Rb Zwolle 080910 val bij achterdeur McDonalds
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 080910 val bij achterdeur McDonalds
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] legt aan haar vordering de stelling ten grondslag dat zij op 28 mei 2008 in de McDonald's is uitgegleden over een op de (gladde) vloer liggende plas water of andere doorzichtige vloeistof en dat zij door die val een gecompliceerde heupbreuk heeft opgelopen met materiële en immateriële schade als gevolg.
4.2. McDonald's betwist niet dat [eiseres] in haar vestiging is gevallen en daarbij lichamelijk letsel heeft opgelopen. McDonald's betwist wel dat (vast zou staan dat) er water of een andere vloeistof op de vloer heeft gelegen en dat [eiseres] daarover is uitgegleden. Volgens McDonald's staat de toedracht van het ongeval niet vast en kan niet worden uitgesloten dat [eiseres] is flauw gevallen of door een andere oorzaak – bijvoorbeeld door een misstap – ten val is gekomen. McDonald's betwist voorts dat de vloer van zich zelf – in droge toestand - te glad zou zijn.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de toedracht van het ongeval op [eiseres] rust. Indien echter veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de door [eiseres] gestelde toedracht, geldt het volgende.
4.4. [eiseres] baseert de aansprakelijkheid voor de door haar geleden schade allereerst op artikel 6:174 BW in samenhang met artikel 6:181 BW. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat uit de wijze waarop zij is gevallen blijkt dat de vloer spekglad was. “Het was namelijk niet zo dat toen mevrouw [eiseres] viel, zij zichzelf langzaam onderuit zag gaan. Nee, zij is finaal onderuit geklapt. Het was een valpartij zoals mensen die kunnen hebben op (natuur)ijs dat de nacht daarvoor is dichtgevroren. Dan is geen sprake van uitglijden, maar van uit het niets volledig ondersteboven gaan. Dat betekent dat zich iets anders dan water op de grond moet hebben bevonden of dat de vloer van McDonald's niet deugdelijk is, althans bij nat worden spiegelglad en gevaarlijk wordt.”, zo wordt gesteld in de dagvaarding. [eiseres] heeft hieraan toegevoegd dat de vloer niet is voorzien van een antisliplaag.
4.5. Met McDonald's is de rechtbank van oordeel dat artikel 6:174 BW in dit geval toepassing mist. De – veronderstellenderwijs aangenomen - tijdelijke aanwezigheid van een hoeveelheid vloeistof op de vloer die daarop niet thuishoort, maakt die vloer nog niet tot een gebrekkige opstal. Dat de vloer als zodanig – in schone en droge omstandigheden – gevaarlijk glad is en daarmee gebrekkig in de zin van artikel 6:174 BW, is niet (voldoende gemotiveerd) gesteld. [eiseres] heeft in dit verband in de dagvaarding enkel gesteld dat de vloer niet van een antisliplaag is voorzien. McDonald's heeft gemotiveerd weersproken dat de vloer als zodanig gevaarlijk glad is. Ter onderbouwing van haar betwisting heeft McDonald's gewezen op het hiervoor in rechtsoverweging 2.4 bedoelde rapport van [schade-expert]. De rechtbank merkt op dat in dit rapport staat vermeld dat er sprake was van een gladheidwerende tegel en ook dat [schade-expert] proefondervindelijk heeft vastgesteld dat het door hem op de vloer gesprenkelde water het vloeroppervlak alleen maar stroever maakte in plaats van gladder. McDonald's heeft aldus - wat er ook zij van de door [eiseres] in twijfel getrokken deskundigheid van rapporteur [schade-expert] en de onafhankelijkheid van het onderzoeksbureau waaraan hij verbonden is - de stelling van [eiseres] voldoende gemotiveerd betwist.
[eiseres] heeft vervolgens in de conclusie van repliek volstaan met de blote stelling dat “de vloer van McDonald's van zichzelf juist wel glad is”. In het licht van het tussen partijen gevoerde debat moet de stelling van [eiseres] dan ook als onvoldoende onderbouwd worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan het door [eiseres] gewenste onderzoek van de vloer door een onafhankelijk onderzoeksbureau.
4.6. [eiseres] baseert de aansprakelijkheid van McDonald's voorts op artikel 6:162 BW. McDonald's heeft onvoldoende voorzorgsmaatregelen getroffen om de veiligheid van haar klanten te waarborgen en dat betekent dat McDonald's onrechtmatig heeft gehandeld door niet dan wel onvoldoende zorg te dragen voor een schone, droge en daardoor slipvrije vloer, aldus [eiseres]. Zij heeft erop gewezen dat op de plaats waar zij is gevallen veel heen en weer gelopen wordt door personeel dat bestellingen naar de klanten van de McDrive brengt. De doorzichtige vloeibare substantie waarover [eiseres] stelt te zijn uitgegleden, zal mogelijk afkomstig kunnen zijn geweest uit de keuken of van eten of drinken dat door het personeel naar de klanten van de McDrive is gebracht, zo vermoedt [eiseres]. Zij stelt zich op het standpunt dat van McDonald's verwacht mag worden dat zij de vloer op deze plaats steeds schoon en droog houdt. Het is voor McDonald's betrekkelijk eenvoudig en weinig kostbaar om voorzorgsmaatregelen te nemen tegen de verwezenlijking van het gevaar (dat klanten uitglijden, zo begrijpt de rechtbank), zoals instructie van het personeel, het regelmatig schoonmaken van de vloer, het aanbrengen van een antisliplaag op de vloer of het plaatsen van een waarschuwingsbord met bijvoorbeeld de tekst: “pas op glad!”, dit alles aldus [eiseres].
4.7. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan waarvan [eiseres] kennelijk uitgaat, de stelplicht en bewijslast dat McDonald's onrechtmatig heeft gehandeld op [eiseres] rust.
4.8. Bij de beantwoording van de vraag welke voorzorgsmaatregelen en in dit geval met name welke mate van onderhoud van McDonald's kon worden verlangd, is van belang dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dit gedrag onrechtmatig doet zijn. Gevaarscheppend gedrag is alleen onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval – in dit geval het uitglijden van [eiseres] op de restaurantvloer – als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat McDonald's naar maatstaven van zorgvuldigheid maatregelen had behoren te treffen ter voorkoming van een dergelijk ongeval. Welke maatregelen van McDonald's konden worden verlangd, kan alleen worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid dat restaurantbezoekers bij het lopen op de restaurantvloer niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen, maar ook op de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (vgl. HR 5 november 1965, NU 1966, 136 en HR 9 december 1994, NJ 1996, 403).
4.9. In dit kader zijn de volgende omstandigheden en gezichtspunten van belang.
4.9.1. Vast staat dat het McDonald's restaurant een druk bezocht restaurant is en algemeen bekend is dat in McDonald's restaurants niet alleen door het personeel maar ook door bezoekers wordt gelopen met voedsel en drankjes. De kans dat voedsel(resten) of vloeistof op de vloer wordt gemorst kan daardoor in een McDonald's restaurant groter worden geacht dan de kans daarop in een restaurant waarbij de klanten aan tafel worden bediend. Deze omstandigheid is echter voor de bezoekers van McDonald's voorzienbaar en zichtbaar, terwijl het een voor McDonald's niet continue te vermijden omstandigheid betreft.
4.9.2. Doorgaans zal een val op een (glad geworden) vloer bij een normale loopsnelheid niet leiden tot ernstige letselschade, maar de mogelijkheid dat iemand ongelukkig terecht komt en daardoor relatief ernstig letsel oploopt kan, zoals in dit geval van [eiseres] ook blijkt, niet worden uitgesloten.
4.9.3. Het aanbrengen van een antisliplaag op de vloer heeft als nadeel dat de vloer daardoor minder eenvoudig te reinigen is. De exploitant van een restaurant staat daarmee voor een afweging tussen de mogelijke voordelen en de (vanuit hygiënisch oogpunt bestaande) nadelen van een antisliplaag.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat van McDonald's zorgvuldig onderhoud van de vloer en controle op de aanwezigheid van voedsel- en drank(resten) kan worden verlangd, maar niet dat van haar kan worden gevergd dat zij zodanige maatregelen neemt dat ieder risico op het plaatsvinden van een val als gevolg van op de vloer terecht gekomen vloeistof wordt uitgesloten.
4.11. McDonald's heeft (met verklaringen onderbouwd) gesteld dat het schoonmaken van de restaurantvloer onder meer gebeurt aan de hand van een schoonmaakplanning. Uit die schoonmaakplanning blijkt dat elke avond – zo ook op de datum van de val – de restaurantvloer van McDonald's door één (of meer) medewerkers grondig wordt gereinigd. Daarbij wordt de restaurantvloer op gezette tijden grondig geveegd, gedweild en machinaal geschrobd. De schoonmaakwerkzaamheden worden iedere daaropvolgende ochtend gecontroleerd door de dienstdoende (assistent-)manager.
De dienstdoende (assistent-)manager loopt ieder half uur door het restaurant om de veiligheid en hygiëne te controleren. Indien wordt geconstateerd dat de vloer op één of meer plaatsen bevuild is, wordt dit opgemerkt en onmiddellijk door één van de medewerkers schoongemaakt. Het personeel van McDonald's is uitdrukkelijk geïnstrueerd de restaurantvloer gedurende de hele dag schoon en droog te houden en er is altijd gedurende de hele dag iemand aanwezig die toezicht houdt op en verantwoordelijk is voor het schoon en droog houden van de restaurantvloer. Indien een medewerker de schoonmaakwerkzaamheden niet (naar behoren) verricht, wordt deze medewerker daarop aangesproken door het management, indien nodig gevolgd door functioneringsgesprekken en uiteindelijk beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.12. Deze gestelde werkwijze is door [eiseres] niet (voldoende gemotiveerd) weersproken.
4.13. De door McDonald's getroffen voorzorgsmaatregelen en de bij McDonald's gebruikelijke mate van onderhoud moet in het licht van de rechtsoverwegingen 4.9 en 4.10 dan ook als voldoende worden beoordeeld. Hierbij wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat het personeel van McDonald's op de hoogte was van de door [eiseres] gestelde – maar door McDonald's betwiste – aanwezigheid van vloeistof op de vloer en evenmin dat er op de betreffende plaats en tijd schoonmaakwerkzaamheden plaatsvonden, zodat McDonald's niet kan worden verweten dat er op dat moment geen waarschuwingsbord was geplaatst.
4.14. De door [eiseres] geopperde mogelijkheid dat het personeel van McDonald's zich op de dag waarop [eiseres] is gevallen, niet heeft gehouden aan de instructies of dat zou zijn afgeweken van het normale onderhoudsschema is niet (deugdelijk) onderbouwd en ook niet anderszins gebleken. De stellingen van [eiseres] over het niet willen overleggen van het (ingevulde) schoonmaakrooster en het niet bewaard hebben van de bewakingsvideo’s zijn speculatief van aard en [eiseres] miskent hiermee dat de stelplicht en bewijslast op haar rust. De rechtbank gaat daarom aan die stellingen voorbij.
4.15. Voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat de vorderingen van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking komen en dat de overige stellingen van partijen, waaronder die over de toedracht van het ongeval en de hoogte van de schade verder onbesproken kunnen blijven. LJN BO5031