021. Het argument dat [eiseres] te maken zou hebben met oplopende werkeloosheid is niet toegespitst op de jaren 2007 tot en met 2021. Van 2014 tot en met 2021 was er een enorme daling van de werkloosheid. Onjuist is dat [eiseres] huishoudelijke hulp zou hebben gehad vanwege haar klachten voor het ongeval.

Waardering van de beantwoording van de vragen door de rechtbank

2.11.

Samengevat concludeert de arbeidsdeskundige:

  • -

    het opleidingsniveau van [eiseres] lag ten tijde van het ongeval op mbo-2 niveau;

  • -

    ten tijde van het ongeval werkte [eiseres] niet in loondienst, zij was fulltime student;

  • -

    in de drie jaar voorafgaand aan het ongeval heeft [eiseres] :

a. maximaal 1 maand in loondienst gewerkt bij Cetin;

b. uitkering WW en / of bijstand ontvangen;

c. fulltime onderwijs gevolgd bij het Da Vinci College;

d. fiscaalvrije overblijfvergoeding en stagevergoeding ontvangen van School Vest;

e. studiefinanciering ontvangen;

  • -

    de kans dat [eiseres] zonder ongeval de opleiding op niveau 3 zou hebben afgerond is niet hoger dan 25%, dan wel lager dan 25%. Aannemelijker is dat zij in 2007 de arbeidsmogelijkheden onderzocht zou hebben, maar de kans op het verkrijgen van werk op niveau 2 is niet hoger dan 25%;

  • -

    indien [eiseres] er wel in zou zijn geslaagd werk te vinden op niveau 2 zou de gemiddelde omvang van de werkweek zou tussen de 20 en 26 uur hebben gelegen en zou het aanvangssalaris bij een fulltime dienstverband € 1.785 zijn geweest en het maximaal te bereiken salaris € 2.481 bruto per maand. Daar komt in ieder geval 8% vakantietoeslag bij en een eindejaarsuitkering van 2 of 8,3%, afhankelijk van de cao. Een fulltime werkweek heeft een omvang van 36 uur;

  • -

    de kans dat [eiseres] in de situatie zonder ongeval erin zou zijn geslaagd passend werk op niveau 3 te vinden is nihil;

  • -

    er is geen sprake van maatgevende arbeid. [eiseres] verrichtte vrijwilligerswerk als overblijfmoeder en stagewerkzaamheden in het kader van de opleiding. Deze activiteiten zijn als niet-passend zijn aan te merken. Er zijn geen aanpassingen denkbaar die het werk passend maken;

  • -

    de huidige arbeidskansen van [eiseres] zijn nihil;

  • -

    de uitval voor huishoudelijke werkzaamheden bedraagt in totaal 5,25 uur;

  • -

    [eiseres] heeft een indicatie vanuit de Wmo voor de huishoudelijke taken. Zij ontvangt een persoonsgebonden budget en kan hiervoor 5,5 uur per week zorg inkopen. De indicatie dekt de berekende uitval;

  • -

    [eiseres] was ook voor het ongeval al te beperkt voor het uitvoeren van taken die behoren bij het onderdeel zelfwerkzaamheid.

2.12.

De kans dat [eiseres] de opleiding op niveau 3 zou hebben afgerond behoeft bij gebrek aan belang geen verduidelijking of nadere invulling. Partijen bestrijden immers niet dat het aannemelijker is dat [eiseres] in 2007 de arbeidsmogelijkheden onderzocht zou hebben en dat de kans dat [eiseres] in de situatie zonder ongeval er in geslaagd zou zijn passend werk op niveau 3 te vinden nihil is. Die conclusies van de arbeidsdeskundige zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigend gemotiveerd en worden door de rechtbank overgenomen.

2.13.

De conclusie van de arbeidsdeskundige dat de kans dat [eiseres] in de situatie zonder ongeval werk op niveau 2 zou hebben verkregen niet hoger is dan 25% wordt op grond van het volgende door de rechtbank overgenomen.

2.14.

Deze conclusie heeft de arbeidsdeskundige gebaseerd op de volgende omstandigheden:

  • -

    Slechts 46% van de alleenstaande moeders met minderjarige kinderen neemt deel aan het arbeidsproces;

  • -

    Veel vrouwen hebben wel de wens meer te werken, maar de mogelijkheid daartoe ontbreekt mede vanwege het niet beschikbaar zijn van kinderopvang;

  • -

    Het negatieve financiële effect van de armoedeval;

  • -

    [eiseres] kampte met beperkingen waardoor slechts een gedeelte van het vacatureaanbod voor haar open stond;

  • -

    Haar positie op de arbeidsmarkt was slecht in vergelijking met andere werkzoekenden in verband met de verhoogde kans op uitval en het ontbreken van re-integratie bevorderende instrumenten;

  • -

    Zij zou te maken gaan krijgen met oplopende werkloosheid;

  • -

    Het arbeidsverleden van [eiseres] geeft geen argumenten anders te concluderen.

2.15.

[eiseres] stelt dat de arbeidsdeskundige niet mocht uitgaan van het algemene gegeven dat 46% van de alleenstaande moeders met minderjarige kinderen niet deelnemen aan het arbeidsproces omdat zij genoeg mensen om haar heen heeft als oppas voor haar kinderen. Van [eiseres] mocht worden verwacht dat zij die stelling zou concretiseren en onderbouwen. Dit geldt te meer omdat zij tegenover de arbeidsdeskundige heeft verklaard dat haar kinderen naar de kinderopvang zouden zijn gegaan, dat zij dat voor het ongeval ook met haar oudste heeft gedaan en dat zij haar jaarcontact in 2002 heeft verbroken omdat zij het werk niet kon combineren met het moederschap. [eiseres] heeft haar stelling echter niet geconcretiseerd en ook niet onderbouwd, zodat deze niet afdoet aan de deugdelijkheid van de motivering van de arbeidsdeskundige.

2.16.

Indien [eiseres] met haar stelling dat haar beperkingen pas na het ongeval zijn begonnen bedoelt dat zij voor het ongeval geen relevante beperkingen had, kan deze stelling niet worden gevolgd. Het stond de arbeidsdeskundige niet vrij om af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof, die zijn vermeld in diens rapport van 30 september 2019 en door de rechtbank zijn overgenomen en overigens ook niet door [eiseres] zijn bestreden. Die conclusies houden onder meer in dat [eiseres] voor het ongeval al fysieke beperkingen en beperkingen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren had.

2.17.

Het beroep van [eiseres] dat zij een baan zou hebben gevonden gelet op de daling van de werkloosheid tussen 2014 en 2021 kan haar niet baten, omdat aannemelijk is dat door het verloop van de jaren na het ongeval tussen 2007 en 2014 de afstand van [eiseres] tot de arbeidsmarkt verder zou zijn vergroot en [eiseres] niet concreet heeft gemaakt dat zij ondanks dat er toch in geslaagd zou zijn om een baan te vinden.

2.18.

De door [eiseres] overgelegde verklaring van de voorzitter van het IOT van 30 september 2021 geeft geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige dat het werkniveau van [eiseres] niet hoger was dan niveau 2. Die verklaring is ruim 22 jaar na het tijdelijke dienstverband van [eiseres] bij het IOT opgemaakt en bevat geen toetsbare informatie waarmee de mededeling dat het niveau hoger was van dan niveau 2 kan worden geverifieerd. Die verklaring doet daarom niet af aan de deugdelijkheid van de motivering van de conclusie dat het werkniveau van [eiseres] niet hoger was dan niveau 2.

2.19.

Het door [eiseres] zelf opgestelde curriculum vitae levert geen bewijs van de daarin weergegeven loopbaan en geeft bij gebrek aan onderbouwing geen aanleiding om van een andere loopbaan uit te gaan dan de arbeidsdeskundige heeft gereconstrueerd.

2.20.

Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat hij heeft kennis genomen van de brief van School Vest van 17 maart 2021. Er dient daarom van te worden uitgegaan dat hij bij zijn overweging dat het arbeidsverleden van [eiseres] geen argumenten geeft om anders te concluderen ook de in die brief gedane mededeling “voor ons was zij onmisbaar” en de daaruit volgende goede werkhouding van [eiseres] heeft meegewogen. Feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken zijn niet door [eiseres] gesteld.

2.21.

Dit alles leidt tot het oordeel dat de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de kans dat [eiseres] in de situatie zonder ongeval werk op niveau 2 zou hebben verkregen niet hoger is dan 25% voldoende overtuigend is gemotiveerd. Deze conclusie wordt daarom de rechtbank overgenomen.

2.22.

De rechtbank zal de arbeidsdeskundige niet nader bevragen om tot een nadere precisering van die kans te komen. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport uitdrukkelijk vermeld dat het een arbitraire inschatting is en dat hij over onvoldoende feiten beschikt om tot een andere inschatting te komen. Slechts inzage in de gegevens van de Wajong-uitkering is door de arbeidsdeskundige genoemd om de arbeidsmogelijkheden van [eiseres] in de situatie zonder ongeval nader te kunnen beoordelen. Ook na het uitdrukkelijke verzoek van Allianz daartoe is die informatie echter niet door [eiseres] verschaft. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de arbeidsdeskundige ook zonder die informatie tot een nadere precisering van de door hem ingeschatte kans kan komen heeft Allianz niet gesteld. Onder deze omstandigheden is het aan de rechtbank om die kans nader vast te stellen. Hierop zal nader worden ingegaan bij de vaststelling van de uitgangspunten voor de begroting van het verlies van arbeidsvermogen.

2.23.

De conclusie van de arbeidsdeskundige dat de huidige arbeidskansen van [eiseres] nihil zijn wordt op grond van het navolgende door de rechtbank overgenomen.

2.24.

Verzekeringsarts mr. drs. G.J. Kruithof heeft in de bij zijn rapport van 28 mei 2019 gevoegde FML-lijst nummer 2 met de ongevalsvreemde/ pre existente & ongevalsgerelateerde beperkingen vermeld dat [eiseres] over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt, maar daaruit volgt nog niet dat zij enige kans op arbeid in loondienst op welk niveau ook heeft. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige volgt dat reeds in de situatie zonder het ongeval – mede door de ongevalsvreemde / pre-existente beperkingen – de arbeidskansen van [eiseres] gering waren. Uit vergelijking van de bij het rapport van de verzekeringsarts gevoegde FML- lijst nummer 1 (met ongevalsvreemde / pre-existente beperkingen) en FML-lijst nummer 2 blijkt dat het ongeval tot een wezenlijke toename van de beperkingen van [eiseres] heeft geleid. Vast staat ook dat aan [eiseres] een Wajong-uitkering in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse is toegekend. Tot slot blijkt uit de reactie van Allianz op het concept-rapport van de arbeidsdeskundige dat zij een arbeidsdeskundige heeft geraadpleegd. Dat heeft kennelijk niet geleid tot vragen of opmerkingen over de in dat concept rapport vermelde arbeidsongeschiktheid. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van Allianz om te motiveren dat [eiseres] met de duurzaam benutbare mogelijkheden die, ondanks de door de verzekeringsarts beschreven beperkingen na het ongeval, nog aanwezig waren, enige kans op werk in loondienst op welk niveau ook had. Bij gebrek daaraan doet de verwijzing van Allianz naar voormelde conclusie van de verzekeringsarts niet af aan de deugdelijkheid van de motivering van de conclusie van de arbeidsdeskundige dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is en dat haar huidige arbeidskansen nihil. Deze conclusie wordt dan ook door de rechtbank overgenomen.

2.25.

De stelling van Allianz dat [eiseres] al voor het ongeval hulpbehoevend was, vindt in het rapport van de arbeidsdeskundige slechts steun voor het uitvoeren van taken op het gebied van zelfwerkzaamheid. Dat wordt ook niet door [eiseres] bestreden, zij bestrijdt slechts dat zij voor het ongeval huishoudelijke hulp nodig had. Dat zij voor het ongeval huishoudelijke hulp nodig had kan niet uit het rapport van de arbeidsdeskundige worden afgeleid. Zijn conclusie dat [eiseres] voor het ongeval beperkt belastbaar was bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, zag op het uitvoeren van die taken in loondienst. Daarin is, anders dan in het eigen huishouden, geen plaats is voor compenserende strategieën.

2.26.

Voor de onder 2.11 vermelde conclusies die hiervoor niet zijn besproken geldt dat deze niet door partijen zijn bestreden en voldoende overtuigend door de arbeidsdeskundige zijn gemotiveerd en daarom eveneens door de rechtbank worden overgenomen.

Uitgangspunten voor de begroting van het verlies aan arbeidsvermogen

2.27.

De rechtbank zal thans op basis van de conclusies van de arbeidsdeskundige de uitgangspunten voor de begroting van het verlies aan arbeidsvermogen vaststellen. Partijen hebben zich bij hun conclusies na het deskundigenbericht van de arbeidsdeskundige daarover kunnen uitlaten en dat ook (ten dele) gedaan. Het verzoek van Allianz om zich bij akte nog daarover te mogen uitlaten wordt daarom niet gehonoreerd.

2.28.

Uit de door de rechtbank van de arbeidsdeskundige overgenomen conclusie dat [eiseres] reeds voor het ongeval te beperkt was voor het uitvoeren van taken die behoren bij het onderdeel zelfwerkzaamheid, volgt dat er op dat vlak geen sprake is van ongevalsgerelateerde schade.

2.29.

Op basis van de door de rechtbank van de arbeidsdeskundige overgenomen conclusies staat ook vast dat de uitval voor huishoudelijke taken van [eiseres] wordt gedekt door de indicatie die zij vanuit de Wmo heeft, is ook door de rechtbank overgenomen. De stelling van Allianz dat er daardoor geen aanknopingspunten zijn voor ongevalsgerelateerde schade door behoefte aan huishoudelijke hulp is niet door [eiseres] bestreden en de rechtbank sluit zich daarbij aan.

2.30.

Uit het vorenstaande volgt dat alleen de schade door het verlies aan verdienvermogen begroot behoeft te worden.

2.31.

Het bestaan en de omvang van het verlies aan verdienvermogen wordt begroot door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan dit bewijs mogen echter geen strenge eisen worden gesteld; het is immers de aansprakelijke partij die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over de hypothetische situatie zonder ongeval. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie zonder ongeval moet een inschatting van de goede en kwade kansen worden gemaakt. Bij het bepalen van de toekomstige ontwikkelingen in de hypothetische situatie zonder ongeval zal de nadruk liggen op de normale gang van zaken, het heden en het verleden en het toepassen van ervaringsregels. De rechter heeft hierbij een grote mate van vrijheid.

2.32.

Hiervoor heeft de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is en dat haar huidige arbeidskansen nihil zijn tot de hare gemaakt. Dit betekent dat het beroep van Allianz op eigen schuld van [eiseres] omdat zij na het ongeval zich er niet op heeft gericht een opleiding te volgen en/of te werken, dient te worden verworpen. Ook volgt daaruit dat het verdienvermogen van [eiseres] in de situatie na het ongeval gelijk is aan haar inkomen sinds het ongeval, de door haar ontvangen zorg-, huur- en kindertoeslag daaronder begrepen.

2.33.

Gelet op de door de rechtbank van de arbeidsdeskundige overgenomen conclusies dient voor de situatie zonder ongeval als uitgangspunt te worden genomen dat [eiseres] in 2007 de arbeidsmogelijkheden onderzocht zou hebben en dat de kans dat zij werk op niveau 3 zou hebben verkregen nihil is en de kans dat zij werk op niveau 2 zou hebben verkregen niet hoger is dan 25%. Deze laatste kans zal thans, zoals onder 2.22 is overwogen, nader worden vastgesteld.

2.34.

[eiseres] stelt dat die (maximale) kans niet klopt maar wordt daarin – zoals hiervoor is overwogen – niet gevolgd. Over de nadere vaststelling van de kans heeft zij zich niet uitgelaten.

2.35.

Allianz stelt dat de kans naar beneden moet worden bijgesteld omdat die kans arbitrair is vanwege het ontbreken van harde feiten en de arbeidsdeskundige daarbij [eiseres] het voordeel van de twijfel heeft gegeven.

2.36.

De rechtbank stelt de kans dat [eiseres] werk op niveau 2 zou hebben verkregen vast op 20%. Hiervoor is van belang dat aan het door [eiseres] te leveren bewijs van de hypothetische situatie zonder ongeval geen strenge eisen mogen worden gesteld omdat het de aansprakelijke partij is die haar de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid over die situatie te verschaffen. Niet onbegrijpelijk is dat [eiseres] nauwelijks loonstroken en/of verklaringen van werkgevers met betrekking tot de door haar tussen 1995 en 2007 verrichte werkzaamheden aan de arbeidsdeskundige heeft kunnen overleggen. Immers, voorafgaand aan het ongeval waren die stukken niet zonder meer relevant voor [eiseres] en tussen het ongeval en het arbeidsdeskundig onderzoek zijn vele jaren verstreken. Dat neemt echter niet weg dat van [eiseres] mag worden verwacht dat zij zich inspant om relevante stukken voor de beoordeling van de hypothetische situatie zonder ongeval over te leggen, die zonodig opvraagt en daarvan blijk geeft indien dat wel is gedaan maar niets heeft opgeleverd. [eiseres] heeft dat onvoldoende gedaan. De informatie over de toekenning van de aan haar toegekende Wajong-uitkering die de arbeidsdeskundige relevant vond voor de beoordeling van haar arbeidsmogelijkheden in de situatie zonder ongeval heeft [eiseres] , ondanks herhaalde verzoeken van de arbeidsdeskundige, niet overgelegd en zij heeft daar ook geen uitleg over gegeven. Dit komt voor rekening en risico van [eiseres] en rechtvaardigt dat de kans dat zij werk op niveau 2 zou hebben gekregen van niet hoger dan 25% wordt bepaald op 20%.

2.37.

[eiseres] stelt dat zij tot haar 67e jaar zou hebben gewerkt. Allianz betwist dat. Volgens haar dient een beperkte looptijd van 5 tot 10 jaar te worden aangenomen vanwege de belaste (medische) voorgeschiedenis van [eiseres] en de ongevalsvreemde factoren in de vorm van onder andere hart- en vaatproblematiek.

2.38.

De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] , indien zij er in geslaagd zou zijn werk op niveau 2 te verkrijgen, tot haar 67e jaar zou hebben gewerkt. Pre-existente klachten kunnen van belang zijn bij de schadebegroting, maar dan moeten er wel voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat [eiseres] vergelijkbare beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied zou hebben gekregen indien het ongeval haar niet was overkomen. De enkele omstandigheid dat dit niet is uit te sluiten volstaat niet (zie HR 27 november 2015, NJ 2016/138). In het tussenvonnis van 16 september 2020 (r.o. 2.4) is al beslist dat de door [eiseres] doorgemaakte TIA en de bij haar vastgestelde hart- en vaatproblematiek onvoldoende aanknopingspunten opleveren om aan te nemen dat zij die beperkingen ook zou hebben gekregen indien het ongeval haar niet was overkomen. Andere aanknopingspunten zijn ook thans niet door Allianz gesteld.

2.39.

Over het inkomen dat zij zou hebben genoten indien zij werk op niveau 2 zou hebben verkregen heeft [eiseres] zich niet uitgelaten. Allianz stelt dat moet worden uitgegaan van een werkweek van maximaal 20 uur tegen een salaris van € 1.785,- per maand en een eindejaarsuitkering van maximaal 2%. Over de datum waarop [eiseres] dat werk zou hebben verkregen heeft geen van partijen zich uitgelaten.

2.40.

De rechtbank gaat er vanuit dat indien [eiseres] werk zou hebben verkregen op niveau 2, zij vanaf 1 augustus 2008 gemiddeld 23 uur per week zou hebben gewerkt in een functie met een aanvangssalaris bij een fulltime dienstverband van (thans) € 1.785 en maximaal te bereiken salaris € 2.481 bruto per maand. Beginnend met het op die datum geldende aanvangssalaris met een jaarlijkse verhoging met één trede oplopend naar het maximale salaris. Dit met 8% vakantietoeslag en een eindejaaruitkering van 5,15%. Dit is gebaseerd op het volgende.

2.41.

Uitgangspunt is dat [eiseres] in 2007 de arbeidsmogelijkheden zou hebben onderzocht. Volgens het door de arbeidsdeskundige aangehaalde onderzoek “de kans op een baan na de WW nader bekeken” had ongeveer 60% van de werkzoekenden in de jaren 2004 tot 2008 binnen een jaar een baan gevonden, maar zou [eiseres] er langer over hebben gedaan om werk te vinden. Dat [eiseres] te maken zou krijgen met oplopende werkloosheid is reeds verdisconteerd in de kans dat zij werk op niveau 2 zou verkrijgen. Het is daarom redelijk om als uitgangspunt te nemen dat indien [eiseres] werk op niveau 2 zou hebben verkregen, dat met ingang van 1 augustus 2008 zou zijn geweest.

2.42.

Volgens de door de rechtbank van de arbeidsdeskundige overgenomen conclusie zou de werkweek tussen de 20 en 26 uur hebben gelegen. In aanmerking nemend dat in verband met persoonlijke omstandigheden een werkweek gedurende een loopbaan kan fluctueren is het redelijk om uit te gaan van het gemiddelde van ((20+ 26 =) 46/2) 23 uur per week over de gehele loopbaan.

2.43.

Een vakantietoeslag van 8% is gebruikelijk en behoeft geen toelichting.

2.44.

Het percentage van de eindejaarsuitkering (2% of 8,3%) is afhankelijk van de cao die van toepassing zou zijn op de functie die [eiseres] zou hebben verkregen (cao kinderopvang, cao sociaal werk of cao verpleeg- en verzorgingshuizen). Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt niet dat de kans op een functie met een cao met een eindejaarsuitkering van 2% groter was dan de kans op een functie met een eindejaarsuitkering van 8,3%. Allianz heeft dat ook niet gesteld. Het is daarom redelijk om van het gemiddelde van (8,3% + 2% = 10,3% / 2 =) 5,15% uit te gaan.

2.45.

Tot slot neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [eiseres] een bijstandsuitkering zou hebben ontvangen indien zij geen werk op niveau 2 zou hebben verkregen. Uit de stelling van Allianz dat een vergelijk moet worden gemaakt op basis van het kanspercentage dat [eiseres] een bijstandsuitkering zou hebben ontvangen en het kanspercentage dat zij zou toegetreden tot de arbeidsmarkt, volgt dat ook zij dit uitgangspunt hanteert. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij een ander inkomen zou hebben genoten indien zij geen werk op niveau 2 zou hebben verkregen. De rechtbank gaat er ook van uit dat [eiseres] in dat geval nog enige tijd haar vrijwilligerswerk als overblijfmoeder bij School Vest zou hebben voortgezet en de bijpassende vergoeding daarvoor zou hebben ontvangen. Het oordeel van de arbeidsdeskundige dat die werkzaamheden wegens de pré existente beperkingen van [eiseres] niet passend waren, doet daaraan onvoldoende af. Duidelijk is dat [eiseres] die werkzaamheden slechts voor een gering aantal uren in de week (2 uur gedurende 2 dagen in de week) deed, zij dat werk leuk vond en dat School Vest zeer tevreden over haar was. Het is daarom aannemelijk dat [eiseres] dat vrijwilligerswerk eerst met het oog op haar zwangerschap per 31 december 2008 zou hebben beëindigd.

2.46.

Het vorenstaande leidt ertoe dat het inkomen van [eiseres] in de situatie zonder ongeval dient te worden begroot op 80% van een bijstandsuitkering met de onder 2.45 bedoelde vrijwilligersvergoeding tot 31 december 2008 en 20% van het onder 2.40 beschreven inkomen, telkens inclusief de zorg-, huur- en kindertoeslag die [eiseres] in de betreffende situatie zou hebben ontvangen.

Financieel deskundige

2.47.

De rechtbank vindt het nodig om een financieel deskundige te benoemen om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja hoeveel vermogensschade [eiseres] door verlies aan verdienvermogen lijdt. De stelling van Allianz dat de kans reëel is dat [eiseres] thans meer inkomsten uit een uitkering ontvangt dan zij in de situatie zonder ongeval zou hebben gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. [eiseres] heeft er recht op en belang bij dat onderzoek wordt gedaan naar de vermogensschade die zij als gevolg van het ongeval lijdt totdat duidelijk is dat die schade er niet is en die situatie doet zich (nog) niet voor.

2.48.

De te benoemen financieel deskundige zal, zoals in voormeld tussenvonnis is bepaald, (een rekenkundige van) het Nederlands Rekencentrum Letselschade B.V. zijn.

2.49.

Omdat Allianz de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, dient zij - in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv - het voorschot op de kosten van de deskundige te storten. De rechtbank is ambtshalve bekend dat uit de door Allianz gestorte voorschotten op de kosten van de eerder benoemde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bedragen resteren van respectievelijk (€ 7.744,00 - € 6.911,52 =) € 832,48 en (€ 9.922,00 – € 9.427,28 =) € 494,72. Deze bedragen, in totaal € 1.327,20, zullen in mindering worden gebracht op het voor het deskundigenbericht van de financieel deskundige door Allianz te deponeren voorschot.

2.50.

De zaak zal naar de rol worden verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de door de financieel deskundige te beantwoorden vragen. Ook zullen zij zich daarbij kunnen uitlaten over de bij het rekenkundig onderzoek in acht te nemen uitgangspunten waarover hiervoor niet is beslist, zoals bijvoorbeeld de te hanteren rekenrente. Desgewenst zullen partijen zich bij die akte ook kunnen uitlaten over de naam van de te benoemen rekenkundige van het NRL.

Smartengeld

2.51.

Nu alle relevante omstandigheden daarvoor bekend zijn zal de rechtbank overgaan tot begroting van het smartengeld. Dit is een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij begroting van deze vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed. Het smartengeld pleegt te worden begroot per datum ongeval en wordt dan vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum tot de datum waarop het smartengeld wordt betaald.

2.52.

[eiseres] vordert € 20.000 aan smartengeld. Zij stelt dat dit bedrag op grond van haar klachten en medische beperkingen billijk is en verwijst daarbij naar de in de ANWB Smartengeldgids gepubliceerde uitspraken (nummers 82 en 268).

2.53.

Allianz stelt dat niet meer dan ongeveer € 3.000 redelijk is, omdat er slechts sprake is van geringe klachten en beperkingen, die resulteren in geringe aanpassingen in de uitoefening van vrije tijd. Zij verwijst daarbij naar door haar overgelegde niet gepubliceerde uitspraken en een kennelijk verkeerd aangeduide uitspraak in de ANWB Smartengeldgids.

2.54.

De rechtbank zal een vergoeding van € 15.000 in hoofdsom te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 maart 2007 toewijzen. Dit is gebaseerd op het volgende.

2.55.

De aard van de aansprakelijkheid in deze zaak betreft de aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen door de verzekerde van Allianz. Op 16 maart 2007 schepte hij met de door hem bestuurde auto [eiseres] als voetgangster op een zebrapad en maakte hij aldus een zeer ernstige verkeersfout.

2.56.

Die verkeersfout heeft ingrijpende gevolgen voor [eiseres] gehad. Zij was ten tijde van het ongeval een alleenstaande moeder van 30 jaar, die een opleiding volgde en als vrijwilligster werkzaam was als overblijfmoeder. Haar kansen op de arbeidsmarkt waren door haar persoonlijke omstandigheden en pre-existente beperkingen weliswaar gering, maar zij maakte zich nuttig voor anderen en had plannen om haar positie te verbeteren. Dat is door het ongeval ruw verstoord.

De fracturen en het zenuwletsel die zij bij het ongeval opliep, hebben geleid tot blijvende invaliditeit voor de gehele persoon van 5% op neurologisch terrein en 2% op orthopedisch terrein. Ook kreeg [eiseres] als gevolg van het ongeval psychische klachten, resulterend in 10% blijvende invaliditeit. Hierdoor raakte zij in hogere mate beperkt in persoonlijk en sociaal functioneren en in fysieke belasting. Zij heeft huishoudelijke hulp nodig, is volledig arbeidsongeschikt verklaard en haar kansen op de arbeidsmarkt zijn nihil.

2.57.

Rekening houdende met de hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zoals dit blijkt uit de bij partijen bekende Smartengeldgids, meest recente editie, is een vergoeding voor de immateriële schade van € 15.000 per datum ongeval billijk.

Het vervolg van de procedure

2.58.

De zaak zal naar de rol worden verwezen ten einde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als vermeld onder 2.50  ECLI:NL:RBROT:2022:1864