Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 060218 geen vergoeding schade aan teruggevonden auto; onvoldoende bewijs voor autodiefstal; vermoeden van fraude of misleiding onvoldoende voor opname CIS

Hof Den Haag 060218 geen vergoeding schade aan teruggevonden auto; onvoldoende bewijs voor autodiefstalvermoeden van fraude of misleiding onvoldoende voor opname CIS

3.6
Het hof oordeelt als volgt. Het enige bewijs dat [appellant] voor de diefstal heeft, is zijn eigen (getuigen)verklaring. Ieder verder bewijs ontbreekt. Allianz heeft terecht erop gewezen dat de toedracht van de diefstal vraagtekens oproept. Uit het feit dat de aanrijding rond 22.00 uur heeft plaatsgevonden, volgt dat de auto aan het begin van de avond zou zijn gestolen. Hoewel denkbaar is dat [appellant] niet heeft opgemerkt dat de auto werd meegenomen – hij wijst in dit verband onder meer op de ligging van zijn woonruimte ten opzichte van de plaats waar de auto stond geparkeerd – acht het hof de door [appellant] geschetste gang van zaken weinig aannemelijk. Meer in het bijzonder is de stelling van [appellant] dat er vermoedelijk sprake is van joyriding omdat dat in de buurt geregeld voorkomt, onvoldoende onderbouwd. Bovendien acht het hof van belang dat vaststaat dat [appellant], hoewel hij een rijontzegging had, toch enkele malen heeft gereden. Hij had er dan ook belang bij om – als hij de auto ten tijde van de aanrijding bestuurde – dit niet aan Allianz mede te delen. Daar komt bij dat de auto zich na het ongeval in de rijrichting van zijn huis bevond. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de enkele verklaring van [appellant] zelf onvoldoende is om het bewijs van de diefstal geleverd te achten.

3.7
De conclusie is dat de grieven 1, 2, 3, 5 en 6 falen. De kantonrechter heeft [appellant] vordering tot vergoeding van de schade aan zijn auto terecht afgewezen. Voor nadere bewijslevering is geen plaats meer, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 1.3 en 1.4 is overwogen.

3.8
Grief 4 ziet op [appellant] vordering om Allianz te veroordelen al zijn personalia te (doen) verwijderen uit de Gebeurtenissenadministratie van Allianz en uit het CIS. [appellant] voert aan dat hij Allianz niet heeft misleid en dat zijn personalia daarom ten onrechte zijn opgenomen in deze registers.

3.9
Allianz heeft in haar brief van 6 februari 2014 aan de opname in de registers het volgende ten grondslag gelegd. Ten tijde van het ongeval was [appellant] niet in bezit van een geldig rijbewijs, maar heeft hij desondanks toch een motorvoertuig bestuurd. Het rijbewijs was ingevorderd op grond van alcoholgebruik in het verkeer. Allianz is van mening dat [appellant] zelf de auto bestuurde en daarmee de auto van [betrokkene] heeft geraakt, waarna hij is gevlucht omdat hij zich realiseerde dat hij in de problemen zou komen omdat hij niet beschikte over een geldig rijbewijs en/of onder invloed van alcohol was. Het diefstal verhaal van [appellant] is niet geloofwaardig. De politie heeft het onderzoek weliswaar niet doorgezet maar dat betekent niet dat aan de verklaring van [appellant] enig waarheidsgehalte kan worden toegekend.

3.10
Naar het oordeel van het hof dient er onderscheid te worden gemaakt tussen opname in de (interne) Gebeurtenissenadministratie van Allianz en het (externe) register van CIS. Wat betreft de Gebeurtenissenadministratie komt aan Allianz in beginsel de vrijheid toe de personalia van [appellant] daarin op te nemen. Voor zover de vordering van [appellant] ziet op (verwijdering uit) de Gebeurtenissenadministratie van Allianz, heeft de kantonrechter deze terecht afgewezen.

3.11
Dit ligt anders bij CIS. Opname in het externe verwijzingsregister van de Stichting CIS kan voor de betrokkene verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende verzekeraars kunnen immers door toetsing in het externe verwijzingsregister vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van een andere deelnemende verzekeraar. Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie omtrent opname vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de verzekeraar die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemende verzekeraars hun diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat hoge eisen dienen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname in bedoelde registers.

3.12
Voor opname is onder meer vereist dat het voldoende zeker is dat [appellant] betrokken is geweest bij gedragingen die een bedreiging vormen voor (kort gezegd) de (financiële) belangen van Allianz of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector. In principe moet daarvan aangifte worden gedaan (vgl. art 5.2. onder b van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen). Een enkel vermoeden van fraude of misleiding is niet genoeg, hoewel niet in alle gevallen een veroordeling door de rechter is vereist. Waar het om gaat is dat er meer dan een redelijk vermoeden van fraude bestaat, in die zin dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen, en dat deze feiten in voldoende mate vaststaan. (HR 29 mei 2009, NJ 2009, 243)

3.13
Naar het oordeel het hof is aan voornoemd vereiste niet voldaan. Niet alleen is gesteld noch gebleken dat Allianz aangifte heeft gedaan tegen [appellant]. Maar bovendien staan de feiten en omstandigheden die Allianz aan haar melding bij CIS ten grondslag legt, in onvoldoende mate vast. Hoewel niet ondenkbaar is dat [appellant] bij de aanrijding betrokken is geweest, vormen de (op zich zelf gerechtvaardigde) twijfels van Allianz over het waarheidsgehalte van het ‘diefstal verhaal’ van [appellant] onvoldoende grondslag om te kunnen concluderen dat er meer dan een redelijk vermoeden van fraude/misleiding bestaat.

3.14
Bij memorie van antwoord (nr. 49) heeft Allianz nog aangevoerd dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft verzwegen dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs omdat hem op dat moment zijn rijbevoegdheid was ontzegd wegens het herhaaldelijk rijden onder invloed. Allianz heeft desgevraagd bij het pleidooi in hoger beroep toegelicht dat – op grond van aanbevelingen van het Verbond van Verzekeraars – bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst altijd wordt gevraagd of er sprake is van een rijontzegging en dat die vraag moet worden beantwoord alvorens de verzekering kan worden afgesloten. [appellant] heeft toegelicht dat hij de verzekering via zijn tussenpersoon heeft afgesloten, dat zijn tussenpersoon hem niet heeft gevraagd of hij een rijontzegging had, dat de verzekering op naam van zijn eenmanszaak stond en dat een medewerker van hem (en niet hijzelf) de auto regelmatig bestuurde. Mede gelet op het verweer van [appellant], is het hof van oordeel dat ook op dit punt niet is voldaan aan de vereisten voor opname in het CIS.

3.15
De conclusie is dat grief 4 slaagt voor zover deze betrekking heeft op het CIS en dat de grief faalt voor zover deze betrekking heeft op de Gebeurtenissenadministratie. Voor nadere bewijslevering is geen plaats meer, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 1.3 en 1.4 is overwogen.

3.16
Grief 7 ziet op de reconventionele vordering van Allianz tot betaling van onderzoekskosten. Grief 8 heeft betrekking op de reconventionele vordering tot betaling van de schade aan de auto van [betrokkene]. Volgens [appellant] kan Allianz deze kosten niet op hem verhalen omdat niet vast is komen te staan dat hij Allianz heeft misleid en/of dat hij de auto bestuurde ten tijde van het ongeval.

3.17
Allianz heeft aan de vordering tot betaling van de onderzoekskosten ten grondslag gelegd dat [appellant] een schadeclaim bij Allianz heeft ingediend, terwijl hij wist dat hij de schade aan zijn auto zelf had veroorzaakt. Hij is volgens Allianz toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en dient ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub b BW de expertisekosten voor zijn rekening te nemen. Aan de vordering tot betaling van de schade aan de auto van [betrokkene] heeft Allianz eveneens ten grondslag gelegd dat [appellant] deze schade heeft veroorzaakt.

3.18
Het hof oordeelt als volgt. Op Allianz rust in dit verband de bewijslast van haar stelling dat [appellant] de auto bestuurde ten tijde van de aanrijding. Zij heeft – zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven – aangevoerd dat [appellant] ‘diefstal verhaal’ weinig aannemelijk is en dat [appellant] er belang bij had om de aanrijding te verzwijgen omdat hij een ontzegging van de rijbevoegdheid had wegens herhaaldelijk rijden onder invloed. Hoewel de door Allianz naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat Allianz twijfelde aan het waarheidsgehalte van de door [appellant] geschetste toedracht, acht het hof een en ander toch onvoldoende om Allianz (al dan niet voorshands) geslaagd te achten in het bewijs dat [appellant] de auto bestuurde ten tijde van de aanrijding. [appellant] heeft weliswaar toegegeven dat hij – ondanks zijn rijontzegging – enkele keren toch een auto heeft bestuurd, maar dat maakt het op zichzelf nog niet voldoende aannemelijk dat hij de auto ook op 30 november 2013 daadwerkelijk bestuurde. Ter zake van de toedracht van het ongeval is het hof van oordeel dat [appellant] weliswaar op geen enkele wijze heeft weten te onderbouwen dat zijn auto is gestolen, maar ook dat rechtvaardigt niet de conclusie dat Allianz is geslaagd in het bewijs dat [appellant] de auto zelf bestuurde, dan wel dat Allianz (voorshands) in dat bewijs is geslaagd.

3.19
De conclusie is dat de grieven 7 en 8 slagen. De vorderingen van Allianz in reconventie zullen alsnog worden afgewezen. Voor nadere bewijslevering is geen plaats meer, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 1.3. en 1.4 is overwogen.

3.20
De slotsom is dat het eindvonnis van 15 januari 2016 zal worden vernietigd voor zover de vordering van [appellant] tot het doen verwijderen van zijn personalia uit CIS is afgewezen en voor zover de reconventionele vordering van Allianz is toegewezen. Dit brengt mee dat ook de proceskostenveroordeling in eerste aanleg niet in stand kan blijven. In conventie ziet het hof aanleiding de kosten te compenseren; in reconventie zal Allianz als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.

3.21
[appellant] is bij gebrek aan grieven niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 22 september 2015.In hoger beroep zullen de kosten worden gecompenseerd als hierna vermeld. Uit praktisch oogpunt zal het hof het eindvonnis in zijn geheel vernietigen. ECLI:NL:GHDHA:2018:117