Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 120520 stelling dat auto met caravan vanuit inrit achteruit reed onvoldoende onderbouwd

GHAMS 120520 stelling dat auto met caravan vanuit inrit achteruit reed onvoldoende onderbouwd

2
Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis (vindplaats niet bekend, red. LSA LM) onder 2.1 en 2.2 de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met niet (voldoende) betwiste feiten, komen de feiten neer op het volgende.

2.1.
Op 19 augustus 2016 omstreeks 17:00 uur heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen de door [appellant] bestuurde auto van het merk Chrysler en de door [C] (hierna: [C] ) bestuurde auto met caravan (hierna: de aanrijding).

2.2.
[appellant] heeft [C] aansprakelijk gesteld voor zijn schade.

2.3.
[C] had zijn auto ten tijde van het ongeval op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij NH1816. NH1816 heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval niet erkend.

3
Beoordeling

3.1.
[appellant] is woonachtig in het buitenland, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van dit geschil. Dat is het geval nu NH1816 gevestigd is in Nederland. Partijen zoeken met hun stellingen aansluiting bij het Nederlandse recht en tegen toepassing door de rechtbank van Nederlands recht hebben partijen in hoger beroep geen bezwaar geuit. Het hof zal derhalve Nederlands recht toepassen op de vordering van [appellant] .

3.2.
Het hof stelt vast dat [appellant] bij zijn memorie van grieven producties heeft overgelegd. NH1816 heeft bij memorie van antwoord bezwaar gemaakt tegen deze producties en zich op het standpunt gesteld dat deze producties buiten beschouwing moeten worden gelaten wegens schending van artikel 2.5 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven nu deze producties niet genummerd zijn en er geen overzicht is overgelegd. NH1816 wordt niet gevolgd in dit standpunt en haar bezwaar wordt afgewezen. Het betreffen twee overzichtelijke producties waarop NH1816 in haar memorie van antwoord heeft kunnen reageren en ook heeft gereageerd, zodat zij niet in haar verweer is geschaad doordat voormeld artikel niet in acht is genomen.

Het hof slaat geen acht op de bij memorie van antwoord in het geding gebrachte productie, waarop [appellant] niet heeft kunnen reageren. Uit het navolgende zal blijken dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd zonder dat dit oordeel is gegrond op deze bij memorie van antwoord overgelegde productie. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen aanleiding [appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij akte over deze productie uit te laten, waarbij opmerking verdient dat [appellant] zelf die aanleiding kennelijk ook niet heeft gezien.

3.3.
Centraal in dit geschil staat de vraag of NH1816 als WAM-verzekeraar van [C] aansprakelijk is voor de door de aanrijding veroorzaakte schade aan de auto van [appellant] . Samengevat weergegeven vordert [appellant] in deze procedure dat NH1816 wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 3.997,48, te vermeerderen met een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten. [appellant] legt aan deze vordering ten grondslag dat [C] de aanrijding heeft veroorzaakt door achteruit te rijden vanuit een inrit terwijl [appellant] hem naderde en achter hem langs reed. Daarmee heeft [C] toerekenbaar onrechtmatig jegens hem gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen, aldus [appellant] .

3.4.
De kantonrechter heeft de stelling van [appellant] dat [C] achteruit reed als onvoldoende onderbouwd gepasseerd, waardoor aan bewijslevering niet werd toegekomen. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] daarom afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op.

3.5.
De eerste grief richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat de overgelegde foto die de schade aan de auto van [appellant] in beeld brengt, aantoont dat [appellant] de (achteruitrijdende) caravan heeft geschampt. Met de tweede grief bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat waarde toekomt aan het aanrijdings-formulier alsmede aan de schriftelijke verklaring van [A] (hierna: [A] ) van 22 augustus 2016. De derde grief ziet op de proceskostenveroordeling. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

3.6.
[appellant] dient zijn stellingen dat [C] achteruit reed en bij het uitvoeren van deze bijzondere manoeuvre ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan [appellant] te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat de aanrijding daardoor is ontstaan en dat hij daardoor schade heeft geleden. [appellant] meent dat hij in hoger beroep zijn stellingen voldoende onderbouwd heeft, zodat zijn vordering kan worden toegewezen. Hij voert daarbij aan dat voorbij moet worden gegaan aan het aanrijdingsformulier en de verklaring van [A] , gezien de door hem in hoger beroep overgelegde ongevallenanalyse van ing. [X] (hierna: [X] ) van Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) bij brief van 17 september 2018.

3.7.
[appellant] heeft niet gegriefd tegen zijn in het bestreden vonnis opgenomen verklaring ter zitting in eerste aanleg dat hij niet heeft gezien dat [C] achteruit reed, zodat het hof hiervan uitgaat. [appellant] voert evenwel aan dat het, gezien het feit dat het kenteken van de caravan is achtergebleven in de zijkant van zijn auto, de enige logische verklaring is dat [C] met redelijke vaart achteruit is gereden en zich in de zijkant van de auto van [appellant] heeft geboord. Hij acht het onaannemelijk dat hij al rijdend precies schavend langs een stilstaande auto zou zijn gereden. [appellant] heeft het dossier laten toetsen door OAN. De hiervoor genoemde brief van [X] luidt als volgt:

Bij deze formuleer ik mijn bevindingen aangaande de in bovengenoemde kwestie op basis van de toegezonden stukken verrichte dossierbeoordeling.

Uit de toegezonden stukken maak ik op dat er in casu onenigheid heerst over de toedracht van de aanrijding. De bestuurder van de Chrysler stelt dat hij werd aangereden door een achteruitrijdend voertuig met caravan, terwijl de bestuurder van dat voertuig stelt dat hij stilstond en de Chrysler hem aanreed.

Op grond van de beschikbare schadefoto’s van de Chrysler (foto’s van de caravan zaten niet bij de verstrekte stukken) kan niet eenduidig worden geconstrueerd wat de precieze toedracht van de aanrijding was. Indien de Chrysler tegen de stilstaande caravan zou zijn gereden, maakt de Chrysler daarbij mogelijk een bepaalde (stuur)manoeuvre die een dwarssnelheid voor de auto tot gevolg heeft. Deze dwarssnelheid is dan in dezelfde richting als waar de caravan in zou hebben gereden. Doordat er dus in beide scenario’s een relatieve snelheid in dwarsrichting van de Chrysler mogelijk is, maakt dat er geen absoluut eensluidend antwoord op de vraag of de caravan al dan niet stilstond kan worden gegeven. Gezien het (relatief homogene, langgerekte) schadebeeld van de personenauto heb ik de indruk dat dit beter past bij een achteruitrijdende caravan dan bij een opzij bewegende auto. Een kans- of waarschijnlijkheidspercentage kan ik bij die indruk niet geven. Wat op een verstrekte foto, zie ook figuur 1, opvalt, is dat de Chrysler kort na de ongeval locatie stilstaat. Daarbij is zeer van belang dat er kort daarvoor een in-/uitrit te zien is, waar niet alleen brokstukken lijken te liggen (ter markering van de bots plaats), maar waar zich een tweetal betonnen paaltjes bevindt. Dit betekent dat de Chrysler nooit zoveel opzij zou kunnen hebben bewegen om bijvoorbeeld deels op de stoep te rijden en daarbij de caravan te raken, omdat in dat geval de paaltjes zouden zijn geraakt. Uit het schadebeeld van de Chrysler blijkt dat de paaltjes niet zijn geraakt (de beschadiging net links van de rechter koplamp is niet hoog genoeg en is qua intensiteit onvoldoende gezien de op dat punt verwachte snelheid van de Chrysler). De caravan stak dus in ieder geval voor een deel uit op de rijbaan (en fietssuggestiestrook). Hoe lang deze daar reeds uitstak, valt niet te zeggen.

Resumerend kom ik tot het oordeel dat het schadebeeld van de Chrysler het meest spreekt voor een achteruitrijdende caravan, maar dat het schadebeeld in theorie bij beide lezingen zou kunnen zijn ontstaan ( ... ).’

Daargelaten dat NH1816 gemotiveerd betwist dat deze analyse betrouwbaar en deskundig tot stand is gekomen en de gevolgtrekkingen kan dragen die [appellant] daaraan verbindt, onderbouwt deze verklaring naar het oordeel van het hof niet (voldoende) gemotiveerd – anders dan [appellant] ingang wil doen vinden – dat [C] achteruit reed ten tijde van de aanrijding. [X] verklaart immers dat “geen absoluut eensluidend antwoord op de vraag of de caravan al dan niet stilstond kan worden gegeven”. Zijn indruk is dat het schadebeeld van de auto van [appellant] het meest spreekt voor een achteruitrijdende caravan, maar een kans- of waarschijnlijkheidspercentage kan hij bij zijn indruk niet geven. Naar zijn oordeel kan het schadebeeld ook zijn ontstaan bij een stilstaande caravan en een opzij bewegende auto. De verklaring sluit de juistheid van de lezing van NH1816, die onderbouwd wordt door hierna te noemen schriftelijke stukken, niet uit.

3.8.
[appellant] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat in hoger beroep voorbij dient te worden gegaan aan het door partijen ingevulde aanrijdingsformulier en de verklaring van [A] , waarop NH1816 zich beroept en die, kort samengevat, inhouden dat [C] ten tijde van de aanrijding stilstond. Anders dan [appellant] meent, worden deze verklaringen niet voldoende weersproken door de overgelegde analyse van OAN nu deze analyse de inhoudelijke juistheid van deze verklaringen niet in voldoende mate uitsluit. Het enkele feit dat [A] een kennis van [C] is, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. Andere stukken, feiten of omstandigheden die maken dat het hof aan de voornoemde verklaringen voorbij dient te gaan, zijn gesteld noch gebleken. In dat verband overweegt het hof het volgende.

De als productie 8 bij inleidende dagvaarding overgelegde ongedateerde schriftelijke verklaring van [B] houdt niet in of [C] al dan niet stilstond ten tijde van de aanrijding, zodat reeds daarom deze verklaring niet kan dienen ter onderbouwing van de stellingen van [appellant] . De stelling van [appellant] dat [C] na de aanrijding de politie niet wilde bellen en aangaf schuld te hebben aan het ongeval zodat de politie niets kon toevoegen, legt naar het oordeel van het hof ook geen gewicht in de schaal, daar deze stelling, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te rijmen is met de verklaringen van [C] in het aanrijdingsformulier en [A] . Op het door beide partijen ingevulde en ondertekende schadeformulier is noch het vakje ‘reed achteruit’ noch het vakje ‘reed weg van: ( ... ) een uitrit ( ... )’ aangekruist en staat als opmerking van [C] vermeld dat zijn auto met caravan ten tijde van de aanrijding stil stond in inrit en van achter werd aangereden. [C] heeft in het door hem zelf thuis in te vullen deel van het aanrijdingsformulier dat hij aan zijn verzekeraar heeft opgestuurd, gedateerd 22 augustus 2016, vermeld dat naar zijn mening de andere bestuurder aansprakelijk is omdat hijzelf ten tijde van het ongeval ongeveer twee minuten stilstond en de andere auto achterop de caravan reed. Voorts houdt de schriftelijke verklaring van [A] in, zakelijk weergegeven, dat hij zijn kennis, [C] , hielp met keren en dat, toen [C] stilstaand stond te wachten, de andere bestuurder die met andere dingen bezig leek te zijn dan auto rijden, met zeer hoge snelheid kwam aanrijden en in de stilstaande caravan klapte.

3.9.
De grieven van [appellant] stuiten op het voorgaande af. [appellant] heeft zijn stelling dat de gestelde schade door het achteruit rijden van [C] is veroorzaakt niet voldoende feitelijk onderbouwd. Het hof zal [appellant] niet tot bewijslevering toelaten, aangezien hij slechts een algemeen bewijsaanbod heeft gedaan, hetgeen niet toereikend is, nu door hem geen voldoende onderbouwde feiten of omstandigheden zijn gesteld en/of voldoende gespecificeerd te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden.

3.10.
De slotsom is dat de onrechtmatige daad die de grondslag van de vordering vormt, niet is komen vast te staan en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. ECLI:NL:GHAMS:2020:1349