Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 170418 geënsceneerde aanrijding; fraude onvoldoende betwist door contraexpertise

GHDHA 170418 geënsceneerde aanrijding; fraude onvoldoende betwist door contraexpertise

Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 19 augustus 2016 (vindplaats onbekend, LSA-LM) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.

Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [appellant] had bij ASR onder een “pakketpolis” (hierna ook: de verzekeringsovereenkomst) diverse (klassieke) auto’s verzekerd, waaronder per 19 februari 2011 een BMW C35CS met kenteken [kenteken 1], (hierna: de BMW).
b. Per 8 maart 2012 is de dekking van de hierboven genoemde pakketverzekering met betrekking tot de BMW uitgebreid in die zin dat ook de cascoschade werd verzekerd tot een bedrag van € 19.000.
c. Op deze verzekering zijn de algemene voorwaarden Oldtimerverzekering en de algemene contractvoorwaarden van toepassing. Artikel 7.2. van de algemene voorwaarden oldtimerverzekering luidt als volgt:

Opzet
Wij vergoeden geen kosten en verlenen geen hulp als u met opzet een oneerlijk verzoek om vergoeding heeft gedaan. U krijgt dan ook geen vergoeding voor de onderdelen waarover u wel eerlijk bent geweest.

d. In artikel 7.4. van de algemene voorwaarden Oldtimerverzekering staat:

Wij vergoeden geen kosten en verlenen geen hulp als u of een medeverzekerde opzettelijk niet de waarheid vertelt. Of als u of een medeverzekerde niet volledig over een schade of gebeurtenis bent. Of als u of een medeverzekerde fraude pleegt.

e. Artikel 3.6. van de algemene contractvoorwaarden luidt als volgt:

Wij beëindigen de verzekering per direct als u of een medeverzekerde bij een gebeurtenis of schade fraude heeft gepleegd.

f. [appellant] heeft naar aanleiding van een door hem gestelde aanrijding op 9 juli 2013 van de BMW door een auto van het merk Citroën met kenteken [kenteken 2], (hierna: de Citroën) schade bij ASR geclaimd.
g. ASR heeft op 27 augustus 2013, na een gebruikelijke, door CED Automotive verrichte schade-expertise, de reparatiekosten ten bedrage van € 9.987,06 van het bedrijf “Comp-Cars, vestiging Van der Velden Autoschade” aan dat bedrijf vergoed.
h. Ter verhaal van haar schade heeft ASR (toen nog de Europeesche Verzekering Maatschappij N.V. – hierna: de Europeesche) de gevolmachtigde (Voogd & Voogd) van de verzekeraar van de eigenaar van de Citroën (ASR Verzekeringen) aansprakelijk gesteld. ASR Verzekeringen heeft een “toedrachtonderzoek” laten uitvoeren door EMN Forensic. In het rapport van EMN Forensic van 11 februari 2014 staat— voor zover van belang—het volgende:

“Resumé:
Uit onderzoek is gebleken dat:
- De schademelding alleen van uw wederpartij kwam en niet van verzekeringnemer.
- Verzekeringnemer niet kon worden achterhaald.
- De wederpartij zijn auto niet toonde.
- De Citroën geen schade aan de voorzijde vertoont die in verband kan worden gebracht met een aanrijding met de BMW.
- Aan de voorzijde van de Citroën geen sporen werden gevonden van schadeherstel.
- Op de aanrijdinglocatie geen sporen werden gevonden als gevolg van een aanrijding tussen de Citroën en de BMW.
- De schade aan de linkerzijde, beoordeeld van foto een statisch beeld laat zien.
- De schade aan de rechterzijde van de BMW van foto geen karakteristiek schadebeeld laat zien als gevolg van een aanrijding met een vangrail.”

j. Bij aangetekende brief van 28 mei 2014 heeft ASR [appellant] meegedeeld dat zij verzekeringsfraude, gepleegd door [appellant], heeft ontdekt. In de brief wordt tevens melding gemaakt dat de twee lopende verzekeringen van [appellant] worden stopgezet, dat ASR [appellant] niet meer als verzekerde zal accepteren, alsmede dat zijn persoonsgegevens zullen worden geregistreerd in een intern en extern incidentenregister.Voorts vordert ASR terugbetaling van het uitgekeerde bedrag van € 9.987,00, alsmede vergoeding van de gemaakte expertise- en onderzoekskosten.
k. Op verzoek van ASR heeft EMN Forensic verder een ongevallenanalyse d.d. 12 juni 2014 uitgevoerd. In het rapport staan de volgende bevindingen:

“Schade aan de voertuigen:
Schade voertuig A (merk: BMW)
Beschrijving schade.
De schade aan de linkerzijde bestaat uit een deuk in het linker portier met tevens schade aan de stootlijst. Kenmerk van die schade is, dat er totaal geen krassen waarneembaar zijn die op enig snelheidsverschil tijdens de botsing met het andere voertuig kunnen duiden. Ook zijn geen andere zichtbare contactsporen waar te nemen. De schade aan de rechterzijde bestaat uit deuken in het rechter voor spatscherm, het rechter portier en het rechter achter zijpaneel. In alle deuken is een scherpe vouw in het plaatwerk zichtbaar. Opvallend is hierbij, dat de scherpe vouwen niet met elkaar zijn verbonden, waardoor hier kan worden gesproken over een stempelschade.
Buiten de 4 hoofdschaden met kenmerkende vouw is er nabij de overgang van het rechter portier met het rechter achter zijpaneel een schade met andere kenmerken zichtbaar. Tevens is op de rand van het rechter achterspatscherm een afwijkende schade zichtbaar. (....).

Analyse van de verzamelde gegevens / beantwoording onderzoeksvragen:
Kon de aangetroffen schade aan de BMW vanuit de gemelde gebeurtenis worden verklaard? Indien niet, waardoor kan de schade dan zijn veroorzaakt?

Schade aan de rechterzijde:
De 4 te onderscheiden schade gedeelten aan de rechterzijde van dit voertuig met scherpe vouw geven alle het beeld van apart te zijn aangebracht. De vouwschade past qua hoogte wel bij de hoogte van het bovenste profiel van een Nederlandse vangrail, maar de vorm van de bouw (indrukking) komt niet overeen. Deze 4 schaden kunnen niet door een contact met een vangrail zijn ontstaan. In de 4 schade vlakken zijn geen kenmerkende sporen aanwezig die kunnen duiden op het in beweging (rijden) aanstoten van een vast object. Ook zijn er overwegend geen kenmerken aanwezig die duiden op een rijdend in contact komen met een ander motorvoertuig. Uitsluitend in de overgang van het portier naar het achter zijpaneel is een klein contactvlak dat op een rijdend botscontact wijst. Dit moet bij een ander evenement zijn ontstaan dan de genoemde 4 schadegedeelten omdat dit niet in combinatie met elkaar kan optreden.

Schade aan de linkerzijde:
De linker schade mist alle kenmerken van een aanrijding van de Citroen met een rijdende BMW. Het is duidelijk, dat deze schade bij stilstand van de BMW werd veroorzaakt. Het is op basis van het beschikbare materiaal niet aantoonbaar dat de Citroen contact heeft gehad met de BMW. Overwegend zijn alle schaden aan de BMW, zowel links als rechts, veroorzaakt terwijl de BMW stilstond. Uitzondering daarop is de schade aan de rand van het rechter achter spatscherm en de contactvlek op de overgang van het rechterportier, afkomstig uit een ander evenement.”

l. Nederlof & Partner B.V. (hierna: Nederlof) heeft in opdracht van [appellant] een reconstructie uitgevoerd. De reconstructie heeft plaatsgevonden aan de Colosseumweg/Woudpolderstraat. In de brief van 18 november 2014 van Nederlof staat — voor zover van belang — het volgende: “Ten aanzien van het ontstaan van de schade verklaarde u als volgt:
Op voornoemde schadedatum reed u met uw voertuig zijnde een BMW M 635 CSI met kenteken (....) passeerde u aan linkerzijde de Woudpolderstraat. Vanuit deze straat kwam tegenpartij met zijn Peugeot, deze had u niet gezien, draaide vervolgens over het kruispunt ook links af de voorrangsweg op in Noordelijke richting (...).

Gezien de situatie ter plaatse en de beschadigingen aan uw voertuig is het naar onze mening goed mogelijk dat de schade die zich aan uw voertuig bevindt conform voornoemde situatie is ontstaan.”

2. ASR vordert in dit geding – samengevat – een verklaring voor recht dat haar verzekeringsovereenkomst met [appellant] met ingang van 1 januari 2015 rechtsgeldig is beëindigd en dat [appellant] jegens haar aansprakelijk is wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, althans schending van zijn informatieplicht. Verder vordert ASR dat [appellant] wordt veroordeeld om de uitkeringen die ASR aan hem heeft gedaan terug te betalen, vermeerderd met kosten en rente.

3. [appellant] heeft in reconventie gevorderd te bepalen dat de verzekeringsovereenkomst niet is geëindigd en verder om ASR te gebieden de registraties met betrekking tot [appellant] in het interne incidentenregister en externe verwijzingsregister van het CIS te verwijderen op straffe van een dwangsom.

4. De kantonrechter heeft de vorderingen van ASR toegewezen en die van [appellant] afgewezen. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] zich schuldig gemaakt aan verzekeringsfraude; hij leidt dat af uit het door ASR (toen nog: de Europeesche) overgelegde toedrachtonderzoek van 11 februari 2014 van ASR en de ongevallenanalyse van EMN Forensic van 12 juni 2014. In beide rapporten wordt beschreven dat de BMW van [appellant] weliswaar schade heeft, maar dat die niet kan zijn veroorzaakt door het door hem gestelde ongeval van 9 juli 2013. Volgens EMN Forensic is de schade aan de BMW overwegend veroorzaakt terwijl de auto stilstond. Het daartegen door [appellant] ingebrachte rapport van Nederlof is door de kantonrechter beoordeeld als een onvoldoende betwisting van de door ASR gestelde feiten, omdat het slechts uit één pagina en enkele foto’s bestaat en een deugdelijke motivering ontbreekt.

5. Met de grieven I en II komt [appellant] op tegen het oordeel dat de contraexpertise van Nederlof onvoldoende redenen geeft om te twijfelen aan de juistheid van de door ASR ingebrachte rapportages en dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude. Nederlof heeft, aldus [appellant], in tegenstelling tot EMN Forensic, een reconstructie gemaakt van de aanrijding en geconstateerd dat het gezien de situatie ter plaatse en de beschadigingen aan het voertuig goed mogelijk is dat de schade die zich aan het voertuig bevindt conform voornoemde situatie is ontstaan. Verder staat vast dat de auto schade had en is het schadebedrag vastgesteld door CED Automotive en dienovereenkomstig door ASR vergoed. In een nader rapport van Nederlof van 6 februari 2017 dat is opgemaakt op verzoek van [appellant] ten behoeve van het hoger beroep, heeft Nederlof haar bevindingen nog eens bevestigd en schrijft zij:

‘Gezien het voornoemde en de situatie ter plaatse behoeft het naar onze mening geen discussie dat de schade is ontstaan:
a. Aan de linkerzijde door toedoen van de Citroën met kenteken [kenteken 2]
b. Vervolgens de rechterzijde door het uitwijken als gevolg van de aanrijding links’ 
Verder heeft [appellant] aangevoerd dat alle door ASR gestelde feiten die bijdragen aan het feit dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan verzekeringsfraude, feiten zijn die niet aan hem te wijten zijn.

6. Het hof is van oordeel dat uit de door ASR overgelegde rapporten, in samenhang bezien met de na te noemen omstandigheden (die niet in geschil zijn, dan wel door [appellant] niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist), volgt dat ASR bewezen heeft dat [appellant], met betrekking tot het verkeersongeval van 9 juli 2013 waarbij hij schade zou hebben geleden aan zijn BMW, zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude. Daartoe is het volgende redengevend: 
a. [appellant] heeft samen met de bestuurder van de Citroën, [bestuurder], een schadeaangifteformulier ingevuld, waarin beiden hebben aangegeven dat de Citroën op de Collosseumweg te Rotterdam tegen de linkerzijde van de rijdende BMW is gebotst, waardoor de BMW met de rechterzijde tegen de vangrail is gebotst. 
b. ASR heeft na schade-expertise € 9.987,06 aan reparatiekosten betaald aan Comp-Cars, vestiging Van der Velden Autoschade, na cessie door [appellant]. Comp-cars heeft van de reparatie een factuur opgemaakt gedateerd 15 augustus 2013.
c. Van de zijde van de verzekeraar van de Citroën is een toedrachtonderzoek uitgevoerd d.d. 11 januari 2014; bij inspectie van de Citroën werden geen sporen gevonden die in verband konden worden gebracht met de onder a. genoemde aanrijding.
d. Op 8 januari 2014 bleek dat de schade aan de BMW niet was gerepareerd.
e. EMN Forensic beschrijft in haar rapport van 11 februari 2014 (p. 5) dat zij in januari 2014 meermalen heeft geprobeerd in contact te komen met [appellant] ter inspectie van de BMW, maar dat [appellant] zich onbereikbaar hield.
f. [appellant] is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1], gevestigd aan de [adres 1].
g. [bestuurder] is (mede)eigenaar van een naastgelegen autobedrijf [bedrijf 2], gevestigd aan de [adres 2].
h. Toen ASR de schade-uitkering deed aan [appellant], was zij niet op de hoogte van het feit dat zij de uitkering deed aan het autobedrijf van [appellant] en evenmin dat [appellant] en [bestuurder] beiden een autobedrijf hebben die naast elkaar zijn gevestigd.
i. EMN Forensic heeft een (hierboven geciteerde) ongevallenanalyse gemaakt van het door [appellant] gemelde ongeval van 9 juli 2013 aan de hand van foto’s die waren gemaakt door CED Automotive tijdens de schade-expertise, waaruit (kort gezegd) volgt dat de schade aan de BMW niet kan zijn veroorzaakt door de aanrijding als opgegeven door [appellant].

7. De rapporten van Nederlof waar [appellant] zijn betwisting op baseert leggen als betwisting van de verzekeringsfraude onvoldoende gewicht in de schaal. Weliswaar schrijft Nederlof dat hij een reconstructie van het ongeval heeft uitgevoerd, maar ook in hoger beroep is gesteld noch gebleken wat die reconstructie heeft ingehouden. Gelet op hetgeen de kantonrechter onder 5.3. van het bestreden vonnis heeft overwogen had het op de weg van [appellant] gelegen op dit punt een nadere toelichting te geven. In zijn eerste rapport spreekt Nederlof van een aanrijding met een Peugeot, terwijl het om een aanrijding met een Citroën zou gaan, hetgeen geen blijk geeft van grote zorgvuldigheid of nauwkeurig onderzoek. Op de foto’s bij de rapporten van Nederlof is alleen de BMW en niet de Citroën zichtbaar, zodat het hof aanneemt dat de Citroën niet bij de reconstructie was betrokken. Uit de inhoud van het rapport kan slechts worden afgeleid dat men – kennelijk op niet meer afgaande dan de verklaring van [appellant] – de situatie te plekke van het gestelde ongeval heeft bekeken en daar foto’s heeft gemaakt. Belangrijker dan dit alles is echter dat Nederlof in geen van zijn rapporten ingaat op de argumenten die zijn genoemd in de door ASR aangedragen onderzoeken, die slechts tot de conclusie kunnen leiden dat de door [appellant] betreffende het ongeval verschafte informatie onjuist was. Dat klemt in het bijzonder waar in die rapporten naar voren komt dat de Citroën geen schade aan de voorzijde vertoont die in verband kan worden gebracht met een aanrijding met de BMW en de schade aan de BMW vooral bestaat uit stempelschade, wat niet te rijmen valt met de gestelde botsing met enerzijds de Citroën en anderzijds de vangrail, waarbij beide voertuigen in beweging zouden zijn geweest en waarbij ook schade aan de beide stijlen van de rechterdeur van de BMW zou zijn te verwachten (die niet is geconstateerd). Ook [appellant] zelf heeft inhoudelijk geen argumenten gegeven tegen voornoemde rapporten. Daarmee schiet de betwisting door [appellant] tekort en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.

8. Daarmee falen de grieven I en II. Aangezien de overige grieven voortbouwen op het slagen van deze grieven, falen ook deze. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

9. Het bewijsaanbod van [appellant] dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet terzake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd. ECLI:NL:GHDHA:2018:746