Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 290607 vrachtwagenchauffeur verliest vingers bij laden betonplaten; schending zorgplich

Hof Den Haag 290607 vrachtwagenchauffeur verliest vingers bij laden betonplaten; wg voldoet niet aan zorgplicht
2.1  [Partij A] is sinds 2 september 1996 op basis van een vast dienstverband werkzaam voor Van Oorschot in de functie van vrachtwagen¬chauffeur. In dat kader moest hij zeer geregeld in opdracht van Van Oorschot transporten verzorgen voor Oosthoek/Kemper B.V. (verder: Oosthoek).

2.2  Op 15 augustus 2002 is [Partij A] met een dieplader van Van Oorschot naar Oosthoek gereden om aldaar een tweetal betonplaten te laden.
De platen zijn door [meneer X], kraanmachinist in dienst van Oosthoek (verder: [meneer X]), op de bodem van de dieplader gezet. Nadat de eerste plaat was geladen en vastgezet, heeft [Partij A] – staande op de zogenaamde zwanenhals en met zijn hand op het zogenaamde pennenrek – aan [meneer X] gezegd dat de tweede plaat op de juiste plaats zat en dat hij deze kon laten zakken. [Partij A] had echter niet gezien, dat aan het uiteinde van de tweede plaat een nok was geplaatst. Hierdoor is zijn (dominante) linkerhand beklemd geraakt tussen de nok van de betonplaat en het pennenrek en is een deel van vier vingers van die hand afgerukt. Vanaf enig moment tussen voormeld "laat maar zakken" en het ongeval was er geen onbelemmerd zich tussen [meneer X] en [Partij A]. (...)

3.2  Volgens [Partij A] dient het laden van betonplaten op de dieplader bij Oosthoek normaal gesproken te gebeuren door een team van drie werknemers van Oosthoek, namelijk een portaalmachinist, een aanpikker en een toezichthouder. De gebruikelijke gang van zaken hierbij, zowel op de locatie in kwestie als landelijk, is dat de chauffeur zijn dieplader onder de portaalkraan parkeert, waarna de machinist met behulp van deze kraan de betonplaten één voor één optilt en positioneert boven het laadbed van de dieplader om ze vervolgens voorzichtig op de dieplader te laten zakken. Terwijl de machinist zich concentreert op de hijskraan en de moeilijk te controleren zwaai- en zwenkbewegingen van de vrij hangende betonplaten, wordt hij geassisteerd door een aanpikker. Deze houdt de situatie scherp in de gaten, instrueert de machinist en zorgt er door middel van zijn aanwijzingen voor dat de machinist de betonplaten tot op de centimeter nauwkeurig op de dieplader kan plaatsen. De aanwezigheid van een algemeen toezichthouder is hierbij ook gebruikelijk. Na het plaatsen van de betonplaten op de dieplader zekert de chauffeur de betonplaten op de dieplader, waarna hij kan wegrijden. De bemoeienissen van [Partij A] als chauffeur gaan daarom normaliter niet verder dan heen en weer rijden en het (ont-)zekeren van de lading.
Op de locatie van Oosthoek kwam het echter frequent voor dat er geen aanpikker van haar zijde aanwezig was. Dit was Van Oorschot bekend, omdat het gebruikelijk was dat [Partij A] bij deze gelegenheden dit telefonisch meldde en zijn werkgeefster dan om instructies vroeg. Bij die gelegenheden stimuleerde Van Oorschot [Partij A] om als aanpikker in te springen, daar anders teveel tijd verloren zou gaan met het wachten op een aanpikker van Oosthoek. Op de dag van het ongeval waren de algemeen toezichthouder en de vaste portaalmachinist met vakantie. De vaste aanpikker, [meneer X], trad op als portaalkraanmachinist. Na het laden van de eerste betonplaat waren zowel de plaatsvervangend toezichthouder als de plaatsvervangend aanpikker spoorloos verdwenen, zodat [Partij A] op verzoek van [meneer X] optrad als plaatsvervanger van de plaatsvervangend aanpikker, aldus nog steeds [Partij A].

3.3  Van Oorschot ontkent dat de hierboven weergegeven laadwijze de voorgeschreven wijze is. Zij stelt dat de laadwerkzaamheden geregeld door twee personen werden verricht en dat er geen (wettelijk) voorschrift bestaat om bij het laden met meerdere personen aanwezig te zijn. De laadwerkzaamheden behoorden tot de gewone werkzaamheden van [Partij A]. Hij had hiermee een jarenlange ervaring. Bovendien mocht Van Oorschot er op vertrouwen dat [Partij A] bij de opleiding tot chauffeur voldoende was geïnstrueerd over veiligheidsaspecten (bij het laden). Het ongeval was – zoals ook de arbeidsinspectie heeft vastgesteld – het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat zich ook buiten de werksfeer had kunnen voordoen, aldus nog steeds Van Oorschot.

3.4  Het hof overweegt als volgt.
Art. 7:658 lid 1 BW heeft de strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Met deze bepaling wordt niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen door het gebruik van de werktuigen en gereedschappen, waarmee de werkgever de arbeid doet verrichten. De bepaling beoogt wel de bescherming van de werknemer tegen het oplopen van schade als hier bedoeld voor zover dat redelijkerwijs in verband met de aard van de arbeid kan worden gevorderd.

3.5  Het hof zal in het midden laten of het laden van de dieplader tot de taken van [Partij A] behoorde, omdat – zoals uit het navolgende zal blijken – de conclusie hoe dan ook luidt dat Van Oorschot niet aan haar zorgverplichting heeft voldaan.

3.6  Ten aanzien van de aard van het werk overweegt het hof, dat het hier gaat om het met behulp van een portaalkraan laden van zeer zware betonelementen op een dieplader. Het ligt op de weg van een werkgever instructies te verstrekken ten aanzien van deze werkzaamheden, die gezien het gewicht van de te laden betonelementen, als risicovol kunnen worden aangemerkt. Een kleine onoplettendheid bij het laden kan immers verstrekkende gevolgen hebben, terwijl geen sprake is van werkzaamheden die ook in het dagelijkse verkeer voorkomen. Van een werkgever mag daarom worden verwacht dat hij duidelijke instructies en zonodig scholing geeft, onder andere met betrekking tot de vraag welke (concrete) voorzorgsmaatregelen daarbij in acht moeten worden genomen. De enkele omstandigheid dat geen specifieke diploma's vereist zijn voor het bedienen van een portaalkraan en dat tijdens de opleiding voor chauffeur aandacht is besteed aan (algemene) veiligheidsaspecten bij het laden, doet hieraan niet af. In het onderhavige geval staat – als onvoldoende gemotiveerd bestreden – vast dat Van Oorschot [Partij A] niet van enige specifiek op de in geding zijnde situatie gerichte veiligheidsinstructie heeft voorzien. Voor zover de functie van [Partij A] met zich bracht dat hij gehouden was te helpen bij het laden van de betonelementen, heeft Van Oorschot dus niet aan haar zorgverplichting voldaan.

3.7  Indien het laden van de betonelementen niet tot de door [Partij A] vervulde functie behoorde, had het in de rede gelegen dat Van Oorschot [Partij A] had opgedragen zich, gelet op de daarmee samenhangende risico's, daarvan te onthouden. In het onderhavige geval staat vast dat Van Oorschot een dergelijk verzoek niet heeft gedaan. Sterker nog: niet bestreden is dat Van Oorschot bekend was met het feit dat [Partij A] zich geregeld bij afwezigheid van het daartoe door van Oosthoek aangestelde personeel met het laden van de betonelementen bezig hield en dat Van Oorschot daarmee ook heeft ingestemd. Dit betekent dat ook in het geval het laden van de betonelementen op zich niet tot de functie van [Partij A] behoorde, Van Oorschot er bij was betrokken dat [Partij A] deze werkzaamheden verrichtte en dat Van Oorschot niet aan haar zorgverplichting heeft voldaan.

3.8  Van Oorschot heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat geen sprake is tussen het ongeval en de schending van de zorgplicht. Veiligheidsinstructies strekken er immers mede toe een "ongelukkige samenloop van omstandigheden" zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast is niet onaannemelijk dat [Partij A] zich niet met de laadprocedure zou hebben beziggehouden indien dit hem expliciet was verboden.
LJN BB0486