Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 220714 ijzerdeeltje in oog klant garage; toedracht niet komen vast te staan; sowieso geen aansprakelijkheid door geringe kans

Hof Den Haag 220714 ijzerdeeltje in oog klant garage; toedracht niet komen vast te staan; sowieso geen aansprakelijkheid door geringe kans

vervolg op: rb-s-gravenhage-19112-oogletsel-klant-bij-hameren-op-moeren-van-wiel-garage-niet-aansprakelijk-bij-gestelde-toedracht-geringe-kans-op-letsel

2.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[geïntimeerde] exploiteert onder de naam "Benefix" een garagebedrijf aan de Binckhorstlaan te Den Haag.

2.2
Op 8 april 2011 heeft [appellant], geboren 21 augustus 1978, een ijzerdeeltje in zijn linkeroog gekregen, naar aanleiding waarvan hij oogletsel heeft opgelopen.

2.3
Bij brief van 26 april 2011 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor het feit dat in de onderneming van [geïntimeerde] door toedoen van een van zijn medewerkers een stuk ijzer in het linkeroog van [appellant] is gekomen.

2.4
[geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid bij brief van 2 mei 2011 van zijn gemachtigde afgewezen.

2.5
In deze procedure vordert [appellant] een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade en de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van deze schade ad € 31.736,32, (te weten € 480,-- aan materiele schade, € 2.500,-- vanwege verlies arbeidsvermogen, € 27.500,-- aan immateriële schade en € 1.256,32 aan buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met rente en proceskosten.

2.6
In de inleidende dagvaarding omschreef [appellant] de toedracht van het ongeval als volgt: [appellant] bracht op 8 april 2011 zijn auto naar de garage van [geïntimeerde] om deze te laten spuiten. Om de auto te kunnen spuiten moesten de banden van de auto worden verwijderd.
Een in de garage van [geïntimeerde] werkzame persoon heeft om de banden te verwijderen met een grote hamer op een band geslagen. [appellant] stond toen ca. 3,5 meter achter die medewerker. Deze medewerker gebruikte een grote hamer, die boven schouderhoogte werd getild, waarna hij er hard mee op de band sloeg. Op het moment dat de hamer op de band terecht kwam sprong een ijzerdeeltje van de band af, in het linkeroog van [appellant].

2.7
[geïntimeerde] heeft deze toedracht als volgt bestreden:
i) [appellant] is niet in het bezit van een auto; in de garage van [geïntimeerde] bevond zich in ieder geval geen auto van [appellant] die gespoten of gerepareerd zou moeten worden;
ii) Benefix spuit zelf geen auto's, ook niet als het om kleine plekjes gaat, maar maakt auto's slechts spuitklaar. De klant moet de auto zelf naar de spuitcabine brengen;
iii) voor het spuiten van een auto worden de banden (wielen) niet verwijderd, maar afgeplakt;
iv) ook voor het schuren of uitdeuken is het niet nodig de wielen te verwijderen. Het verwijderen van deuken gebeurt met een apparaat dat op de buitenkant van de deuk geplaatst wordt en dat de deuk eruit trekt;
iv) het verwijderen van wielen geschiedt door het losdraaien van de wielbouten met behulp van een moersleutel of luchtpistool. Daarvoor wordt geen hamer gebruikt, daardoor raakt de velg beschadigd. Met een luchtpistool komen de moeren altijd los.

2.8
Volgens [geïntimeerde] was de toedracht van het ongeval de volgende:
[appellant] kwam dagelijks op het industrieterrein. Hij hield zich bezig met het verzamelen van oud ijzer, zulks met de bedoeling het te verkopen en er inkomsten mee te genereren in aanvulling op zijn uitkering. Ook op de dag van het voorval was [appellant] bezig met het verzamelen van oud ijzer. Het voorval heeft zich op het parkeerterrein van het bedrijventerrein aan de Binckhorst afgespeeld. [appellant] was bezig met het inladen van oud ijzer in zijn bus. Tijdens het inladen heeft [appellant] door eigen toedoen een stuk ijzer in zijn oog gekregen. Op dat moment was [geïntimeerde], met zijn stagiair, de heer S. Benhyda, bezig om de auto van een klant, niet zijnde [appellant], spuitklaar te maken. Op een gegeven moment hoorden zij buiten een schreeuw. Toen zij buiten kwamen bleek dat [appellant] bij het verzamelen van oud ijzer iets in zijn oog had gekregen. [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens naar de SEH van het MCH gebracht.

2.9
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. De rechtbank overwoog daartoe dat zij de door [appellant] geschetste toedracht – in het licht van het door [geïntimeerde] gevoerde verweer – erg onwaarschijnlijk achtte, maar dat de toedracht niet relevant is, omdat ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de door [appellant] gestelde toedracht, [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade, omdat van onrechtmatig handelen van de medewerker van [geïntimeerde] geen sprake is.

3.1
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en de integrale toewijzing van zijn vorderingen, alsmede de veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met rente.

3.2
De grieven van [appellant] zijn gericht tegen de overweging van de rechtbank dat zijn lezing van de toedracht erg onwaarschijnlijk is en tegen het oordeel dat [geïntimeerde] – ook als die toedracht wel zou komen vast te staan – niet aansprakelijk is.

3.3
Het hof overweegt als volgt.
Ter zake van de toedracht van het ongeval rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en de bewijslast op [appellant]. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof niet aan zijn stelplicht voldaan, nu de door hem gestelde toedracht van het ongeval door [geïntimeerde] gemotiveerd is betwist op de wijze als hiervoor onder 2.7 en 2.8 weergegeven en [appellant] op deze betwisting volstrekt onvoldoende is ingegaan. [appellant] heeft slechts gesteld dat hij wel over een auto beschikt, maar dat die niet op zijn naam staat en dat hij deze alleen gebruikt om op vakantie te gaan. Deze auto zou hij naar de garage van [geïntimeerde] hebben gebracht om roest en deuken te laten verwijderen (aldus zijn verklaring ter comparitie) of om deze te laten spuiten (aldus de inleidende dagvaarding). [appellant] heeft weliswaar de verklaring van [geïntimeerde] dat hij in zijn garage geen auto's spuit, maar dat het spuiten gebeurt in een aparte spuitcabine, hetgeen het hof gelet op de – naar algemeen bekend is – bij het spuiten vrijkomende spuitnevel alleszins aannemelijk voorkomt, in twijfel getrokken, maar hij heeft een en ander niet gemotiveerd weersproken en hij heeft evenmin door middel van bijvoorbeeld het overleggen van de factuur aangetoond, dat [geïntimeerde] wel degelijk zijn auto heeft gespoten, hetgeen wel in de rede had gelegen. Ook heeft [appellant] op geen enkele wijze onderbouwd waarom het nodig was dat de wielen (of desnoods een wiel) van zijn auto werd(en) verwijderd. [appellant] heeft niet weersproken dat in het algemeen het verwijderen van wielen voor het ontdeuken, schuren en spuiten niet nodig is. Indien desondanks in het onderhavige geval het verwijderen van een wiel nodig was, bijvoorbeeld in verband met de plaats van de deuk, had het in de rede gelegen dat [appellant] dat had aangegeven, hetgeen hij heeft nagelaten. Tot slot heeft [appellant] niet weersproken dat [geïntimeerde] beschikt over een luchtpistool, waarmee hij vastzittende moeren kan loskrijgen. Hetzelfde geldt voor de door [geïntimeerde] gestelde toedracht, die door [appellant] niet anders is weersproken, dan door verwijzing naar zijn eigen lezing. Reeds omdat [appellant] aldus de weren van [geïntimeerde] niet voldoende onderbouwd heeft weersproken, komt het hof niet toe aan bewijslevering.

3.4
Dit betekent dat de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan. De vorderingen van [appellant] kunnen reeds daarom niet worden toegewezen.

3.5
Maar ook als de toedracht van het ongeval zou zijn zoals door [appellant] gesteld, betekent dat nog niet dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor zijn schade. Van aansprakelijkheid kan immers slechts sprake zijn, indien de stagiair/medewerker van [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De vraag of onrechtmatig is gehandeld dient – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. De vraag of de rechtbank door de onrechtmatigheid te beoordelen buiten de rechtsstrijd is getreden, kan in het midden blijven, nu [geïntimeerde] dit verweer blijkens de memorie van antwoord in hoger beroep alsnog heeft gevoerd en beoordeeld wenst te zien.

3.7
Ook het hof schat de kans dat door het losslaan van een moer met een hamer een ijzerdeeltje ver wegspringt zo gering, dat de stagiair/medewerker van Benamer met letsel van een omstander die zich op 3,5 meter afstand bevindt, redelijkerwijs geen rekening hoefde te houden door bijvoorbeeld die omstander te waarschuwen, of hem een veiligheidsbril te verstrekken. Dit betekent dat de stagiaire/medewerker, ook wanneer de toedracht zoals door [appellant] gesteld zou komen vast te staan, niet onrechtmatig heeft gehandeld. Artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet maakt dit niet anders, nu dit artikel zich richt tot de werkgever en [appellant] zijn vordering heeft gebaseerd op artikel 6:170 dan wel 6:171 BW. Voor zover [appellant] beoogd mocht hebben de grondslag van zijn vordering te wijzigen of aan te vullen, heeft hij dit onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt. ECLI:NL:GHDHA:2014:2362