Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 170124 afwijzing aansprakelijkheid; auto stond niet stil; getuigenverklaringen onlogisch en onwaarschijnlijk

RBNHO 170124 afwijzing aansprakelijkheid; auto stond niet stil; getuigenverklaringen onlogisch en onwaarschijnlijk

locatie ongeval: GoogleMaps

2Feiten

2.1.

Op 8 april 2018 heeft op de kruising Van Rijswijkstraat/Melklaan te Velsen-Noord een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [eiseres] en mevrouw [naam] (hierna: [naam] ), verzekeringnemer bij Hema Verzekeringen, met als risicodrager Achmea, betrokken waren.

2.2.

[eiseres] reed in een rode Fiat en [naam] reed in een witte Citroën.

2.3.

Voorafgaand aan de aanrijding reed [naam] op de Wijkerstraatweg achter het voertuig van [eiseres] . Op enig moment sloeg [naam] rechtsaf de Pelsstraat in om vervolgens linksaf naar de Van Rijswijkstraat te gaan (zie de groene pijl in de onderstaande foto). [eiseres] sloeg een volgende straat rechtsaf de Melklaan in (zie de rode pijl in de onderstaande foto). Vervolgens heeft [eiseres] de bocht naar links naar de Van Rijswijkstraat ingezet door een stukje de kruising op te rijden. [naam] , die al op de Van Rijswijkstraat reed, kwam ten opzichte van [eiseres] van rechts. De aanrijding vond plaats op de kruising van de Van Rijswijkstraat en de Melklaan (bij het kruis in de onderstaande foto).

2.4.

Op 20 april 2018 heeft [eiseres] de verzekeraar van [naam] , Hema Verzekeringen, aansprakelijk gesteld. Deze aansprakelijkheid is steeds afgewezen.
2.5. Namens Achmea is aan Bosscha Ongevallenanalyse B.V. verzocht onderzoek te doen naar de toedracht van de aanrijding. Op 4 januari 2021 heeft N.L. Bosscha (hierna: Bosscha) een rapport opgesteld.

2.6.

Bij beschikking van 17 maart 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de deelgeschilrechter het verzoek van [eiseres] voor recht te verklaren dat Achmea aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] als gevolg van de aanrijding op 8 april 2018 afgewezen. Naar oordeel van de deelgeschilrechter was er op dat moment onvoldoende bewijs voor de door [eiseres] gestelde toedracht van de aanrijding.

2.7.

Op 25 oktober 2021 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en de heer [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) als getuigen zijn gehoord. Op 14 juni 2022 heeft er een voorlopig tegenverhoor plaatsgevonden waarbij mevrouw H. [naam] en [naam] als getuigen zijn gehoord.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert - samengevat –

  • -

    voor recht te verklaren dat Achmea op grond van art 6 WAM aansprakelijk is voor de materiele en immateriële schade die [eiseres] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 8 april 2018

  • -

    Achmea te veroordelen in de kosten van het deelgeschil, en

  • -

    Achmea te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.

Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat Achmea aansprakelijk is voor haar schade omdat zij al geruime tijd stilstond op de bewuste kruising voordat zij door [naam] werd aangereden. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [eiseres] naar haar eigen verklaring en naar de verklaring van twee onafhankelijke getuigen die de aanrijding hebben waargenomen. Ook verwijst zij naar de foto’s die direct na de aanrijding zijn genomen.

3.3.

Achmea voert verweer en betwist aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van de aanrijding. Volgens Achmea heeft [eiseres] geen voorrang verleend aan [naam] die van rechts kwam. Achmea betwist dat [eiseres] stil stond voordat de aanrijding plaatsvond. Zij verzoekt de vorderingen van [eiseres] af te wijzen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[eiseres] vraagt de rechtbank in deze zaak voor recht te verklaren dat Achmea als verzekeraar aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt door de aanrijding op 8 april 2018. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering van [eiseres] moet worden afgewezen omdat [eiseres] er niet in is geslaagd haar stellingen te bewijzen. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

4.2.

Tussen partijen staat vast dat [naam] [eiseres] van rechts naderde voordat de aanrijding tussen de auto’s van [eiseres] en [naam] plaats vond. De voorrangsregel luidt dat aan verkeer van rechts op een gelijkwaardige kruising voorrang moet worden verleend. Dit wordt anders als er geen sprake meer is van een voorrangssituatie, bijvoorbeeld in het geval dat één van de auto’s op de kruising al stil staat voordat de auto van rechts nadert. [eiseres] stelt dat van die situatie sprake was. Ter onderbouwing van haar stelling wijst [eiseres] naar haar eigen verklaring en naar de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Deze verklaringen worden door Achmea gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst Achmea onder meer naar het rapport van Bosscha. De conclusies die in dit rapport worden getrokken, worden door [eiseres] betwist.

4.3.

De door [eiseres] , [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen komen de rechtbank onlogisch en onwaarschijnlijk voor wat betreft de verstreken tijd tussen het afslaan van [naam] naar de Pelsstraat in samenhang met de snelheid waarmee [eiseres] en [naam] , volgens de getuigen, zou hebben gereden.

4.4.

[eiseres] , [getuige 1] en [getuige 2] hebben allen verklaard dat de auto van [eiseres] “geruime tijd”, “enkele tientallen seconden” dan wel “twintig of dertig seconden” stil stond voordat de aanrijding plaatsvond. [eiseres] heeft daarnaast verklaard dat zij “langzaam reed(je mag maar 30 km/per uur, binnen bebouwdekom)”.1 In diezelfde verklaring verklaart [eiseres] dat zij dacht dat [naam] “haast had want ze reed heel dicht achter mij aan (…) dit is mij opgevallen omdat ze mij bumper kleefde” en “ik denk dat ze niet door had hoe hard ze reed en mijn vermoeden is dat ze ongeveer 50 km/per uur reed”. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de afstand die [eiseres] in haar auto moest afleggen, vanaf het moment dat [naam] was afgeslagen tot het moment van de aanrijding (zie onder 2.3), 230 meter was. De afstand die [naam] moest afleggen was 210 meter. De route die [eiseres] reed is een rechte brede weg waarbij slechts eenmaal naar rechts diende te worden afgeslagen. De route die [naam] heeft gereden is smaller en kent meerdere bochten.

4.5.

Op basis van deze gegevens zou [eiseres] de door haar af te leggen route in ongeveer 30 seconden hebben gereden. Indien daarbij wordt opgeteld de herhaald betrokken stelling dat zij ongeveer 25 seconden heeft stilgestaan op de bewuste kruising dan brengt dat met zich mee dat [naam] over haar (kortere) afstand bijna één minuut heeft gedaan. Dit terwijl [naam] volgens [eiseres] , [getuige 1] en [getuige 2] “veel te hard” en “ongeveer 50 km/u” reed. De wetten van de logica dwingen dan tot de conclusie dat [naam] veel eerder bij het kruispunt zou zijn dan [eiseres] . Dat dit niet zo was, kan niet worden verklaard door het feit dat de weg van [naam] smaller en bochtiger was dan die van [eiseres] . Over een afstand van 230 meter zou [naam] immers bij de toegestane snelheid van 30 km/u 27 seconden doen (en bij een snelheid van 50 km/u slechts 16 seconden). Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Bruin namens [eiseres] weliswaar gesteld dat [naam] mogelijk een tegenligger is tegengekomen. Deze stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd en staat haaks op de stelling van mr. Thiescheffer dat [naam] haar weg zonder tegemoetkomend verkeer of tegenslagen heeft kunnen vervolgen. [eiseres] heeft geen bewijsaanbod gedaan ter onderbouwing van deze stelling. Op basis van deze omstandigheden kan de rechtbank van de juistheid van de verklaringen van [eiseres] , [getuige 1] en [getuige 2] niet uitgaan.

4.6.

Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat van de juistheid van de conclusies in het rapport van Bosscha moet worden uitgegaan. Het feit dat het rapport van Bosscha is uitgebracht op verzoek (en kosten) van Achmea heeft niet tot gevolg dat alleen al om die reden niet van de conclusies van Bosscha kan worden uitgegaan. Het feit dat het rapport drie jaar na de aanrijding is opgemaakt, maakt ook niet dat niet van de juistheid van het rapport kan worden uitgegaan. De analyse is namelijk gemaakt op basis van de beschikbare informatie, niet is gebleken dat die informatie anders was dan drie jaar geleden ten tijde van de aanrijding. Aan deze verweren van [eiseres] gaat de rechtbank dan ook voorbij.

4.7.

Vast staat dat Bosscha zich bij het beoordelen van de (aanrijdings)situatie onder andere heeft gebaseerd op foto’s die [eiseres] zelf op de dag van de aanrijding op de plaats van de aanrijding heeft gemaakt. Bosscha was daardoor op de hoogte van de werkelijke eindpositie van de twee auto’s na de aanrijding. Dit blijkt ook uit het rapport van Bosscha waar als bijlage 3 foto’s zijn gevoegd van de (plaats van de) auto’s na de aanrijding. Dat Bosscha, zoals [eiseres] stelt, mogelijk de posities van de auto’s verkeerd heeft ingetekend in een situatieschets, maakt niet dat daarom niet van de conclusies in het rapport kan worden uitgegaan. Bosscha geeft namelijk zelf ook al aan dat de aangehouden hoek tussen de beide voertuigen mogelijk nog wel iets zou kunnen variëren.

4.8.

Bosscha heeft in zijn rapport een aantal feitelijke constateringen gedaan die niet dan wel onvoldoende door [eiseres] weersproken.

Dit geldt voor de constatering van Bosscha dat door de eindpositie van de auto van [eiseres] moet worden vastgesteld dat haar auto niet stilstond ten tijde van de botsing. Bosscha schrijft: “Als die stilstand aan de orde was geweest zou haar auto een rotatie hebben ondergaan (…). Nu het front van de Fiat voorbij het front van de Citroën wordt aangetroffen laat de eindpositie van de Fiat (en de schade op het rechter voorportier) stellen dat de Fiat niet stilstond op het moment van de botsing.” Gelet op deze analyse van Bosscha heeft [eiseres] niet kunnen volstaan met de stelling in de dagvaarding dat zij meer aan de achterzijde is geraakt, wat past in haar stelling dat zij voor de aanrijding stilstond. De foto’s waar [eiseres] naar verwijst worden door Bosscha immers op een andere wijze geïnterpreteerd.

4.9.

Ook het schadebeeld dat door Bosscha is geconstateerd op het rechtervoorwiel van de auto van [eiseres] is niet dan wel onvoldoende door [eiseres] weersproken. De sporen op dit wiel zijn, zo concludeert Bosscha, “niet recht/strak (wat te verwachten was als de Fiat in stilstaande positie was aangereden), maar golvend/onregelmatig. Dit laatste geeft aan dat het contactspoor gezet is door een draaiend wiel, hetgeen een bevestiging vormt voor de uitspraak dat de Fiat op het botsmoment gereden heeft.” [eiseres] heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de schade aan haar auto ook kan worden verklaard doordat het al een 11-jarige auto was. Deze stelling is echter op geen enkele manier onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Bosscha concludeert dat de Citroën (de auto van [naam] ) met een snelheid van circa 25 à 30 km/u tegen de rechter voorflank van de Fiat (de auto van [eiseres] ) is gebotst. De rechtbank begrijpt dat Bosscha dit heeft geschat op basis van de ontstane schade.

4.10.

Omdat [eiseres] niet heeft kunnen bewijzen dat zij stilstond ten tijde van de aanrijding, is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.

4.11.

[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Achmea als volgt vastgesteld:

- griffierecht

2.837,00

 

- salaris advocaat

1.196,00

(2 punten × € 598,00)

Totaal

4.033,00

 

4.12.

Achmea vordert daarnaast veroordeling van [eiseres] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. ECLI:NL:RBNHO:2024:378