GHDHA 230419 WAM-verzekeraar vordert onderzoekskosten; niet-authentieke aanrijding; voorshands bewezenverklaring; mogelijkheid voor tegenbewijs
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 230419 WAM-verzekeraar vordert onderzoekskosten; niet-authentieke aanrijding; voorshands bewezenverklaring; mogelijkheid voor tegenbewijs
Beoordeling van het hoger beroep
1.
De rechtbank heeft in het vonnis van 22 april 2017 ( geen publicatie bekend, red LSA LM) onder 1.1 tot en met 1.6 feiten vastgesteld. Het hof zal uitgaan van die feiten, voor zover die in hoger beroep niet in geschil zijn, en van enige andere tussen partijen vaststaande feiten.
2.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
Op 12 februari 2014 heeft (de rechtsbijstandverzekeraar van) [appellante] een aansprakelijkstelling gezonden aan Aegon in verband met een aanrijding die zou hebben plaatsgevonden op 10 februari 2014 tussen een bestelbus van het merk Toyota (type Dyna 150) met kenteken [kenteken 1] en een personenauto van het merk Audi (type A3) met kenteken [kenteken 2].
2.2
De Toyota was door [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) gehuurd van verhuurbedrijf Bo-Rent, welk verhuurbedrijf de Toyota bij Aegon heeft verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid. De Audi was eigendom van [appellante].
2.3
[betrokkene] en [appellante] hebben na de aanrijding gezamenlijk een aanrijdingsformulier ingevuld en ondertekend. Op dat formulier is onder meer vermeld dat de aanrijding had plaatsgevonden op 10 februari 2014, omstreeks 11.30 uur, op de hoek van de Windjammersingel en de Fluitschiplaan te Den Haag. Verder is daarop vermeld dat de door [betrokkene] bestuurde Toyota direct voorafgaande aan de aanrijding achteruitreed vanaf de Windjammersingel naar de Fluitschiplaan, dat de door [appellante] bestuurde Audi vooruitreed over de Fluitschiplaan in de richting van de Brigantijnlaan, dat de Toyota schade heeft aan de achterzijde en dat de Audi schade heeft aan de rechterzijde.
2.4
[appellante] heeft de Audi naar een garagebedrijf, verbonden aan Achmea Claims Organisatie te Apeldoorn, gebracht om de schade aan de Audi te begroten. De reparatiekosten zijn aldaar begroot op € 7.955,06 inclusief BTW. Op voorstel van het garagebedrijf heeft [appellante] de Audi vervolgens aan dit garagebedrijf verkocht voor een prijs van € 5.000,00.
2.5
Aegon heeft technisch onderzoek naar de schade aan de Toyota en de Audi en naar de toedracht van de aanrijding laten verrichten door ing. [onderzoeker] (hierna: [onderzoeker]), verbonden aan Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) te Den Bosch. [onderzoeker] heeft op 23 april 2014 schriftelijk gerapporteerd. Nadien heeft [naam], verbonden aan Aegon, [betrokkene] en [appellante] geïnterviewd over de aanrijding en van die interviews schriftelijk verslag gelegd. Op 9 juli 2014 heeft [onderzoeker] een nader schriftelijk rapport uitgebracht, waarin ook de verslagen van de interviews zijn betrokken.
2.6
Aegon heeft daarop de aansprakelijkheid voor de schade van [appellante] betwist en heeft [appellante] verzocht de expertisekosten te betalen. Dat laatste heeft [appellante] niet gedaan. Aegon heeft haar vordering daarop ter incasso uit handen gegeven aan haar gemachtigde, die [appellante] tevergeefs heeft gesommeerd te betalen.
3.1
Aegon heeft in eerste aanleg, na wijzigingen van eis, in conventie gevorderd dat [appellante] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld aan Aegon te betalen de door Aegon gemaakte onderzoekskosten van € 1.896,68, te vermeerderen met wettelijke rente.
Aegon baseert de vordering, kort gezegd, op het volgende. [appellante] heeft fraude – en daarmee een onrechtmatige daad jegens Aegon – gepleegd door het bij Aegon in strijd met de waarheid zo voor te stellen, dat alle schade aan de gehele rechterzijde van de Audi veroorzaakt zou zijn door de aanrijding met de Toyota. Er heeft tussen beide auto's geen noemenswaardige aanrijding plaatsgevonden. Er is door de aanrijding nauwelijks schade ontstaan. [appellante] dient dan ook de expertisekosten, gemaakt ter vaststelling van de schade en in samenhang met de onrechtmatige daad van [appellante], aan Aegon te betalen.
3.2
[appellante] heeft in eerste aanleg in reconventie, na wijziging van eis, gevorderd dat Aegon bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 9.774,46 met wettelijke rente.
Aan haar vordering legt [appellante], kort gezegd, het volgende ten grondslag. Omdat de schade aan de Audi is veroorzaakt door de auto van Bo-Rent en Aegon de WAM-verzekeraar van Bo-Rent is, moet Aegon deze schade aan [appellante] betalen. De schade aan de Audi bedraagt € 7.955,06. Bij de aanrijding zijn ook de iPad en de mobiele telefoon van [appellante] beschadigd geraakt. Deze schade bedraagt in totaal € 319,40. Daarnaast heeft [appellante] tijdens of na de aanrijding letsel opgelopen, waarvoor zij aanspraak maakt op vergoeding van immateriële schade van € 1.500,00.
3.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 19 april 2017 de vordering van Aegon in conventie toegewezen en de vordering van [appellante] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.
In hoger beroep concludeert [appellante] tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen in conventie en tot toewijzing van haar vorderingen in reconventie, met veroordeling van Aegon in de kosten van beide instanties. Aegon concludeert in hoger beroep tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot veroordeling van [appellante] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
5.
Aegon heeft in hoger beroep haar standpunt gedeeltelijk herzien (memorie van antwoord, onder 37). Aegon betwist mede op grond van een aanvullende rapportage van [onderzoeker] van 31 augustus 2018 (alsnog) dat op 10 februari 2014 een aanrijding heeft plaatsgevonden, althans een authentieke aanrijding. Met authentieke aanrijding doelt Aegon, zo begrijpt het hof, op een niet-opzettelijke aanrijding die heeft plaatsgevonden overeenkomstig de verklaringen van de betrokken bestuurders. Het hof heeft met dit gedeeltelijk herziene standpunt van Aegon rekening gehouden bij de vermelding van de vaststaande feiten, hiervoor onder 2.1.
6.
Met grief I keert [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 6.2) dat Aegon haar stellingen deugdelijk gemotiveerd heeft onderbouwd, gelet op de inhoud van het (tweede) rapport van [onderzoeker] en op de door Aegon overgelegde verklaring van [betrokkene] d.d. 18 juni 2014.
7.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Aegon met de in rov. 6.2 van het bestreden vonnis aangehaalde passage uit het tweede rapport van [onderzoeker] en de overgelegde verklaring van [betrokkene] een voldoende motivering en onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat zich op 10 februari 2014 niet een noemenswaardige aanrijding heeft voorgedaan tussen de Audi en de Toyota en dat daardoor niet alle schade aan de gehele rechterzijde van de Audi veroorzaakt kan zijn. Daarmee heeft Aegon eveneens voldoende gemotiveerd dat [appellante], door niettemin ten onrechte aanspraak te maken op vergoeding van deze schade aan de Audi, jegens Aegon onrechtmatig heeft gehandeld.
8.
In de toelichting op grief I heeft [appellante] deze gevolgtrekking uit het rapport van [onderzoeker] en de verklaring van [betrokkene] in enige opzichten nader betwist. Zo heeft zij betwist dat OAN kan gelden als deskundig en onafhankelijk, heeft zij de inhoud van het rapport betwist door erop te wijzen dat [onderzoeker] de Audi en de Toyota niet zelf heeft onderzocht doch heeft volstaan met het beoordelen van foto’s, waarvan niet duidelijk is wie deze heeft gemaakt. Ook heeft zij de metingen aan de Audi en de Toyota ter discussie gesteld. Verder betwist zij dat uit het schadebeeld van de Audi en het schadebeeld van de Toyota kan worden afgeleid dat de schade aan de Audi niet door de Toyota kan zijn veroorzaakt. Ten slotte betwist [appellante] dat uit de interviews met haar en met [betrokkene] argumenten vallen te putten tegen haar lezing van de gebeurtenissen.
9.
Bij memorie van antwoord is Aegon gemotiveerd ingegaan op de betwistingen door [appellante], onder andere onder verwijzing naar een gedetailleerde nadere reactie van [onderzoeker] d.d. 31 augustus 2018 (productie 9 bij memorie van antwoord). [appellante] heeft deze nadere motivering en vooral de nadere reactie van [onderzoeker] bij haar akte van 30 oktober 2018 slechts summier besproken. Gelet op deze nadere en onderbouwde motivering door Aegon, overigens nog aangevuld bij haar antwoordakte van 27 november 2018, heeft zij ook in hoger beroep haar stellingen voldoende gemotiveerd. Grief I faalt derhalve.
10.
Grief II keert zich tegen rov. 6.3 van het bestreden vonnis, waar de rechtbank heeft overwogen dat [appellante] tegen de onderbouwing van de stellingen van Aegon onvoldoende heeft ingebracht. Voor zover [appellante] met deze grief heeft willen betogen dat de rechtbank uit de in rov. 6.3 genoemde bewijsmiddelen – te weten het aanrijdingsformulier, de op verzoek van (de rechtsbijstandverzekeraar van) [appellante] opgestelde schriftelijke begroting van de reparatiekosten, de overgelegde getuigenverklaringen van diverse familieleden van [appellante] – had moeten concluderen dat de schade aan de Audi wel degelijk is veroorzaakt zoals door [appellante] gesteld, faalt de grief. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het aanrijdingsformulier onvoldoende duidelijkheid verschaft over de precieze toedracht van de aanrijding, dat de overgelegde getuigenverklaringen van familieleden van [appellante] slechts betrekking hebben op de toestand van de Audi enige tijd vóór de gestelde aanrijding met de Toyota en ook uit de begroting van de reparatiekosten niet kan worden afgeleid of de schade is ontstaan door de gestelde aanrijding.
11.
Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde rapporten van [onderzoeker] en de verklaring van [betrokkene], gelet ook op de diverse door Aegon benoemde inconsistenties tussen de verklaring van [betrokkene] en de door [appellante] afgelegde verklaring, voorshands bewezen is te achten dat tussen de Audi en de Toyota op 10 februari 2014 geen, althans geen noemenswaardige, aanrijding heeft plaatsgevonden zodat de schade aan de Audi niet, althans niet geheel, is ontstaan door de gestelde aanrijding met de Toyota.
12.
Hetgeen [appellante] tot nu toe naar voren heeft gebracht, acht het hof onvoldoende om dit voorshands bewezen geachte te ontzenuwen. Uit de verklaringen van familieleden van [appellante] dat de Audi kort voor de aanrijding nog geen schade vertoonde, volgt als zodanig niets over de aanrijding en de gevolgen daarvan. De verklaringen die [appellante] en [betrokkene] hebben afgelegd zijn op onderdelen tegenstrijdig en laten onverklaard hoe met het schadebeeld aan de Audi te rijmen valt dat [onderzoeker] aan de Toyota geen schade van betekenis heeft geconstateerd. Dat de Toyota vóór de inspectie door [onderzoeker] al zou zijn gerepareerd, zoals [appellante] nog heeft gesteld, acht het hof, ook na bestudering van de ter onderbouwing van deze stelling overgelegde foto’s, voorshands niet aannemelijk gemaakt.
13.
Wel zal [appellante] overeenkomstig haar aanbod toegelaten te worden tot het leveren van tegenbewijs, nu haar – ter betwisting van de stellingen van Aegon aangevoerde – stelling dat de schade aan de Audi wel degelijk door de gestelde aanrijding is veroorzaakt, op zichzelf voldoende concreet en duidelijk is, zodat een uitwerking of nadere motivering daarvan in het licht van de bevindingen van [onderzoeker] niet kan worden verlangd (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1846).
14.
Grief III keert zich tegen rov. 6.4 en 6.5 van het bestreden vonnis, waar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering in conventie toewijsbaar is en [appellante] in de kosten zal worden veroordeeld. Deze grief zal het hof pas beoordelen nadat aan [appellante] gelegenheid is geboden voor het leveren van tegenbewijs.
15.
De vierde grief (door [appellante] per abuis eveneens als grief III aangeduid) bestrijdt rov. 7.1 tot en met 7.4 van het bestreden vonnis, waar de rechtbank de vorderingen in reconventie bespreekt en niet-toewijsbaar oordeelt. Ook voor de beoordeling van de vorderingen in reconventie dient te worden vastgesteld of de aanrijding heeft plaatsgevonden op de wijze en met de gevolgen als door [appellante] gesteld. Het verschil met de vorderingen in conventie is dat bij [appellante] de stelplicht en de bewijslast ligt van de feiten op grond waarvan zij Aegon aansprakelijk houdt voor haar schade aan de Audi.
16.
Voor de vordering tot verwijdering van haar gegevens uit het CIS-register ligt bij Aegon de stelplicht en de bewijslast dat [appellante], kort gezegd, heeft gefraudeerd door van Aegon vergoeding van haar schade aan de Audi te vorderen hoewel zij wist dat deze geheel of gedeeltelijk op andere wijze dan door de gestelde aanrijding is veroorzaakt.
17.
Ook in reconventie acht het hof het voorshands bewezen dat tussen de Audi en de Toyota op 10 februari 2014 geen, althans geen noemenswaardige, aanrijding heeft plaatsgevonden zodat de schade aan de Audi niet, althans niet geheel, is ontstaan door de gestelde aanrijding met de Toyota. Het hof zal [appellante] ook in reconventie toelaten tot bewijslevering. Voor zover het de vordering tot schadevergoeding betreft, gaat het daarbij derhalve niet om tegenbewijs maar om het alsnog leveren van (gewoon) bewijs dat de schade aan de Audi op 10 februari 2014 is veroorzaakt op de door haar gestelde wijze. Voor zover het de vordering tot verwijdering van gegevens uit het CIS-registers betreft, gaat het evenals in conventie om het leveren van tegenbewijs. ECLI:NL:GHDHA:2019:791