RBROT 031121 wbf niet aansprakelijk, dat een onbekend gebleven bestuurder bij het ongeval betrokken is geweest komt niet vast te staan
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 031121 wbf niet aansprakelijk, dat een onbekend gebleven bestuurder bij het ongeval betrokken is geweest komt niet vast te staan
De feiten
2.1.
Op 6 november 2019 heeft omstreeks 06:35 een verkeersongeval plaatsgevonden op de snelweg A4 richting de Botlektunnel. Bij dit verkeersongeval was de door [eiser] bestuurde auto van het merk Citroën, type C5, met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto), betrokken en (in ieder geval) een rode vrachtwagen. Als gevolg van dit verkeersongeval heeft [eiser] schade geleden. [eiser] heeft samen met de bestuurder van de rode vrachtwagen, [persoon A] (hierna: [persoon A] ), een aanrijdingsformulier ingevuld.
2.2.
De politie heeft ter plaatse een proces-verbaal van het ongeval opgemaakt. In dit proces-verbaal is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Toedracht
Voertuig A: ( ... ) [toevoeging rechtbank: auto [eiser] ]
Voertuig B: ( ... ) [toevoeging rechtbank: auto [persoon A] ]
Beide voertuigen reden in dezelfde richting op de A15 thv 48.6 in de richting van Spijkenisse. Voertuig A reed op de 3e rijbaan toen deze geraakt werd door een vrachtwagen die op de 2e rijbaan reed. Hierdoor heeft voertuig A een draai gemaakt waardoor deze op de 1e rijbaan terecht kwam. Voertuig B reed op dat moment op de 1e rijbaan. Door de draai kwam het voertuig A tegen voertuig B aan die op de 1e rijbaan reed.”
2.3.
[persoon A] heeft, voor zover relevant, de volgende getuigenverklaring afgelegd:
“Ich befüre die A15 richtung Rotterdam.
Plötzing schlug ein PKW von links vor meinen LKW, dass ich nicht bremsen konnte.
De PKW-fahrer behauptete von einem anderen LKW von der linken äusseren Spur angefahren worden zu sein.”
2.4.
Op 11 november 2019 heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie dat een onbekend gebleven bestuurder van een vrachtwagen is weggereden na betrokken te zijn geweest bij het verkeersongeval op 6 november 2019 zonder dat hij zijn gegevens heeft achtergelaten. In het proces-verbaal van de aangifte is, voor zover relevant, het volgende vermeld.
“( ... ) Op 06 november 2019 omstreeks 06:35 uur reed ik alleen in mijn auto op de snelweg A4 richting de Botlektunnel A15. Toen ik net door de Beneluxtunnel was gereden reed ik op de rechter baan. Ik zag dat een zandauto op de rechter baan wilde invoegen. Ik liet de zandauto voor mij invoegen. Ik wilde zelf opschuiven naar de linker baan. Toen ik met invoegen bezig was voelde ik aan mijn linker achterzijde een harde tik. Ik zag en voelde dat mijn auto aangereden was door een vrachtwagen. Ik zag en voelde dat mijn auto draaide en ik zag dat ik omgedraaid op de rijbaan van de A15 terecht kwam. Ik zag dat er hierna een rode vrachtwagen mijn auto aanreed. Ik zag dat ik in de verkeerde rijrichting op de snelweg terecht was gekomen. Ik schrok hier enorm van. De rode vrachtwagen is gestopt en heeft samen met de politie een schadeformulier ingevuld. De eerste vrachtwagen. Dus die mijn auto in eerste instantie aan mijn linker achterzijde heeft aangereden is kennelijk opzettelijk na het ongeval doorgereden. De bestuurder van deze vrachtwagen heeft zich niet kenbaar gemaakt en heeft ook geen gegevens van zijn vrachtwagen achter gelaten. Ik kan u helaas niets vertellen, over deze vrachtwagen. Ik heb hier niets van gezien. ( ... )”
2.5.
Op 18 november 2019 heeft een expert van DEKRA Automotive de schade aan de auto van [eiser] vastgesteld in een rapport met nummer [nummer rapport] . In dit rapport, is voor zover relevant, het volgende opgenomen.
“--- SCHADEGEGEVENS -----------------------------------------------------------------------------
Schade bev. zich : L. ZIJDE Eerdere schade: ONBEKEND
Stootrichting : 9 uur (…)
Aangrijppunt : Links achter
Schadeoorzaak : Aanrijding met voertuig
( ... )“
2.6.
Op 5 maart 2020 heeft de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ), kantoorgenoot van mr. Arslan, namens [eiser] , een e-mail gestuurd naar het Waarborgfonds met een omschrijving van het verkeersongeval op 6 november 2019 en de vraag of het Waarborgfonds kan bevestigen dat [eiser] recht heeft op schadevergoeding.
2.7.
Op 24 maart 2020 heeft het Waarborgfonds per e-mail aan [eiser] laten weten dat de schade op basis van de verstrekte gegevens niet in behandeling kan worden genomen, omdat er onvoldoende bewijs is dat een onbekend of onverzekerd motorrijtuig betrokken is geweest bij het ongeval en of deze bestuurder aansprakelijk is voor de schade van [eiser] .
2.8.
Op 8 mei 2020 heeft [persoon B] , namens [eiser] , per e-mail foto’s van de schade aan de auto van [eiser] naar het Waarborgfonds gestuurd, gewezen op de bewijskracht van een proces-verbaal van politie en aan het Waarborgfonds verzocht om de schade van [eiser] alsnog in behandeling te nemen.
2.9.
Op 19 mei 2020 heeft het Waarborgfonds aan [eiser] per e-mail laten weten dat zij, ook op basis van de foto’s die [eiser] aan het Waarborgfonds had gestuurd, de schade niet in behandeling zou nemen wegens onvoldoende bewijs voor betrokkenheid en aansprakelijkheid van de onbekend gebleven bestuurder van het motorvoertuig. Op de foto’s was volgens het Waarborgfonds enkel zichtbaar dat er sprake is van schade aan de auto, maar daaruit zou niet blijken wanneer de schade precies is ontstaan.
3.Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat het Waarborgfonds aansprakelijk is voor de schade die [eiser] geleden heeft als gevolg van het ongeval op 6 november 2019,
II. voor recht zal verklaren dat het Waarborgfonds gehouden is om de schade die [eiser] geleden heeft als gevolg van het ongeval op 6 november 2019 te vergoeden,
III. het Waarborgfonds zal veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade als gevolg van het ongeval van 6 november 2019, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met wettelijke rente daarover,
IV. het Waarborgfonds zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen artikel 25 lid 1 sub a van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) ten grondslag.
3.3.
Het Waarborgfonds voert verweer en concludeert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [eiser] zal afwijzen, althans [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.De beoordeling
Bevoegdheid van de civiele kamer van de rechtbank
4.1.
Het Waarborgfonds heeft aangevoerd dat onduidelijk is of de civiele kamer van de rechtbank bevoegd is omdat [eiser] nalaat te stellen dat hij schade heeft geleden ten gevolge van het verkeersongeval en welke schade dat is.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de zaak moet worden behandeld door de kantonrechter of de civiele kamer van de rechtbank, is artikel 93 sub b Rv het uitgangspunt. Ingevolge dit artikel worden zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde behandeld en beslist door de kantonrechter, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Gelet op het feit dat [eiser] ter zitting heeft gesteld dat hij als gevolg van het verkeersongeval, naast de schade aan zijn auto, ook arbeidsongeschikt is geworden en er daardoor sprake is van verlies aan verdienvermogen is de rechtbank van oordeel dat er geen duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen van [eiser] geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Het eerste verweer van het Waarborgfonds wordt daarom verworpen.
Ontvankelijkheid
4.3.
Voorts heeft het Waarborgfonds aangevoerd dat [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen moet worden verklaard, omdat het onmogelijk is om verweer te voeren tegen de stellingen van [eiser] nu door [eiser] niet gesteld is dat hij schade heeft geleden en welke schade dat is. De rechtbank verwerpt dit verweer. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van het verkeersongeval. De schadeposten en het beloop van de schade hoeft hij niet al in de hoofdprocedure te specificeren. Immers, in de hoofdprocedure wordt (slechts) over de aansprakelijkheid van de schade geoordeeld. Indien wordt vastgesteld dat het Waarborgfonds aansprakelijk is voor de schade en de mogelijkheid van schade aannemelijk is gemaakt zal er in een aparte schadestaatprocedure over de omvang van de schade worden geprocedeerd.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 25 lid 1 sub a WAM
4.4.
[eiser] legt, zoals hiervoor als is vermeld, aan zijn vorderingen artikel 25 lid 1 sub a WAM ten grondslag en voert hiertoe het volgende aan. [eiser] is in de ochtend van 6 november 2019 twee keer aangereden door twee verschillende vrachtwagens. De bestuurder van de vrachtwagen die hem de eerste keer aan de linker achterkant van zijn auto heeft aangereden is weggereden zonder zijn gegevens achter te laten na het ongeval. [eiser] heeft deze onbekend gebleven bestuurder niet gezien. De auto van [eiser] maakte ten gevolge van de eerste aanrijding een draai waardoor de auto belandde op een andere rijbaan. De auto van [eiser] werd vervolgens aangereden door de rode vrachtwagen van [persoon A] . De onbekend gebleven bestuurder van de eerste aanrijding is aansprakelijk jegens [eiser] voor de geleden schade ten gevolge van de twee aanrijdingen. [eiser] kan daardoor een recht op schadevergoeding tegen het Waarborgfonds geldend maken op grond van artikel 25 lid 1 sub a WAM.
4.5.
Het Waarborgfonds betwist dat vast is komen te staan dat [eiser] eerst een aanrijding heeft gehad met een vrachtwagen met een onbekend gebleven bestuurder voordat hij door [persoon A] werd aangereden en dat deze onbekend gebleven bestuurder jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade van het verkeersongeval. Er zijn geen getuigen die de door [eiser] gestelde eerste aanrijding hebben gezien en de schade-expert rapporteerde, zoals weergegeven onder 2.5, dat er sprake was van één aanrijding met één voertuig en één aangrijppunt. [eiser] heeft hierdoor niet aan de vereisten van artikel 25 lid 1 sub a WAM voldaan.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.7.
Ingevolge artikel 25 lid 1 sub a WAM kan een benadeelde, wanneer er een burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de door een motorrijtuig veroorzaakte schade of een zodanige aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 3a WAM bestaat, een recht op schadevergoeding tegen het Waarborgfonds geldend maken wanneer niet kan worden vastgesteld wie de aansprakelijke persoon is, tenzij aannemelijk is, dat de benadeelde niet tot die vaststelling heeft gedaan, wat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht.
4.8.
Voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] dient dus vast te staan dat 1) een onbekend gebleven persoon betrokken was bij het verkeersongeval en dat 2) deze onbekend gebleven persoon aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het verkeersongeval.
Betrokkenheid onbekend gebleven persoon
4.8.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat een onbekend gebleven persoon betrokken is geweest bij het verkeersongeval op 6 november 2019 waarbij de auto van [eiser] betrokken was. [eiser] heeft de onbekend gebleven bestuurder die hem aan de linker achterkant van zijn auto zou hebben aangereden zelf niet gezien. Ook heeft [persoon A] in zijn schriftelijke verklaring, weergegeven onder 2.3, te kennen gegeven dat hij de eerste aanrijding met de onbekend gebleven bestuurder niet heeft gezien. Er zijn daarnaast geen getuigen naar voren gekomen en [eiser] heeft geen stukken overgelegd waaruit de betrokkenheid van een onbekend gebleven bestuurder kan worden afgeleid. Voor zover [eiser] ter zitting heeft betoogd dat hij kan bewijzen dat een ander motorrijtuig dan de vrachtwagen van [persoon A] schade heeft toegebracht aan de auto van [eiser] door het laten analyseren van foto’s van de schade door een ongevallenspecialist, gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij. Het had op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen dat een deskundige, bijvoorbeeld een ongevallenspecialist, aan de hand van de foto’s kan vaststellen dat van een zodanige aanrijding (aan de linkerzijde van de auto van [eiser] ) sprake is geweest. Nu dat volledig onzeker is, bestaat er voor de benoeming van een deskundige door de rechtbank onvoldoende grond.
Aansprakelijkheid schade
4.9.
Voor de beoordeling van de vraag wie aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het verkeersongeval op 6 november 2019 is de toedracht van het ongeval van belang. In deze procedure heeft [eiser] de volgende twee scenario’s naar voren gebracht:
( a) In de dagvaarding en in het proces-verbaal van de aangifte, zoals weergegeven onder 2.4, stelt [eiser] dat hij met invoegen bezig was toen zijn auto aan de linker achterzijde werd aangereden door de onbekend gebleven bestuurder. Naar het oordeel van de rechtbank voert het Waarborgfonds, uitgaande van deze toedracht, terecht aan dat – indien [eiser] aan het invoegen was naar de linker rijbaan toen hij aangereden werd door de onbekend gebleven bestuurder – [eiser] zelf aansprakelijk is voor de schade op grond van artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Ingevolge artikel 54 RVV 1990 moeten bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals van rijstrook wisselen, het overige verkeer voor laten gaan.
( b) Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij nog niet een beweging naar links maakte met zijn auto toen hij werd aangereden door de onbekend gebleven bestuurder, maar dat hij begonnen was met invoegen. Het beginnen met invoegen doe je volgens [eiser] door het aanzetten van je knipperlicht en het kijken naar links of er verkeer aankomt. Men zou de beschreven toedracht in de dagvaarding en in het proces-verbaal van de aangifte dus breder moeten interpreteren, aldus [eiser] . Deze toelichting van de toedracht van [eiser] ter zitting impliceert dat de onbekend gebleven bestuurder een beweging naar rechts heeft gemaakt om de auto van [eiser] aan de linker achterzijde te raken. [eiser] heeft de onbekend gebleven bestuurder echter zelf niet gezien en er zijn geen getuigen van de aanrijding die deze toedracht van de aanrijding kunnen bevestigen.
4.10.
De rechtbank constateert dat de toedracht, en daarmee de aansprakelijkheid van de bestuurder, nimmer meer kan worden vastgesteld. Een vermoeden van [eiser] dat de toedracht van het verkeersongeval zo is verlopen als toegelicht ter zitting onder (b) is onvoldoende om van die toedracht uit te gaan. De rechtbank merkt hierbij op dat beide scenario’s – een manoeuvre naar links door [eiser] of een manoeuvre naar rechts door de onbekend gebleven bestuurder – niet uitgesloten kunnen worden gezien de verklaringen van [eiser] in de dagvaarding, in het proces-verbaal (onder 2.4) en ter zitting. Voor zover [eiser] ter zitting heeft betoogt dat een ongevallenspecialist aan de hand van foto’s van de schade aan de auto kan bevestigen of een ander motorrijtuig dan de vrachtwagen van [persoon A] de auto van [eiser] linksachter heeft aangereden, gaat de rechtbank, zoals hiervoor ook al is overwogen, aan dat betoog voorbij. In dit geval passeert de rechtbank dat betoog, omdat de betrokkenheid van een andere bestuurder bij het ongeval nog niet betekent dat die bestuurder ook aansprakelijk is. Het had op de weg van [eiser] gelegen om aan te geven of een ongevallenspecialist aan de hand van de foto’s kan beoordelen of de onbekend gebleven bestuurder een beweging naar rechts heeft gemaakt of dat [eiser] een beweging naar links maakte om in te voegen. Nu hij dit niet heeft gedaan is de rechtbank van oordeel dat voor het benoemen van een deskundige onvoldoende aanleiding bestaat.
4.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat nu de toedracht niet kan worden vastgesteld evenmin de betrokkenheid en aansprakelijkheid van de onbekend gebleven bestuurder vast is komen te staan. [eiser] heeft hierdoor niet voldaan aan de vereisten van artikel 25 lid 1 sub a WAM. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.12.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De proceskosten worden aan de zijde van het Waarborgfonds tot op heden begroot op € 1.793,00 (€ 667,00 aan griffierecht en € 1.126,00 aan salaris advocaat (2 punten x € 563,00 (tarief II)). ECLI:NL:RBROT:2021:10582