Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 080114 bezoeker supermarkt komt ten val door wegglijdende droogloopmat; supermarkt aansprakelijk

Rb Oost-Brabant 080114 bezoeker supermarkt komt ten val door wegglijdende droogloopmat; supermarkt aansprakelijk

2 Het geschil
2.1.
[X] heeft op 25 juni 2011 tussen 15.00 en 17.00 uur het filiaal van Albert Heijn aan de [adres] bezocht en is bij het betreden van de winkel ten val gekomen.

2.2.
[X] verzoekt de rechtbank om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Albert Heijn te veroordelen om aan hem te vergoeden de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van die valpartij heeft geleden en nog zal lijden, vermeerderd met rente en kosten, nader op te maken bij staat.

2.3.
[X] acht Albert Heijn aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW, kort gezegd omdat Albert Heijn bij de ingang van haar winkel een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen dan wel heeft laten voortbestaan. Volgens [X] waren als gevolg van hevige regenval die dag de tegelvloer bij de ingang van de winkel en ook de droogloopmat, die los op die tegelvloer lag, zeer nat. [X] stelt dat de natte losliggende mat onder zijn voet is weggegleden, althans ‘als een harmonica’ in elkaar is geschoven op het moment dat hij daar op ging staan, waardoor hij zijn evenwicht heeft verloren en ten val is gekomen met als gevolg letsel aan zijn onderrug en stuitje.

2.4.
Albert Heijn concludeert tot afwijzing van de vordering van [X] en voert daartoe aan dat niet vast staat dat [X] is gevallen doordat de mat is verschoven. Een andere oorzaak van de val is volgens Albert Heijn ook mogelijk. Verder betwist Albert Heijn gemotiveerd dat sprake was van een gevaarzettende situatie en dat zij - getoetst aan de door de Hoge Raad geformuleerde zogenaamde Kelderluik-criteria - onzorgvuldig heeft gehandeld.

2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3 De beoordeling
3.1.
Aan de orde is de vraag naar de aansprakelijkheid van Albert Heijn voor de schade die [X] heeft geleden en nog lijdt doordat hij in de winkel van Albert Heijn te [plaats] ten val is gekomen.

Toedracht
3.2.
Over de situatie bij de ingang van het filiaal van Albert Heijn aan de [adres] in [plaats] staat tussen partijen het volgende vast. Men komt de winkel binnen door een elektrische schuifdeur en betreedt dan een lichte tegelvloer met daarop een grote donker gekleurde mat. De mat ligt daar permanent, los bovenop de tegelvloer, en is aan de onderzijde voorzien van een rubberen antislip laag. Aan de buitenzijde van de winkel bevindt zich geen overkapping. Wel is aan de gevel boven de deur een soort koof bevestigd die naar voren uitsteekt en waarop de belettering “Albert Heijn” is aangebracht, waardoor sprake is van een beperkt overstek boven de deur. Tussen partijen staat ook vast dat op het moment dat [X] de winkel binnenkwam niet alleen de tegelvloer in de winkel, maar ook de daarop gelegen mat erg nat was door de hevige regenval van die dag en door de vele mensen die de winkel met natte schoenen in en uit waren gelopen. Er stond geen bordje bij de ingang van de winkel om het winkelend publiek te waarschuwen voor eventuele gladheid van de vloer.

3.3.
[X] stelt dat hij de winkel binnen is gegaan en vrijwel direct bij de eerste stap is gevallen. Hij voelde dat de mat onder zijn voet wegschoof en ‘als een harmonica’ in elkaar schoof, waardoor hij zijn evenwicht verloor en achterover viel. Hij was in gezelschap van [A] die achter hem de winkel in liep. Een andere vriend, de heer [B], bleef in de auto op de parkeerplaats voor de winkel op hen wachten. Ter ondersteuning van de door hem gestelde toedracht van de valpartij heeft [X] schriftelijke verklaringen overgelegd van deze [B] en [A].

3.4.
Albert Heijn voert aan dat niet vast is komen staan dat een verschuiving van de mat de val van [X] heeft veroorzaakt en wijst in dit verband op de bij dagvaarding overgelegde schriftelijke verklaringen van haar medewerkers mevrouw [C] en de heer [D], die aanwezig waren in de winkel op het moment van de valpartij. Albert Heijn wijst er op dat het ook mogelijk is dat [X] is gevallen doordat hij bijvoorbeeld zijn voet heeft verzwikt of zich heeft verstapt.

3.5.
Op de hierna te noemen gronden is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand kan worden aangenomen dat [X] is gevallen op de wijze zoals hij heeft beschreven, te weten doordat de inloopmat onder zijn voet wegschoof.

3.6.
Partijen zijn het er over eens dat de tegelvloer en ook de los daarop liggende mat zeer nat waren door de hevige regen van die dag. [X] stelt dat de mat volledig doorweekt was. De rechtbank acht aannemelijk dat in ieder geval het voorste deel van de mat (dat het dichtst bij de deur is gelegen) doorweekt is geweest en de tegels daaromheen zeer nat. Niet alleen loopt men daar bij binnenkomst als eerste met natte schoenen overheen, maar ook kunnen bij een openstaande deur regendruppels van buitenaf daar direct op spatten omdat wind en regen bij de ingang van de winkel vrij spel hebben. Het ondiepe overstek boven de deur geeft weinig beschutting.

3.7.
De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat het voorste deel van de mat is gaan schuiven op het moment dat [X] daar zijn voet op heeft gezet, zoals [X] verklaart. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat er water onder de mat terecht is gekomen wat er voor heeft gezorgd dat de antislip laag zijn werk niet meer goed kon doen en de mat geen goede grip meer had op de tegelvloer. Hierdoor kon de mat gaan schuiven op het moment dat daar kracht op werd uitgeoefend ([X] woog destijds 140 kg). De rechtbank acht aannemelijk dat de mat niet in zijn geheel is gaan schuiven - daarvoor was hij door al het vocht te zwaar geworden zoals Albert Heijn ook aanvoert - maar dat slechts het voorste deel is gaan schuiven en dat de mat voor het overige is blijven liggen, waardoor zich het door [X] beschreven ‘harmonica-effect’ heeft voorgedaan.

3.8.
Ter ondersteuning van zijn relaas heeft [X] verklaringen overgelegd van de heren [B] en [A]. De heer [B] heeft schriftelijk verklaard dat [X] is gevallen “doordat de mat te nat was en tevens ook de vloer”, maar [B] heeft niet veel kunnen zien omdat hij in de auto bleef zitten die geparkeerd stond voor de ingang van de winkel. Aan deze verklaring over de toedracht van de val kent de rechtbank dan ook geen zwaar gewicht toe. De heer [A] daarentegen liep achter [X] de winkel in en was dus wel ter plaatse op het moment van vallen. Hij heeft schriftelijk verklaard dat [X] is gevallen omdat de mat die bij de ingang ligt in elkaar schoof. Dit biedt steun voor de door [X] gestelde toedracht van zijn val.

3.9.
Albert Heijn beroept zich op verklaringen van twee van haar medewerkers, maar anders dan Albert Heijn bepleit volgt uit deze verklaringen (die niet zijn gedateerd of ondertekend) niet dat [X] niet op de door hem beschreven wijze kan zijn gevallen. In de op schrift gestelde verklaring van mevrouw [C] staat onder meer: “Ik stond op het moment dat de meneer binnen kwam achter de service balie, dus ik had een goed zicht op de voordeur. Ik zag dat de man binnen kwam en vervolgens op de grond viel. (…) Omdat de man meteen al beweerde dat het aan de mat lag heb ik zelf nog gecontroleerd of het glad was. Ik ben zelf op de mat gaan staan maar deze was helemaal niet glad en ook heb ik geprobeerd de mat te verschuiven. Maar omdat deze heel zwaar was omdat deze helemaal nat was door de regen (het had die dag heel veel geregend) kreeg ik deze alleen maar met heel veel moeite verplaatst. Die dag zijn er nog honderden klanten binnen gekomen, maar ik heb voor de rest helemaal niet gehoord of gemerkt dat de mat glad was of verschoof.” Mevrouw [C] heeft dus niet gezien waardoor [X] is gevallen. Wel heeft [X] haar direct na zijn val gemeld dat de mat de oorzaak was van zijn val. Dat de mat vervolgens niet glad bleek te zijn en in zijn geheel moeilijk verschuifbaar, zoals mevrouw [C] heeft verklaard, betekent nog niet dat het voorste deel van de mat niet als een harmonica heeft kunnen schuiven. De heer [D] heeft de valpartij niet zien gebeuren maar is er nadien bij geroepen. De heer [D] heeft in zijn verklaring niets naar voren gebracht over de (mogelijke) oorzaak van de val. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij na de val van [X] de mat heeft bekeken, waarbij hem niets is opgevallen. Mevrouw [C] en de heer [D] hebben niets naar voren gebracht wat reden geeft te vermoeden dat de valpartij door iets anders is veroorzaakt.

3.10.
Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank bij de verdere beoordeling van deze zaak uit van de door [X] gestelde toedracht van de valpartij, nu deze toedracht op zichzelf aannemelijk is, door [X] voldoende is onderbouwd, en door Albert Heijn niet voldoende gemotiveerd is betwist. Het enkele feit dat niet uitgesloten kan worden dat de val van [X] een andere oorzaak heeft gehad, maakt nog niet dat de gestelde toedracht hier niet als vaststaand kan worden aangenomen.

Onrechtmatige gevaarzetting
3.11.
Zoals volgt uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de ingang van het filiaal van Albert Heijn in [plaats] zodanig ingericht dat bij hevige regenval de tegelvloer en de los daarop liggende mat zeer nat kunnen worden, wat het gevaar in zich bergt dat die mat, ondanks dat deze is voorzien van een antislip laag, voor een deel kan wegschuiven als men daar op gaat staan.

3.12.
Niet elke gevaarzetting levert een onrechtmatig handelen op. Albert Heijn kan alleen dan aansprakelijk worden geacht wegens onrechtmatig handelen indien het zo waarschijnlijk is dat zich bij de ingang van haar winkel een ongeval zou kunnen gaan voordoen, dat Albert Heijn dit naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten voorkomen. Anders gezegd, van onrechtmatig handelen is pas sprake als Albert Heijn door haar handelwijze meer risico heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord is. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Uit het zogenaamde Kelderluik-arrest van de Hoge Raad van 5 november 1965 (NJ 1996, 136) volgt dat het antwoord op de vraag of gevaarzetting wel of niet onrechtmatig is, met name afhangt van (a) de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, (b) de hoegrootheid van de kans dat dit tot ongevallen leidt, (c) de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en (d) de mate van bezwaarlijkheid van het nemen van veiligheidsmaatregelen.

3.13.
De rechtbank overweegt dat bij (zeer) regenachtig weer voor de klanten van Albert Heijn voorzienbaar en ook zichtbaar is dat de tegels en de mat bij de ingang nat zijn. Van klanten mag dan ook worden verwacht dat zij er bij het betreden van de winkel rekening mee houden dat de tegelvloer glad kan zijn. Zij hoeven er naar het oordeel van de rechtbank echter niet op bedacht te zijn dat vanwege de nattigheid de mat kan wegschuiven als zij daar op gaan staan. Die mat is daar nu juist (mede) neergelegd om uitglijden op natte tegels te voorkomen, zo stelt Albert Heijn in haar conclusie van antwoord (nr.19). De rechtbank verwerpt de stelling van Albert Heijn dat van haar klanten kan worden gevergd dat zij rekening houden met het algemeen bekende feit dat losliggende matten - ondanks de aanwezigheid van een antislip laag - kunnen verschuiven. Albert Heijn kan van haar klanten niet verwachten dat zij direct zien dat de mat los op de vloer ligt en dat zij rekening houden met de mogelijkheid dat de mat door de nattigheid kan wegschuiven als zij daar op gaan staan. Wanneer de mat kan schuiven levert dit het reële gevaar op dat klanten daardoor uitglijden, met mogelijk ernstige gevolgen. Dat het bij regenachtig weer nat wordt bij de ingang van de winkel is niet te vermijden, en van Albert Heijn kan niet worden verwacht dat zij de vloer en de mat bij de ingang steeds volledig droog houdt. Albert Heijn had er wel zorg voor kunnen dragen dat de mat niet kon verschuiven, bijvoorbeeld door deze verdiept in de vloer te leggen of aan de vloer vast te maken. Door Albert Heijn is niet aangevoerd dat en waarom dit voor haar bezwaarlijk zou zijn. Gegeven het feit dat de mat los op de vloer lag, had Albert Heijn op de dag van de valpartij eenvoudig een bordje bij de ingang kunnen plaatsen om haar klanten voor valgevaar te waarschuwen. Ook hiervan is door Albert Heijn niet gesteld dat en waarom dit bezwaarlijk zou zijn.

3.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Albert Heijn op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de valpartij op 25 juni 2011.

Schade en schadestaatprocedure
3.15.
[X] stelt dat hij letsel heeft opgelopen als gevolg van de valpartij. Hij stelt dat hij pijnklachten had en nog altijd heeft aan zijn onderrug en stuitje, waarvoor hij fysiotherapie heeft gehad en sinds december 2012 (tot op heden) onder behandeling staat bij revalidatiecentrum Blixembosch te Eindhoven. Hij stelt dat hij vanwege zijn klachten zijn werk (deels) heeft moeten opgeven.

3.16.
De stellingen van [X] over de aard en omvang van zijn schade zijn summier, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] de mogelijkheid van schade en het bestaan van aansprakelijkheid daarvoor voldoende aannemelijk gemaakt en kan de zaak naar de schadestaatprocedure worden verwezen zoals door hem gevorderd.

3.17.
Nu de rechtbank in dit vonnis uitsluitend een oordeel heeft gegeven over de grondslag van de aansprakelijkheid, zullen alle onderwerpen die van invloed zijn op de omvang van de te vergoeden schade in een eventuele schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen. Ook over de verschuldigdheid van wettelijke rente zal een beslissing volgen in een eventuele schadestaatprocedure.ECLI:NL:RBOBR:2014:341