Rb Zeeland-West-Brabant 061217 bewijslast geënsceneerde aanrijding rust op verzekeraar; instemming met aanrijding voorshands bewezen; eiser toegelaten tot tegenbewijs
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 061217bewijslast geënsceneerde aanrijding rust op verzekeraar; instemming met aanrijding voorshands bewezen; eiser toegelaten tot tegenbewijs
2 Het geschil
2.1.
[eiser] vordert in conventie – enigszins samengevat – om voor recht te verklaren dat de erkenning van de aansprakelijkheid door [gedaagde] niet kan worden vernietigd en dat de door [gedaagde] uitgekeerde bedragen aan hem toekomen. Daarnaast vordert hij veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de door hem als gevolg van de aanrijding geleden schade, waaronder een bedrag van € 42.173,04, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
In reconventie vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser] tot betaling van € 16.997,79, vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
Over en weer wordt verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling
in conventie en in reconventie:
3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze hierna gezamenlijk bespreken.
3.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
( i) Op 16 mei 2015 omstreeks 00.05 uur heeft op het kruispunt van de Winterdijk met de Hogevaart te Sprang-Capelle, buiten de bebouwde kom, een aanrijding plaatsgevonden tussen een Renault Laguna met kenteken [kenteken 1] bestuurd door [eiser] , en een Ford Ka met kenteken [2e kenteken] die werd bestuurd door de heer [bestuurder] . [eiser] reed met zijn auto op de Winterdijk, zijnde een voorrangsweg, toen hij in botsing is gekomen met de voor hem van links komende auto van [bestuurder] die vanaf de Hogevaart de kruising was opgereden.
( ii) De aansprakelijkheid waartoe de Ford in het verkeer aanleiding kan geven is op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) door middel van een voorlopige dekking verzekerd bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Zij heeft de autoschade van [eiser] ten bedrage van € 1.898,00 vergoed en heeft een voorschot onder algemene titel van € 5.000,00 aan [eiser] uitgekeerd.
- iii) [gedaagde] heeft opdracht gegeven aan I-Tek B.V. (hierna: I-Tek) om – kort gezegd – de toedracht van de aanrijding te onderzoeken. De bevindingen van I-Tek B.V. zijn neergelegd in rapporten van 2 januari 2016 en 15 juni 2016. Onderdeel van het eerstgenoemde rapport is een verklaring van [bestuurder] (bijlage 3 rapport) waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…)
In zijn woning en in het bijzijn van zijn vrouw deelde [naam] [ [eiser] , toevoeging rechtbank] mij mede dat hij een manier had om veel geld te verdienen. [naam] zag een mogelijkheid om snel aan een bedrag van € 200.000,- te kunnen komen.
deelde mede dat hij met mij en mijn Ford een verkeersongeval in scene wilde zetten. Hij wilde dat ik hem op een kruising geen voorrang zou verlenen in zijn Renault en tegen hem aan zou rijden. [naam] zou dan zeggen dat hij letsel had opgelopen bij het verkeersongeval en zou dan een schadeclaim indienen.
(…)
wilde nog diezelfde avond een verkeersongeval in scene zetten en ik stemde toen in met zijn voorstel.
(…)
Nadat [naam] alles had uitgelegd, zijn we nog diezelfde avond vanaf zijn woning vertrokken. [naam] reed als bestuurder en enige inzittende in zijn Renault en ik reed als bestuurder en enige inzittende van de Ford naar een voorrangskruising in Waspik.
(…)
ging rijden op de voorrangsweg en ik zou hem benaderen over de zijweg. Ik zou [naam] geen voorrang verlenen en zou volgens afspraak tegen hem aanrijden. [naam] en ik reden hierbij met relatief hoge snelheid, omdat [naam] had gezegd dat het wel op een realistisch ongeval moest lijken. [naam] en ik hielden tijdens het rijden contact met elkaar via onze mobiele telefoons. Ik begrijp achteraf niet hoe ik dit alles heb gedurfd. Ik reed in een kleine en lichte auto en probeerde met circa 60 kilometer per uur tegen de grote Renault aan te rijden.
Ondanks het feit dat we hiertoe meerdere pogingen hebben ondernomen, lukte het ons niet om met elkaar in botsing te komen. De voorrangsweg waarop [naam] steeds reed, liep in een bocht en daardoor bleek het moeilijk om de juiste snelheid en afstand in te schatten. [naam] besloot dat we het zouden gaan proberen op een andere kruising.
Ik reed vervolgens achter [naam] aan naar de weg waar uiteindelijk wel het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Dit betrof de Winterdijk te Sprang Capelle.
Opnieuw namen herhaaldelijk positie in. Ik zou een voorrangsweg naderen en het was de bedoeling dat ik dan [naam] geen voorrang zou verlenen terwijl hij met circa 10 á 30 kilometer per uur over de voorrangsweg zou rijden. [naam] zei dat ik 60 tot 90 kilometer per uur moest rijden op het moment dat ik hem zou raken.
Een aantal keren lukte het niet om elkaar te raken en in die gevallen reed ik net voor of achter de Renault van [naam] langs.
Ook hebben we een aantal keren gewacht op passerende auto’s om te voorkomen dat er getuigen zouden zijn.
Op een gegeven moment ging [naam] zo langzaam rijden, dat ik hem wel kon raken en ik ben toen tegen de achterzijde van zijn Renault gereden. In mijn beleving ging het verkeersongeval behoorlijk hard, maar de schade aan onze personenauto’s viel uiteindelijk heel erg mee.
(…)”
- iv) Daarnaast heeft [gedaagde] opdracht gegeven aan Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (MVOA) om de aanrijding nader te analyseren. De bevindingen van MVOA zijn vervat in brieven van 29 maart 2016 en 31 januari 2017. In de eerstgenoemde brief is onder meer vermeld:
“(…) Resumerend stel ik vast, dat de door de Renaultbestuurder en primair ook door de Fordbestuurder gestelde botssnelheden niet in overeenstemming kunnen zijn met de gestelde eindposities der betrokken voertuigen.
De door de Fordbestuurder later verklaarde geringere snelheid kan daarentegen wel in overeenstemming zijn met de gestelde eindposities der betrokken voertuigen.
(…)”
( v) Bij brief van 12 mei 2017 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…)
Zoals ik uw advocaat reeds heb bericht, handhaaft cliënte haar standpunt dat op 16 mei 2015 geen authentieke aanrijding heeft plaatsgevonden.
(…)
Cliënte heeft de aansprakelijkheid op 21 mei 2015 erkend op basis van door u gedane opzettelijk onjuiste mededelingen, handelen en verstrekte informatie. Cliënte is zodoende tot erkenning bewogen door bedrog. Cliënt vernietigt bij deze de erkenning.
(…)”
[gedaagde] heeft [eiser] in de brief aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van de onjuiste mededelingen geleden schade en heeft de aan [eiser] uitgekeerde bedragen als onverschuldigd betaald teruggevorderd.
( vi) [gedaagde] heeft de persoonsgegevens van [eiser] doen opnemen in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister.
3.3.
Naar de rechtbank begrijpt legt [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag dat [bestuurder] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat [bestuurder] hem geen voorrang heeft verleend en is [gedaagde] op grond van artikel 6 lid 1 Wam gehouden om de schade die hij als gevolg van de aanrijding lijdt te vergoeden. Daarnaast beroept [eiser] zich op de erkenning van de aansprakelijkheid door [gedaagde] . [eiser] stelt dat hij als gevolg van de aanrijding klachten heeft gehad van pijn in de nek, rug en benen, waardoor hij tijdelijk niet heeft kunnen werken. Hij stelt dat hij als gevolg van het ongeval de volgende schade heeft geleden:
a) arbeidsvermogensschade € 40.300,00
b) kosten huishoudelijke hulp € 1.053,00
c) verlies zelfwerkzaamheid € 400,00
d) kosten fysiotherapie, apotheek en ambulance € 420,04
Daarnaast stelt hij dat hij schade lijdt doordat [gedaagde] zijn gegevens heeft laten opnemen in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister.
3.4.
[gedaagde] ontkent dat [bestuurder] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat hij als gevolg van de aanrijding de door [eiser] gestelde schade heeft geleden. Volgens haar hebben [eiser] en [bestuurder] de aanrijding geënsceneerd en is deze niet ‘authentiek’. Zij stelt dat de erkenning van de aansprakelijkheid buiten rechte is vernietigd op grond van bedrog. Dit bedrog bestaat er volgens [gedaagde] in dat [eiser] en [bestuurder] een schadeaangifteformulier hebben ingevuld, waaruit blijkt dat de aanrijding te wijten is aan een voorrangsfout van [bestuurder] en waarin niet vermeld is dat de aanrijding geënsceneerd is. In reconventie vordert [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling terugbetaling van de door haar aan [eiser] verstrekte uitkeringen en op grond van onrechtmatige daad vergoeding van schade die bestaat in de door [gedaagde] gemaakte kosten voor onderzoek door I-Tek B.V. en MVOA. Daarnaast vordert zij betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
3.5.
Het verweer van [gedaagde] dat de aanrijding geënsceneerd is komt naar het oordeel van de rechtbank hierop neer dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor de gedragingen van [bestuurder] waardoor het onrechtmatig karakter aan die gedragingen wordt ontnomen. Vgl. HR 31 januari 1969, NJ 1969, 241. Een zodanig verweer dient te worden aangemerkt als een beroep op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW. Nu [eiser] gemotiveerd betwist dat de aanrijding door hem en [bestuurder] is geënsceneerd, rust de bewijslast daarvan krachtens de hoofdregel van 150 Rv op [gedaagde] .
3.6.
[gedaagde] heeft haar stelling dat de aanrijding geënsceneerd is onder meer onderbouwd met de hiervoor genoemde verklaring van [bestuurder] en de resultaten van de verkeersongevallenanalyse van MVOA. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat in het rapport van I-Tek is vermeld dat de voormalige verhuurder van de woning van [bestuurder] heeft verklaard dat [eiser] voor het ongeval bij [bestuurder] thuis is geweest, waaruit volgt dat, anders dan [eiser] betoogt, [eiser] en [bestuurder] elkaar al voor het ongeval hadden ontmoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] hiermee voorshands, behoudens door [eiser] te leveren tegenbewijs, bewezen dat [eiser] met de aanrijding heeft ingestemd. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren.
3.7.
Indien [gedaagde] haar stelling bewijst, dan was de erkenning van de aansprakelijkheid vernietigbaar op grond van bedrog. In dat geval hebben [eiser] en [bestuurder] [gedaagde] immers opzettelijk onjuist meegedeeld dat zij betrokken waren bij een echte aanrijding teneinde [gedaagde] te bewegen tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade.
3.8.
Indien [eiser] voornoemde onjuiste mededeling heeft gedaan, dan heeft hij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld en dient die onrechtmatige daad hem te worden toegerekend. In dat geval is hij verplicht om de schade die [gedaagde] als gevolg van de onrechtmatige daad lijdt te vergoeden. Daarnaast ontbreekt in dat geval een rechtsgrond voor schadevergoeding door [gedaagde] , zodat de door [gedaagde] aan [eiser] betaalde bedragen onverschuldigd zijn betaald.
3.9.
In afwachting van de bewijsvoering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBZWB:2017:8648