Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 221222 verklaring voor recht dat verzoeker tijdens aanrijding in geparkeerde auto zat afgewezen; tegenstrijdige verklaringen

RBDHA 221222 verklaring voor recht dat verzoeker tijdens aanrijding in geparkeerde auto zat afgewezen; tegenstrijdige verklaringen
verzocht 15,24 uur x € 290,00 + BTW, begroot, niet toegewezen: 12 uur x € 250,00 + 21% = € 3630,00

2
De feiten

2.1.
Op 10 september 2019 omstreeks 04.00 ’s nachts vond er een aanrijding plaats, ter hoogte van het adres [adres 1] in [plaats] . Bij deze aanrijding waren drie voertuigen betrokken: de huurauto van [verzoeker] , de auto van de verzekerde van Achmea de heer [X] (hierna: [X] ) en de camperbus van [Y] (hierna: [Y] ).

2.2.
Eerder die nacht is het neefje van [verzoeker] , dat aan de [adres 1] woont, met spoed in het ziekenhuis opgenomen. De ouders van dit neefje zijn de zus van [verzoeker] en haar ex-man de heer [A] (hierna: [A] ). [verzoeker] heeft [A] en een vriend van [A] , de heer [B] (hierna: [B] ) in de nacht van 10 september 2019 van het ziekenhuis naar de [Straatnaam] gebracht met zijn (huur)auto. Bij de [Straatnaam] zijn [A] en [B] uitgestapt en het huis op [nummer] binnengegaan.

2.3.
De huurauto van [verzoeker] stond met gedoofde lichten geparkeerd voor de woning aan de [adres 1] . [X] was onderweg naar zijn woning aan de [adres 2] in [plaats] . Op weg naar zijn huis is [X] achter het stuur in slaap gevallen en tegen de huurauto van [verzoeker] aangereden. Door de impact van de aanrijding is de huurauto van [verzoeker] tegen de geparkeerde camperbus van [Y] aangereden en daar tot stilstand gekomen. [X] is na de aanrijding ongeveer vijftien tot twintig meter verderop gestopt.

2.4.
Na de aanrijding is [verzoeker] direct de woning aan de [adres 1] ingegaan. [B] heeft de politie gebeld en die is ter plaatse gekomen. [verzoeker] heeft zich die nacht niet bekend gemaakt aan de politie. [verzoeker] heeft [B] gevraagd om zich tegenover [X] en de politie voor te doen als de bestuurder van de huurauto van [verzoeker] . [verzoeker] wilde geen contact met de politie vanwege openstaande boetes.

2.5.
Door de politie is een proces-verbaal opgemaakt waarin de aanrijding is geregistreerd als “verkeersongeval met uitsluitend materiële schade”. Een van de aanwezige politieagenten was de [Politieagent] (hierna: [Politieagent] ).

2.6.
Een paar dagen na de aanrijding heeft [verzoeker] twee aanrijdingsformulieren ingevuld: een samen met [X] en een samen met [Y] . Achmea heeft aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend en de schade aan de huurauto aan [verzoeker] vergoed. Ook heeft Achmea een voorschot onder algemene titel van € 5.000 aan [verzoeker] betaald.

2.7.
[verzoeker] heeft op 13 september 2019 zijn huisarts bezocht in verband met nek- en pijnklachten. Daarna is [verzoeker] nog viermaal in verband met deze klachten bij de huisarts op het spreekuur geweest. [verzoeker] is in de periode december 2019 – juni 2020 vijfmaal behandeld door een fysiotherapeut voor deze klachten en hij is op 15 juni 2020 doorverwezen naar het ziekenhuis om een revalidatietraject te starten. Tot op heden is [verzoeker] niet gestart met dit traject.

2.8.
[verzoeker] en [X] zijn in opdracht van Achmea geïnterviewd door schaderegelaars. Op 20 mei 2020 heeft mevrouw [C] (hierna: [C] ) namens Sedgewick met [verzoeker] gesproken. [X] is op 29 juli 2020 door Dekra Experts geïnterviewd. Van beide gesprekken zijn verslagen gemaakt. Achmea heeft op basis van deze informatie het standpunt ingenomen dat [verzoeker] tijdens de aanrijding niet in de huurauto zat die door [X] is aangereden.

2.9.
[verzoeker] heeft in september 2020 drie getuigenverklaringen – van [B] , [A] en [Y] – aan Achmea toegestuurd.

2.10.
Bij brief van 23 oktober 2020 heeft Achmea laten weten vast te houden aan haar standpunt en gemeld dat zij het betaalde voorschot van € 5.000 van [verzoeker] terug wenst te vorderen.

2.11.
Op verzoek van [verzoeker] zijn er voorlopig getuigenverhoren gehouden op 19 april 2021, 6 oktober 2021 en 3 februari 2022. Daarbij heeft de rechter-commissaris [verzoeker] , [B] , [A] , [Politieagent] , [C] , [X] , [Y] en de vrouw van [Y] gehoord.

3
Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [verzoeker] op 10 september 2019 omstreeks 04.00 uur als bestuurder gezeten was in de auto met kenteken [nummer kenteken 1] welk voertuig geparkeerd stond te [plaats] ter hoogte van het perceel [adres 1] en op welk moment de auto werd aangereden door de auto bestuurd door [X] met kenteken [nummer kenteken 2] ;
2. te verklaren voor recht dat de redelijke buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW met betrekking tot de periode datum ongeval tot 19 mei 2022 € 7.367,20 bedragen en Achmea te veroordelen tot betaling van dat bedrag door overmaking op het bankrekeningnummer van [nummer kenteken 2] ;
3. de kosten van de onderhavige procedure te begroten op een tijdbesteding van 15,24 uur tegen een uurtarief van € 290,- (inclusief kantoorkosten, exclusief btw) en Achmea te veroordelen tot betaling hiervan door overmaking op het bankrekeningnummer van [nummer kenteken 2] .

3.2.
Achmea voert verweer tegen het verzochte. Zij betwist niet dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen [X] en de huurauto van [verzoeker] , maar wel dat [verzoeker] tijdens de aanrijding in de huurauto zat. Daarom kan zij niet aansprakelijk worden gesteld voor letselschade als gevolg van die aanrijding.

4
De beoordeling

Geschikt voor deelgeschillenprocedure

4.1
De deelgeschilprocedure geeft betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Dit om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. Partijen zijn het niet eens over de vraag of [verzoeker] tijdens de aanrijding in de huurauto zat en als gevolg van de aanrijding letselschade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat een oordeel over deze vraag zich leent voor een behandeling in deelgeschil, hetgeen tussen partijen ook niet ter discussie staat. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden in de nacht van 10 september 2019 en dat daarbij de auto’s van [verzoeker] , [X] en [Y] beschadigd zijn geraakt. Ook zijn zij het er over eens dat de aanrijding en het doorduwen van de huurauto van [verzoeker] tegen de camperbus van [Y] is veroorzaakt door [X] , die achter het stuur in slaap is gevallen.

4.3.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of [verzoeker] tijdens de aanrijding in zijn huurauto zat. Daarop ziet het verzoek van [verzoeker] in dit deelgeschil. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [verzoeker] de plicht om te stellen (en bij gemotiveerde betwisting door Achmea te bewijzen) dat hij tijdens de aanrijding in de auto zat. [verzoeker] heeft in dit verband in de eerste plaats gewezen op zijn eigen verklaringen en de getuigenverklaringen uit het dossier. Met die verklaringen is volgens [verzoeker] bewezen dat hij tijdens de aanrijding in de auto zat. Achmea heeft dit gemotiveerd betwist.

4.4.
De rechtbank zal, om te kunnen bepalen of voor recht kan worden verklaard dat [verzoeker] in de auto zat tijdens de aanrijding, nu eerst de (relevante) getuigenverklaringen en overige overgelegde relevante stukken en de stellingen van partijen daarover bespreken.

De verklaringen van [verzoeker] en [X]

4.5.
Vooropgesteld wordt dat alleen [X] en [verzoeker] – als hij daadwerkelijk in de auto zat – bij de aanrijding aanwezig zijn geweest. Andere getuigen hebben de aanrijding niet zien gebeuren.

4.5.1.
[verzoeker] heeft drie keer verklaard over de aanrijding: bij Sedgewick, tijdens het voorlopig getuigenverhoor en tijdens de mondelinge behandeling van dit deelgeschil. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verzoeker] over hoe de bewuste avond is verlopen op een aantal punten wisselend en tegenstrijdig zijn.

4.5.2.
Ten eerste verklaart [verzoeker] wisselend en tegenstrijdig over het naar het ziekenhuis brengen van zijn neefje. In het verslag van Sedgewick staat:

[ ... ]Belanghebbende geeft aan dat zijn neefje ziek was geworden en hij hem naar het ziekenhuis heeft gebracht.[ ... ]

Tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaart [verzoeker] hierover:

[ ... ]Mijn neefje, het kindje van mijn zus, lag in het ziekenhuis. Mijn zus heeft mij gebeld en toen ben ik ook naar het ziekenhuis gegaan. Ik kon niet naar binnen, dus heb ik buiten gewacht. [ ... ]

4.5.3.
Ten tweede verklaart [verzoeker] bij Sedgewick dat hij achter [X] is aangerend na de aanrijding, samen met [B] en [A] . In het rapport staat:

[ ... ]Omdat uw verzekerde eerst nog weg wilde rijden is belanghebbende samen met wat familieleden en vrienden achter uw verzekerde aangegaan.[ ... ]

Tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaart [verzoeker] hierover echter:

[ ... ]Ik stapte uit, ik was verbaasd dat de auto doorreed. Ik zag dat mijn auto schade had. Ik voelde gelijk aan mijn nek. Ik ben het huis van mijn zus ingelopen. In de tuin kwam ik meneer [B] en meneer [A] tegen, zij hebben de knal ook gehoord. Ik zei tegen ze dat ik was aangereden en dat de auto was doorgereden. Zij zijn toen achter de auto aangegaan. Ik was er niet bij, maar ik heb van hen gehoord dat zij de auto hebben moeten laten stoppen. Dat was verderop in de straat. Ik ben binnen in het huis gebleven. [ ... ]

4.5.4.
Tot slot verklaart [verzoeker] verschillend over het innemen van het rijbewijs van [X] . In het rapport van Sedgewick staat:

[ ... ] Belanghebbende geeft aan dat ter plekke gegevens zijn uitgewisseld en dat de volgende dag is afgesproken om het aanrijdingsformulier samen in te vullen. Hij geeft aan dat hij het rijbewijs van uw verzekerde als borg heeft ingehouden.[ ... ].

Tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure verklaart [verzoeker] niet meer zeker te weten of hij het rijbewijs van [X] heeft ingenomen, maar dat hij mogelijk een foto van het rijbewijs van [X] zou hebben gekregen. Behalve dat deze verklaringen verschillend zijn, kunnen ze naar oordeel van de rechtbank ook niet juist zijn. [X] heeft consequent betwist ooit zijn rijbewijs aan [verzoeker] te hebben afgegeven. Terecht is er namens Achmea ook op gewezen dat [X] zijn rijbewijs niet aan [verzoeker] kán hebben gegeven omdat hij zich hiermee bij de politie heeft moeten legitimeren en [verzoeker] bovendien steeds heeft verklaard dat hij [X] die nacht niet heeft gezien of gesproken.

4.5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure erkent [verzoeker] dat zijn verklaring tegenover Sedgewick verschilt van wat hij tijdens het voorlopig getuigenverhoor en in deze procedure heeft verteld. Hij stelt dat zijn latere verklaringen wel kloppen en de weergaven van Sedgewick niet helemaal juist is. [verzoeker] heeft echter niet, althans onvoldoende duidelijk kunnen maken waarom hij de onjuistheden niet heeft gecorrigeerd toen Sedgewick hem het conceptrapport toestuurde. In plaats daarvan heeft [verzoeker] aan Sedgewick bevestigd dat het rapport klopte, waarna het definitief is opgesteld.

4.5.6.
[X] heeft in elk geval twee keer verklaard over het verloop van de aanrijding: bij Dekra en tijdens het voorlopig getuigenverhoor. [X] is consequent in zijn verklaringen dat hij [verzoeker] pas heeft ontmoet tijdens het invullen van de schadeformulieren en dat hij [verzoeker] niet in de auto heeft gezien tijdens en na de aanrijding. [verzoeker] heeft op zichzelf terecht betoogd dat [X] voorafgaand en tijdens de aanrijding niet alert was omdat hij in slaap was gevallen. De rechtbank constateert in dit verband echter dat [X] wel steeds gelijkluidend heeft verklaard.

De verklaringen van andere getuigen

4.6.
In het dossier bevinden zich ook verklaringen van september 2020 die zijn opgesteld op naam van [B] , [A] en [Y] . Deze drie partijen zijn later ook gehoord tijdens het voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank constateert dat deze verklaringen inconsistenties vertonen met latere getuigenverhoren en met het verhaal van [verzoeker] zelf.

4.6.1.
Daarbij merkt de rechtbank op dat pas tijdens de mondelinge behandeling van dit deelgeschil de totstandkoming van die geschreven verklaringen duidelijk is geworden (en dat ze niet door de getuigen zelf zijn geschreven). De advocaat van [verzoeker] stelt dat hij de getuigen heeft gebeld en hen heeft gevraagd naar hun verklaring, waarna hij de verklaringen in september 2020 heeft opgesteld. [verzoeker] is vervolgens met deze verklaringen bij de getuigen langsgegaan voor een handtekening. Dat niemand eerder over deze werkwijze en de manier van totstandkoming van de verklaringen heeft verteld acht de rechtbank opmerkelijk.

4.6.2.
De rechtbank ziet in de eerste plaats grote verschillen in de verklaringen van [Y] ten aanzien van relevante zaken. In zijn verklaring van september 2020 staat:

[ ... ]Ik hoorde toen een harde klap en ben naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand was. Ik zag dat een auto bovenop mijn auto was gereden. Een GMC “A-team Van”. Ook zag ik dat [verzoeker] , die ik goed ken (hij is de broer van mijn buurvrouw) van zijn auto liep naar de woning van zijn zus aan de [adres 1] . Ik zag hem van de auto naar die woning lopen terwijl hij zijn hand tegen zijn achterhoofd hield, waarschijnlijk van de pijn die hij ondervond.

Ook zag ik een vriend van [verzoeker] (ik weet niet hoe hij heet) op straat. Hij liep achter de auto aan die de auto van [verzoeker] en mij had aangereden. De bestuurder wilde kennelijk wegrijden. Hij rende achter de auto aan en maande de automobilist tot stoppen. [ ... ]

Tijdens het voorlopig getuigenverhoor op 3 februari 2022 verklaart [Y] echter:

[ ... ]Mijn vrouw en ik werden gebeld door de politie. Wij slapen aan de achterkant. Het heeft aan de voorkant van mijn flat plaatsgevonden. Ik heb niks gehoord. Ik ben naar buiten gegaan en toen zag ik een auto tegen mijn bus aan staan [ ... ]

Ik weet nog dat ik eerder een verklaring heb afgelegd. Dat was op verzoek van de buurman. Ik weet niet hoe die buurman heet. Ik weet niet meer wat in die verklaring staat. Ik geloof dat hij ongeveer drie weken na het ongeval bij mij is gekomen en dat heb ik toen gedaan.

U houdt mij voor dat in mijn verklaring staat dat ik een harde klap hoorde en dat ik vervolgens naar buiten ging. Dat klopt niet. Het is gegaan zoals ik net vertelde.

U houdt mij voor dat in mijn verklaring staat dat ik een man heb zien lopen. Dat klopt wel. Ik heb iemand zien lopen van de rode auto naar de buurvrouw toe. Er liepen verschillende mensen heen en weer. Ik zag die ene man waar ik het net over had met zijn hand op zijn hoofd lopen. Ik weet niet waarom hij dat deed.

Ik denk dat de andere auto is doorgereden. Ik heb niet gezien dat de buurjongens achter die auto zijn aan gegaan.

U vraagt mij of ik de verklaring zelf heb geschreven. Ik geloof dat mijn vrouw dat heeft gedaan. [ ... ]

Toen ik die man met zijn hand op zijn hoofd zal lopen, was de politie er al.

4.6.3.
[Y] wijzigt zijn verklaring ingrijpend. Opvallend is dat de eerdere verklaring van [Y] vrijwel geheel strookt met het verhaal van [verzoeker] , maar dat die verklaring bij het getuigenverhoor (onder ede) grotendeels onjuist blijkt. [Y] heeft de klap niet gehoord en hij is pas naar buiten gegaan toen de politie er was en hen belde. Hij kan dus ook niet direct na het ongeval [verzoeker] hebben zien lopen met zijn hand tegen zijn achterhoofd. Evenmin kan hij hebben gezien dat mensen achter de auto van [X] zouden zijn aangerend. Dat hij later een man heeft zien lopen met een hand op zijn hoofd, kan de lezing van [verzoeker] overigens ook niet ondersteunen. [verzoeker] heeft namelijk steeds verklaard dat hij niet buiten is geweest op het moment dat de politie er was. [Y] heeft verklaard dat toen hij ‘deze man’ zag lopen de politie er al was.

4.6.4.
[Y] verklaart verder tijdens het voorlopig getuigenverhoor nog dat [verzoeker] drie weken na de aanrijding bij hem langs is gegaan, wat niet strookt met de datum van de eerdere verklaring. Over contact met de advocaat van [verzoeker] heeft [Y] het niet, hij oppert dat zijn vrouw de verklaring wellicht heeft geschreven. [verzoeker] zegt niet te kunnen verklaren waarom [Y] zijn verklaring heeft gewijzigd. Hij stelt dat moet worden uitgegaan van de verklaring die onder ede tijdens het voorlopig getuigenverhoor is afgelegd en erkent dat die niet direct ondersteuning kan bieden voor zijn stelling dat hij in de auto zat tijdens de aanrijding. De rechtbank oordeelt dat de getuigenverklaring van [Y] de stellingen van [verzoeker] op dit punt inderdaad niet ondersteunt. Dat de eerdere verklaring van september 2020 (die wel in lijn is met de verklaring van [verzoeker] ) vrijwel volledig onjuist is gebleken doet bij de rechtbank bovendien ernstige twijfels rijzen over de totstandkoming van die verklaring en in het verlengde daarvan ook over de totstandkoming en juistheid van de andere in september 2020 opgemaakte verklaringen en de betrouwbaarheid van [verzoeker] en de getuigen in het algemeen.

4.6.5.
Dan zijn er nog de verklaringen van [B] en [A] . Ook hier constateert de rechtbank discrepanties, met name over wie er nu wel en niet achter de auto van [X] aan zijn gegaan. Ook verschillen de verklaringen van [B] , [A] en [verzoeker] ten aanzien van de plaats waar zij elkaar ontmoetten na de aanrijding. [B] verklaart in zijn verklaring van september 2020:

[ ... ]Ik en [A] (rechtbank: [A] ) zijn de auto uitgestapt en we gingen het huis binnen en ik ging mee om hem ook een beetje te troosten en wilde naar buiten gaan omdat [verzoeker] ook naar huis wilde gaan en mij ook kon afzetten maar plotseling hoorde we een harde klap en kwam [verzoeker] (rechtbank: [verzoeker] ) het huis binnen en hij zei een auto heeft me geraakt en is weggereden

Ik ben meteen met [A] naar buiten gaan rennen en we zagen dat de auto inderdaad weg wilde gaan maar kon niet vooruit omdat rechter voor velg helemaal krom was

We renden achter de zwarte Audi aan en hebben hem aan de kan gezet en duidelijk gemaakt wat hij veroorzaakte en hij vertelde aan ons dat hij in slaap was gevallen en hebben we politie gebeld in de tussen tijd in [A] ook naar binnen gegaan om te kijken wat er met [verzoeker] aan de hand was.[ ... ]

[B] verklaart tijdens het voorlopig getuigenverhoor op 19 april 2021 niet afwijkend van deze verklaring.

4.6.6.
[A] schrijft echter in zijn verklaring van 14 september 2020 dat hij niet mee is gelopen achter de auto van [X] aan:

[ ... ] Ik ben toen ik aankwam bij de [adres 1] de woning met [B] binnengegaan. De andere kinderen waren nog in de woning aanwezig. Ik moest oppassen. [verzoeker] bleef wachten op [B] die hij zou terugbrengen naar zijn woning in de buurt van de [Straatnaam] .

Plotseling hoorde we een harde klap. [verzoeker] kwam de woning binnengelopen en zei dat hij was aangereden. [B] is toen met [A] naar buiten gegaan. Ik begreep van [B] dat hij had gezien dat de bestuurder van de auto die tegen de auto van [verzoeker] was aangereden wilde doorrijden om zich uit de voeten te maken. Dat lukte niet omdat zijn auto (de velgen) zwaar beschadigd waren. [B] is achter hem aangerend en heeft de bestuurder tot stoppen gemaand.[ ... ]

Tijdens het voorlopig getuigenverhoor op 19 april 2021 verklaart [A] echter dat hij zelf ook is meegelopen achter de auto van [X] aan:

[ ... ] Ik hoorde een klap. Ik zag meneer [verzoeker] naar binnen komen en zag dat hij pijn had. Ik zag dat aan zijn gezicht en hij liep niet lekker. Hij zei tegen mij ik heb een aanrijding of een klap gehad. Hij is naar binnen gegaan, ik ben naar buiten gegaan en zag een auto die probeerde weg te rijden. Het was een zwarte auto denk ik. De auto ging niet hard, maar probeerde wel weg te komen. De auto kon niet hard rijden omdat hij schade had aan de velgen.

Ik ben er achteraan gegaan en heb de auto ingehaald en aan de zijkant van de auto geklopt en gezegd dat hij moest stoppen. Ik was met meneer [B] samen.[ ... ]

Ik zei tegen meneer [verzoeker] dat hij naar buiten moest gaan om met de politie te praten. Dat wilde hij niet, want hij had openstaande boetes. Meneer [B] heeft het verder buiten geregeld [ ... ]

4.6.7.
De voornoemde verklaringen en de verklaring van [verzoeker] verschillen ook ten aanzien van de plaats waar zij elkaar troffen na de aanrijding. Volgens [verzoeker] was dit in de tuin. Maar [B] en [A] verklaren dat [verzoeker] eerst naar binnen kwam en dat zij toen naar buiten gingen.

4.6.8.
De rechtbank constateert dat er verschillende tegenstrijdigheden zitten in de verklaringen van [verzoeker] zelf en van de getuigen [B] , [A] en [Y] . Op essentiële punten wordt wisselend en tegenstrijdig verklaard. Er zitten niet alleen essentiële verschillen tussen de verklaringen van de verschillende getuigen, maar ook zelfs tussen eerdere en latere verklaringen van dezelfde getuigen.

De tijdlijn

4.7.
Een ander opvallend gegeven in de verklaringen van [verzoeker] , [B] en [A] is dat de daarin geschetste tijdlijn moeilijk gevolgd kan worden. Partijen zijn het er over eens dat [X] na ongeveer vijftien tot twintig meter na de aanrijding tot stilstand is gekomen. In de tijd tussen de aanrijding en het tot stilstand komen van [X] zegt [verzoeker] eerst te zijn geschrokken, daarna te zijn uitgestapt, het huis van zijn zus te zijn ingegaan en aan [A] en [B] te hebben verteld wat er is gebeurd. Vervolgens zijn [A] en [B] naar buiten gegaan en zou de auto van [X] nog steeds hebben gereden, zodat zij er achteraan zijn gerend om [X] tot stoppen te manen. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat deze gebeurtenissen zich allemaal hebben afgespeeld in de tijd waarin [X] na de aanrijding tot stilstand is gekomen. Dit terwijl partijen het eens zijn over de afstand die [X] na de aanrijding heeft afgelegd: vijftien tot twintig meter.

De medische informatie

4.8.
Ook slaat de rechtbank bij het beoordelen van het verzoek acht op de overgelegde medische informatie na de aanrijding. [verzoeker] heeft verklaard sinds de aanrijding last te hebben van pijnklachten, met name aan nek en rug, en dat deze klachten hem ernstig beperken. Daarvoor is hij naar de huisarts en de fysiotherapeut gegaan. Achmea betwist dat deze klachten door het ongeval zijn veroorzaakt, voor zover deze klachten al bestaan. Achmea betoogt dat het voorwenden van zulke klachten en het inschakelen van medische hulpverlening past in het plaatje van onterecht schade claimen. Daarnaast zijn de klachten van [verzoeker] medisch niet objectief vast te stellen, aldus Achmea.

4.9.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure verklaard dat zijn klachten niet minder zijn geworden en dat hij nog steeds niet in staat is om te werken. In dat licht begrijpt de rechtbank niet waarom [verzoeker] niet is gestart met een revalidatietraject. De verwijzing dateert van 15 juni 2020. [verzoeker] heeft verklaard dat hij in 2020 contact heeft opgenomen met het ziekenhuis en te horen heeft gekregen dat hij een oproep moest afwachten die vervolgens nooit gekomen is. De rechtbank kan de gestelde intensiteit van de klachten niet rijmen met de jarenlange afwachtende houding van [verzoeker] . In het verslag van Sedgewick dat is opgesteld op 2 juni 2020 staat bovendien nog dat de huisarts stelt er foto’s zijn gemaakt waarop niets te zien is en [verzoeker] geen zwaardere medicatie meer krijgt. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de overgelegde medische documentatie het verhaal van [verzoeker] dat hij in de auto zat tijdens de aanrijding en daardoor letselschade heeft geleden onvoldoende ondersteunt.

De aanrijdingsformulieren

4.10.
Partijen beroepen zich beide nog op de aanrijdingsformulieren die zijn opgesteld na de aanrijding om hun stelling te ondersteunen. Er zijn twee aanrijdingsformulieren ingevuld: een voor de aanrijding tussen de auto’s van [X] en [verzoeker] en een tussen de auto van [verzoeker] en de camperbus van [Y] . Achmea stelt dat een door beide partijen ondertekend aanrijdingsformulier dwingend bewijs oplevert. Op het aanrijdingsformulier van [verzoeker] en [Y] is aangekruist dat er geen gewonden zijn gevallen. De rechtbank is echter van oordeel dat het in de verhouding [verzoeker] – [Y] goed verklaarbaar is dat daar geen gewonden zijn ingevuld, omdat het om een doordrukverhouding gaat en niet om de eerste klap.

4.11.
Partijen verschillen van mening of op het aanrijdingsformulier [verzoeker] – [X] het hokje voor ‘gewonden’ is aangekruist. [verzoeker] stelt van wel, Achmea stelt van niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een kopie van zijn exemplaar aan de rechtbank en Achmea getoond. Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat er op het gekopieerde formulier geen duidelijk geschreven kruisje bij ‘ja’ staat bij het kopje ‘gewonden’. Dit formulier kan geen dwingend bewijs opleveren in die context. Dat betekent dat de aanrijdingsformulieren de stelling van [verzoeker] niet nader kunnen ondersteunen.

Conclusie

4.12.
Al het hiervoor genoemde – waaronder de wisselende en tegenstrijdige verklaringen, de totstandkoming daarvan (in het bijzonder van de eerste verklaring van [Y] ), de geschetste tijdlijn en het medisch verloop – in samenhang met elkaar bezien, doet dermate veel twijfel rijzen over de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen en daarmee over de gestelde aanwezigheid van [verzoeker] in de auto tijdens de aanrijding, dat de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht niet kan worden toegewezen. Gelet op alle discrepanties, is niet komen vast te staan dat [verzoeker] in de auto heeft gezeten tijdens de aanrijding. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Buitengerechtelijke kosten

4.13.
[verzoeker] verzoekt voor recht te verklaren dat zijn buitenrechtelijke kosten in het voortraject € 7.367,20 bedragen en dat Achmea moet worden veroordeeld tot betaling daarvan.

4.14.
Vooropgesteld wordt dat de buitengerechtelijke kosten die worden gemaakt om de aansprakelijkheid en de hoogte van de geleden (letsel)schade te bepalen, in beginsel moeten worden vergoed door de aansprakelijke partij (artikel 6:96 lid 2 BW). Daarbij geldt de dubbele redelijkheidstoets: het moet redelijk en noodzakelijk zijn geweest om deskundige bijstand in te roepen en de daarvoor gemaakte kosten moeten naar hun omvang redelijk zijn.

4.15.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat vast staat dat Achmea aansprakelijk is voor de gevolgen van de aanrijding door haar verzekerde. Dat heeft Achmea immers erkend. Om die reden betreffen ook de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, buitengerechtelijke kosten die vergoed moeten worden, aldus [verzoeker] . Achmea heeft dit bestreden.

4.16.
De rechtbank overweegt dat artikel 6:96 BW geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten biedt, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Volgens [verzoeker] is die wettelijke verplichting aanwezig, omdat Achmea aansprakelijkheid heeft erkend. De rechtbank volgt [verzoeker] niet in deze redenering. Weliswaar heeft Achmea aansprakelijkheid erkend, maar die erkenning ziet, zoals Achmea op de mondelinge behandeling ook heeft toegelicht, op de materiële schade aan de huurauto. Ten aanzien van de gestelde letselschade van [verzoeker] heeft Achmea geen aansprakelijkheid erkend (en deze in het voortraject ook juist betwist) en aansprakelijkheid daarvoor is in deze procedure ook niet komen vast te staan. Om die reden komen de gestelde buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Kosten deelgeschil

4.17.
De rechtbank moet volgens artikel de 1019aa lid 1 Rv de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als de verzoeken worden afgewezen. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Ook hiervoor geldt de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.18.
[verzoeker] heeft de kosten van dit deelgeschil eerder begroot op € 3.684,45. Hij gaat daarbij uit van een tijdsbesteding van 10 uur en 30 minuten tegen een uurtarief van € 290 inclusief kantoorkosten en exclusief btw. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker] zijn urenstaat geactualiseerd naar een totale tijdbesteding van 15,24 uur.

4.19.
Achmea heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van deze kosten. Zij stelt dat het uurtarief van de advocaat van [verzoeker] te hoog is, de zaak niet complex is en een tarief van € 235 meer op zijn plaats is. De kantoorkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking zonder concrete toelichting, gelet op de huidige digitale communicatiemiddelen. Qua tijdbesteding komt 10 uur Achmea redelijk voor.

4.20.
De rechtbank zal de hoogte van de kosten enigszins matigen. Een vergoeding van 12 uur tegen een tarief van € 250, exclusief btw en inclusief kantoorkosten komt de rechtbank redelijk voor, gelet op de ervaring van de advocaat van [verzoeker] en de geringe complexiteit van de zaak. Dat komt neer op een bedrag van € 3.000,-, inclusief kantoorkosten en exclusief btw. De rechtbank komt derhalve uit op een bedrag van in totaal € 3.716,- (= € 3.000,- + 21% btw + € 86,- aan griffierecht). ECLI:NL:RBDHA:2022:14319