Gemeenschappelijk Hof van Justitie 041111 Hotel aansprakelijk voor val van defecte trap in hotel
- Meer over dit onderwerp:
Gemeenschappelijk Hof van Justitie 041111 Hotel aansprakelijk voor val van defecte trap in hotel
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten door het GEA in rechtsoverweging 2.1 is door partijen niet bestreden. Die vaststelling komt het Hof juist voor met dien verstande dat achter de datum waarop [geïntimeerde] ten val is gekomen, 3 september, het jaartal 2008 moet worden gelezen. In hoger beroep wordt dan ook van die feiten uitgegaan.
4.2 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] het GEA verzocht voor recht te verklaren dat Princess aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de val die zij op 3 september 2008 bij het verlaten van het door Princess geëxploiteerde hotel heeft gemaakt, met veroordeling van Princess tot het vergoeden van haar schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet alsmede tot betaling van een voorschot ten bedrage van US$ 125.744,73, kosten rechtens. Bij het vonnis waarvan beroep is voor recht verklaard als verzocht en is Princess veroordeeld tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, en tot betaling van US$ 11.236,85, met veroordeling van Princess in de proceskosten. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4.3 De eerste grief richt zich tegen de overweging van het GEA die leidt tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] als gevolg van het ontbreken van het stuk trede op een onverlichte plaats ten val is gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat – van boven af gerekend – de derde trede van de trap niet compleet was. De zorgplicht van de bezitter van een opstal die aan artikel 6:174 BW ten grondslag ligt, strekt met name ter bescherming van de veiligheid van de gebruikers van die opstal. Door het ontbreken van een gedeelte van de derde trede van de trap voldeed die trap niet aan de daaraan te stellen eisen en leverde die gevaar voor personen op. Dit leidt tot aansprakelijkheid van Princess als bezitter van de opstal waarvan de trap deel uitmaakt tegenover [geïntimeerde] indien dat gevaar zich heeft verwezenlijkt. Dat gevaar moet worden geacht zich te hebben verwezenlijkt indien [geïntimeerde] ten val is gekomen ter hoogte van het ontbrekende gedeelte van die derde trede. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij is gevallen omdat de trap gebrekkig was, hetgeen impliceert dat zij ten val is gekomen bij en als gevolg van het ontbrekende gedeelte van die derde trede. De verklaring die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht van [getuige] (productie 6 bij inleidend verzoekschrift), die op het moment van de val met haar samen was, ondersteunt de stelling van [geïntimeerde]. [getuige] heeft onder meer verklaard dat [geïntimeerde] van de laatste trede viel en dat hij de ochtend na de val de frontdeskmedewerkster van Princess, [medewerkster], de plaats heeft aangewezen waar [geïntimeerde] is gevallen en daar samen met haar de slechte constructie van de trede zag, hetgeen door Princess niet is weersproken. Princess heeft weliswaar andere mogelijke oorzaken van de val genoemd maar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat een van die oorzaken zich heeft voorgedaan. Het enkele ontbreken van andere verwondingen bij [geïntimeerde] dan de gebroken linkerenkel en gekneusde rechterenkel, waar Princess op heeft gewezen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat zich een van die oorzaken dan wel een andere oorzaak dan door [geïntimeerde] gesteld heeft voorgedaan. Voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] ten val is gekomen als gevolg van meergenoemd gebrek aan de trap. Princess is derhalve aansprakelijk voor de door [geïntimeerde] geleden schade.
Gegeven het gebrek aan de trap is niet relevant of er al dan niet sprake was van voldoende verlichting ter plaatse. Overigens heeft Princess haar stelling dat er ter plaatse voldoende verlichting aanwezig was, onvoldoende onderbouwd. Immers is op de 4e foto van productie 1 van [geïntimeerde], die onbetwist is genomen de dag na de val van [geïntimeerde], niet de grote staande lamp te zien die op foto 2 van Princess zichtbaar is en die volgens Princess mede voor voldoende verlichting zou hebben gezorgd. Voorts toont de enkele aanwezigheid van de lampen op foto’s 1 en 3 nog niet aan dat er voldoende verlichting was, nu nadere gegevens omtrent de richting en sterkte van het licht van die lampen ontbreken. De slotsom van het voorgaande is dat de eerste grief faalt.
4.4 De tweede grief richt zich tegen het oordeel van het GEA dat het tussen partijen overeengekomen exoneratiebeding voor vernietiging in aanmerking komt omdat zij onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:237 sub f jo. 6:233 sub a BW. Het exoneratiebeding bevrijdt Princess geheel van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding en wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De door Princess aangevoerde omstandigheden weerleggen dit vermoeden niet. Anders dan Princess heeft gesteld brengt de omstandigheid dat [geïntimeerde] van Amerikaanse komaf is en dat Princess een hotel exploiteert dat voornamelijk op Amerikaanse gasten is gericht, niet mee dat minder snel moet worden aangenomen dat een exoneratiebeding onredelijk bezwarend is. De omstandigheid dat vakantiegangers vaak in een jolige stemming verkeren en doorgaans meer alcohol consumeren dan normaal, zoals Princess heeft gesteld, levert geen rechtvaardiging op voor het volledig uitsluiten van aansprakelijkheid. [geïntimeerde] had niet bedacht hoeven zijn op een defect aan de trap zodat er, anders dan Princess heeft gesteld, geen sprake is van laakbaarheid die meebrengt dat het exoneratiebeding toelaatbaar moet worden geacht. Ook de omstandigheid dat een deel van de schade verzekerbaar is brengt niet mee dat Princess in redelijkheid haar aansprakelijkheid tegenover [geïntimeerde] mocht uitsluiten. Het GEA heeft op goede gronden het beroep op vernietiging van het exoneratiebeding gehonoreerd en dat beding verder buiten beschouwing gelaten.
4.5. Princess richt zich met haar derde grief tegen het oordeel van het GEA dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken voldoende blijkt dat [geïntimeerde] als gevolg van het ongeval ‘overige medische kosten’ en ‘overige kosten’ heeft gemaakt. Het GEA heeft een bedrag van USD 11.236,85 toegewezen. Dit bedrag ziet blijkens hetgeen is gevorderd op ‘overige kosten’. Princess heeft gesteld dat er vaak sprake is van een reisverzekering die kosten voor ongevallen en bijkomende schade dekt. [geïntimeerde] heeft echter weersproken dat zij een reisverzekering had afgesloten en nu Princess van het tegendeel geen althans geen voldoende gespecificeerd bewijs heeft aangeboden, moet er van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] geen reisverzekering had ter dekking van de ‘overige kosten’. De mogelijkheid dat [geïntimeerde] verdere schade heeft geleden is aannemelijk gelet op hetgeen [geïntimeerde] dienaangaande heeft gesteld, hetgeen zij ter onderbouwing daarvan in het geding heeft gebracht en de aard van het letsel dat [geïntimeerde] als gevolg van de val heeft opgelopen. Het GEA heeft derhalve op goede gronden Princess veroordeeld tot het vergoeden van geleden en nog te lijden schade van [geïntimeerde], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In het kader van de schadestaatprocedure kan worden beoordeeld of en tot welk bedrag [geïntimeerde] schade heeft geleden. Anders dan Princess kennelijk veronderstelt behoefde dat oordeel niet in de onderhavige procedure te worden gegeven en was [geïntimeerde] ook niet gehouden haar, door Princess betwiste, schade te bewijzen. De derde grief faalt derhalve.
4.6 Princess heeft bij pleidooi gesteld dat zij bij haar vierde grief geen belang meer heeft. Die grief zal daarom onbesproken worden gelaten.
4.7 Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Princess zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het beroep. LJN BU8425