Overslaan en naar de inhoud gaan

GEA Sint Maarten 010317 Werkgever aansprakelijk voor verlies vingertoppen werknemer bij verplaatsen vuilniscontainer met vorkheftruck.

GEA Sint Maarten 010317 Werkgever aansprakelijk voor verlies vingertoppen werknemer bij verplaatsen vuilniscontainer met vorkheftruck. 

2.1.
In elk geval sinds 2005 is [de werknemer] in loondienst voor [de werkgever] werkzaam. Zijn huidige functie is supervisor lumberyard.

2.2.
[de werkgever] exploiteert een onderneming die bouwmaterialen in- en verkoopt.

2.3.
Op 5 oktober 2011 is aan [de werknemer] een bedrijfsongeval overkomen op het terrein van [de werkgever].

2.4.
Van dit bedrijfsongeval is door SZV een rapport opgesteld. Omtrent de toedracht is daarin vermeld:

“While lifting garbage container onto the truck, container started to fall forward. He held the straps to protect it from falling and his fingers got caught between the strap and container which squeezed the the tips of the fingers off.”

2.5.
Verder is komen vast te staan dat [de werknemer] in de bestuurdersstoel van de vorkheftruck zat. Hij droeg geen werkhandschoenen. [de werknemer] bestuurde de vorkheftruck regelmatig.

2.6.
Als gevolg van dit bedrijfsongeval heeft hij letselschade ondervonden en blijvende beperkingen.

2.7.
Het medisch oordeel d.d. 15 oktober 2015 luidt als volgt:

“Gezien de ernst van het oorsponklijk vingertop letsel van Dig 3, 4, en 5 moet de huidige situatie mijns inziens beschouwd worden als een goede uitkomst.

Functioneel

Inderdaad kan de volledige hand voor de grijpfunctie niet volledig en krachtig gesloten worden. Hetgeen oplevert dat er weleens mn kleine en fijnere dingen uit de hand vallen. Het krachtig vasthouden van een instrument gaat ook weleens mis waardoor hij niet meer zelfstandig zijn tuin kan onderhouden. Er is ook geen sensibiliteit meer van de volaire top van Dig 3, 4 en 5.
Inmiddels een goede vijf jaar na het gebeuren tijdens het werk, mag de situatie als definitief en permanent beschouwd worden.
Belangrijk is te realiseren dat het de rechterhand betreft en dat de patient rechtshandig is.”

2.8.
In het rapport van de arbeidsdeskundige d.d. 11 april 2016 wordt als conclusie en advies vermeld:

“Belanghebbende is geschikt voor zijn funktie van supervisor. Indien er zwaar getild moet worden dit zoveel mogelijk met zijn tweeën doen.”

2.9.
Bij brief van 27 september 2016 is [de werkgever] namens [de werknemer] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het bedrijfsongeval. [de werkgever] is gesommeerd de schade te vergoeden. Aan deze sommatie heeft [de werkgever] geen gehoor gegeven.

3 Het geschil
3.1.
[de werknemer] vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen neemt:

“Voor recht te verklaren dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht als werkgever, althans schadeplichtig is jegens eiser voor alle schade geleden ten gevolge van het bedrijfsongeval op 5 oktober 2011,
Gedaagde te veroordelen tot betaling van de geleden materiele schade zoals voorlopig begroot op Usd 700,= en Nafl. 792,= en immateriele schade zoals in sub 7 aangegeven, althans een door U Edelachtbare in goede justitie te bepalen bedrag aan immateriele schade.
Gedaagde te veroordelen om aan eiser te betalen een bedrag van Usd. 3.900,= aan buitengerechtelijke kosten en kosten voor vaststelling van aansprakelijkheid en verhaal ex artikel 6:96 BW, althans een door U Edelachtbare in goede justitie vast te stellen vergoeding voor kosten ex artikel 6:96BW
Gedaagde te veroordelen in de proceskosten”

3.2.
Sub 7 van het verzoekschrift wordt USD 30.000,00 aan smartengeld gevorderd.

3.3.
[de werkgever] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [de werknemer] in de proceskosten, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.

3.4.
Op de argumenten van partijen zal het Gerecht hierna ingaan, voor zover zij relevant blijken voor de uitkomst van de procedure.

4 De beoordeling
4.1.
Als inleidend verweer wordt door [de werkgever] gesteld dat [de werknemer] niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW wegens de schending van de zorgplicht die hij [de werkgever] verwijt. Het Gerecht overweegt hierover het volgende. Wat er ook zij van de toepasselijkheid van deze klachtplicht bij bedrijfsongevallen; hier heeft te gelden dat deze klachtplicht niet is geschonden. Door [de werkgever] is immers medewerking verleend aan het opstellen van een ongevalsrapportage waaruit volgt dat aan [de werknemer] tijdens zijn werk voor haar letselschade is overkomen. Daarmee is reeds voldaan aan de klachtplicht, die er immers in dit soort zaken vooral toe strekt te voorkomen dat de aansprakelijke partij in een slechtere bewijspositie komt te verkeren door lang tijdsverloop. Uit de rapportage volgt de toedracht en blijkt dat er twee getuigen zijn. Het zou geen toegevoegde waarde hebben als [de werknemer] aan [de werkgever] een brief zou hebben geschreven dat hem een bedrijfsongeval is overkomen waardoor hij letselschade heeft ondervonden. In voormelde omstandigheden ligt voor [de werkgever] voldoende besloten dat zij rekening dient te houden met een aansprakelijkstelling. Aldus is de klachtplicht niet geschonden.

4.2.
[de werkgever] voert dit verweer overigens met name omdat zij in het verzoekschrift leest dat de vorkheftruck gebrekkig is en dat het voor haar, door het zeer forse tijdsverloop, niet mogelijk is de vorkheftruck in de staat ten tijde van het ongeval te onderzoeken en daarover haar visie te geven. Het Gerecht overweegt dat uit het hierna volgende zal blijken dat de “gebrekkige vorkheftruck” niet doorslaggevend is voor zijn beslissing om [de werkgever] aansprakelijk te houden voor de door [de werknemer] ondervonden schade. In die zin heeft [de werkgever] dus ook geen belang bij dit verweer.

4.3.
Leden 1 en 2 van artikel 7A:1614x BW luiden als volgt:
1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede omtrent het verrichten van de arbeid zodanige regelingen te treffen en aanwijzingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar van lijf, eerbaarheid en goed zover beschermd is, als redelijkerwijze in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden.
2. Zijn die verplichtingen niet nagekomen, dan is de werkgever gehouden tot vergoeding van de schade aan de arbeider dientengevolge in de uitoefening van zijn dienstbetrekking overkomen, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van de arbeider is te wijten, alles behoudens de desbetreffende bepalingen van de Landsverordening ongevallenverzekering.

4.4.
De stand van de jurisprudentie is als volgt weer te geven. Weliswaar is met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (vergelijk HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129). Artikel 7A:1614x BW vergt een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (vergelijk HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225). Indien de werkgever ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de in dit artikel genoemde verplichtingen is nagekomen voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van dit wetsartikel de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico’s van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden (vergelijk HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3017 en HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223).

4.5.
In confesso is dat aan [de werknemer] een bedrijfsongeval is overkomen waardoor hij schade heeft ondervonden. [de werknemer] stelt dat deze schade zich heeft voorgedaan omdat de “straps” te kort waren om de container voldoende solide op de lepels van de vorkheftruck te bevestigen. Om die reden was hij overeind gekomen uit zijn bestuurdersstoel en hield hij de straps met een hand vast terwijl hij met de andere hand de vorkheftruck bestuurde, zodat werd voorkomen dat de container van de lepels af zou vallen. Een dergelijke handelwijze was bepaald niet ongewoon; hijzelf en meerdere collega’s deden dit. Hij droeg geen beschermende handschoenen en deze waren hem ook niet verstrekt. Andere veiligheidskleding was evenmin beschikbaar gesteld door [de werkgever]. Door [de werkgever] wordt een en ander erkend, althans wordt niet voldoende betwist dat het inderdaad voorkomt dat haar werknemers met een hand de straps vasthouden zodat de vuilcontainer er niet van af valt.

4.6.
Het Gerecht overweegt dat het erop neer komt dat binnen de onderneming van [de werkgever] gebruik wordt gemaakt van een vorkheftruck maar dat die truck eigenlijk niet geschikt is voor het transporteren van de vuilcontainer. Kort gezegd: de container is te groot. Anders gezegd: de lepels van de vorkheftruck zijn te klein. Hoe dan ook: de gangbare praktijk van het vervoeren van de vuilcontainer met deze vorkheftruck is onveilig, nog daargelaten dat degene die de truck bestuurt niet kon beschikken over veiligheidshandschoenen. Een dergelijke praktijk diende voor [de werkgever] aanleiding te zijn om in te grijpen vanwege de gevaarzetting die hierdoor voor haar werknemers ontstond en die zich, in het geval van [de werknemer], helaas heeft verwezenlijkt. Dit betekent dat het Gerecht van oordeel is dat [de werkgever] jegens [de werknemer] in principe aansprakelijk is voor de financiële gevolgen van het bedrijfsongeval.

4.7.
Door [de werkgever] wordt een eigen schuld verweer in de zin van artikel 6:101 BW gevoerd. Dat verweer gaat niet op omdat op grond van artikel 7A:1614x BW enkel grove schuld in aanmerking mag worden genomen. Het Gerecht overweegt dat [de werknemer] geen grove schuld treft. Hij heeft immers gehandeld zoals te doen gebruikelijk was binnen de onderneming van [de werkgever] en hij heeft in het belang van de onderneming geprobeerd om te voorkomen dat de vuilcontainer van de lepels van de vorkheftruck af zou vallen.

4.8.
De gevorderde verklaring voor recht dient dus te worden toegewezen, zij het in een iets andere formulering zodat deze beter aansluit bij de overwegingen in dit vonnis.

4.9.
De overige verweren van [de werkgever] betreffen de gevorderde schadeposten. Hierover wordt het volgende overwogen.

4.10.
In het lichaam van het verzoekschrift wordt gesproken over inkomstenderving. Dat wordt niet gevorderd en bij pleidooi wordt de eis op dit punt vermeerderd (schade-staatvordering). Naar aanleiding van de door [de werkgever] in het geding gebrachte salarisstroken, waaruit volgt dat er wel degelijk volledig salaris is doorbetaald, is deze eis ter zitting uiteindelijk ingetrokken.

4.11.
Wat betreft de fysiotherapie kosten van NAf 792,00 wordt door [de werkgever] aangevoerd dat dit gedeeltelijk door de verzekeraar is betaald zodat slechts NAf 495,00 kan worden toegewezen. Dit verweer wordt door [de werknemer] niet weersproken zodat NAf 495,00 wordt toegewezen.

4.12.
Wat betreft de USD 700,00 vervoerskosten naar de arts en de fysiotherapeut voert [de werkgever] het verweer dat deze niet zijn onderbouwd of aannemelijk gemaakt en dat zij bovendien extreem hoog zijn. [de werknemer] reageert hierop met de mededeling dat deze kosten wel redelijk zijn. Bonnetjes of een specificatie wordt niet overgelegd terwijl dat wel had mogen worden verwacht. Evenmin wordt uitgelegd of hij met zijn eigen auto reed of met een taxi of bus werd vervoerd. [de werknemer] heeft dus onvoldoende gesteld en deze deelvordering wordt afgewezen.

4.13.
Dan dient de vordering betreffende smartengeld te worden beoordeeld. Nu er sprake is van (blijvende) letselschade is smartengeld in principe toewijsbaar. Het Gerecht houdt rekening met hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de gang van zaken leidende tot de letselschade. Verder wordt rekening gehouden met de aard van het letsel, de leeftijd van [de werknemer] en de gevolgen die het letsel voor hem heeft gehad, zoals operatie, fysiotherapie, geringe blijvende beperkingen en ondervonden pijn. Het smartengeld wordt billijkheidshalve vastgesteld op USD 9.000,00.

4.14.
Door [de werknemer] wordt tot slot USD 3.900,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. In het verzoekschrift wordt dat onderbouwd met de stelling dat zijn advocaat 23 uur werk heeft gehad. Door [de werkgever] wordt onder andere aangevoerd dat hiervan geen enkel bewijs wordt overgelegd, behoudens de enkele sommatiebrief. Het Gerecht overweegt dat van een advocaat in een letselschadezaak, die kennelijk integrale vergoeding van haar werkzaamheden verlangt, zonder meer mag worden verwacht dat zij een inzichtelijke specificatie van gewerkte uren in het geding brengt zodat [de werkgever] en het Gerecht daarop een beredeneerde visie kunnen ontwikkelen. Deze specificatie ontbreekt zodat het Gerecht van oordeel is dat [de werknemer] niet aan zijn stelplicht voldoet. Deze deelvordering wordt dus afgewezen.

4.15.
Over de schadeposten is geen rente gevorderd zodat het Gerecht deze ook niet kan toewijzen.

4.16.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient [de werkgever] in de proceskosten te worden veroordeeld. ECLI:NL:OGEAM:2017:8