Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 300323 gemeente niet aansprakelijk voor val met e-bike door 2 cm hoge opstaande stalen rand in lengterichting weg

RBDHA 300323 gemeente niet aansprakelijk voor val met e-bike door 2 cm hoge opstaande stalen rand in lengterichting weg

locatie ongeval (situatie in 2017) Google Maps

2De overwegingen

2.1

[eiser] vordert in deze procedure, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van de Gemeente om haar te betalen een bedrag ad € 10.000,=, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de 14e dag na de dag waarop vonnis wordt gewezen tot de dag der algehele voldoening.

2.2

[eiser] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Zij is geboren op [geboortedatum] 1962. Op 23 januari 2021 heeft zij samen met haar echtgenoot, rijdend met haar e-bike, een fietstocht gemaakt. Tijdens die fietstocht hebben zij en haar echtgenoot gereden over de dijk langs de Lek/Nieuwe Maas te Krimpen aan den Lek, welke dijk daar bekend is onder de naam Noord. Op een deel van deze dijk wordt de rijweg, over een afstand van enige honderden meters, gescheiden van het naast de rijbaan gelegen voetpad door een opstaande stalen rand van twee centimeter hoog. [eiser] heeft tijdens haar rit over de Noord vanwege het drukke autoverkeer iets naar rechts gestuurd, is met haar wiel met de stalen rand in aanraking gekomen en is door de daardoor ondervonden weerstand met haar e-bike ten val gekomen ter hoogte van het pand Noord 23, althans 19 – althans zij is met haar e-bike op de genoemde locatie ten val gekomen doordat zij met de band van haar fiets op de rand terecht is gekomen en daarop is uitgegleden, omdat zij met de band van haar fiets geen grip had op de stalen rand. Als gevolg van deze val heeft zij pijn ondervonden aan handen en knieën. Bij het lopen ondervindt zij tot op heden behoorlijke pijn aan haar knieën en ’s nachts wordt zij regelmatig wakker van de pijn. Zij heeft haar val als traumatisch ervaren. Door haar val zijn haar kleding en e-bike beschadigd. Met het herstel van haar e-bike zal blijkens de door [eiser] in het geding gebrachte offerte d.d. 22 juni 2022 een bedrag gemoeid zijn ad € 460,36 inclusief btw. De totale materiële en immateriële schade is volgens [eiser] te stellen op een bedrag ad € 10.000,=. [eiser] heeft de gemeente voor deze schade aansprakelijk gesteld. Zij is – op grond van artikel 6:174 BW, althans op grond van artikel 6:162 BW – voor deze schade aansprakelijk omdat zij de verkeersdeelnemers, waaronder [eiser] , niet heeft gewaarschuwd voor de aanwezigheid van de zojuist omschreven, verkeersgevaarlijke stalen rand, hetgeen een kleine moeite zou zijn geweest. De betreffende rand is dusdanig ongebruikelijk dat [eiser] daarmee geen rekening heeft behoeven te houden. Bovendien is deze rand vanaf de fiets niet zichtbaar, omdat deze dezelfde kleur heeft als het wegdek. Aldus heeft [eiser] de rand voor haar val niet opgemerkt. De Gemeente was reeds voor de datum waarop [eiser] ten val is gekomen bekend met het feit dat de rand verkeersgevaarlijk was. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte verklaringen van omwonenden en een persbericht blijkt dat er in de periode voor [eiser] ten val kwam diverse andere fietsers als gevolg van de stalen rand met de fiets op de Noord ten val zijn gekomen en dat de Gemeente een of meer van deze fietsers om die reden compensatie heeft betaald. Het feit dat [eiser] als gevolg van de stalen rand ten val is gekomen, is derhalve geenszins uitzonderlijk. De kans dat fietsers als gevolg van de rand ten val komen, is zelfs uiterst groot. Het zou voor de Gemeente het een kleine moeite zijn geweest om de rand in het wegdek weg te werken, zoals zij nadien ook heeft gedaan, door het asfalt over de stalen rand heen aan te brengen. De daaraan verbonden kosten moeten gering zijn geweest.

2.3

De Gemeente heeft geconcludeerd dat de vordering van [eiser] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zijn af te wijzen, met veroordeling van haar in de kosten van de procedure en de nakosten. Daartoe voert zij het volgende aan. De Noord is op 25 mei 2020, ruim voor het ongeval van 23 januari 2021, aangepast. In de voor die datum bestaande situatie was sprake van een ijzeren lijn/rand die op bepaalde plaatsen een verhoging kende van maximaal 2 cm. In die situatie zijn diverse fietsers met hun wiel op de ijzeren rand terecht gekomen en gevallen, doordat zij de grip op die lijn hebben verloren. Op of omstreeks 25 mei 2020 heeft de Gemeente ter hoogte van Noord 44 een waarschuwingsbord geplaatst met daarop de woorden “gevaarlijke rand”. Zij heeft de ijzeren rand op laatstgenoemde datum opgeruwd en voorzien van stroeve witte verf, zodat [eiser] , indien zij daarop met haar wiel terecht is gekomen, daarop niet kan zijn uitgegleden. Ter hoogte van de woning waar [eiser] ten val stelt te zijn gekomen, is verhoging slechts minimaal aanwezig. De situatie zoals deze na 25 mei 2020 op de Noord bestond, is geen gevaarlijke situatie. De ijzeren rand was met verf gemarkeerd en duidelijk zichtbaar. Een witte lijn, die dient als scheidslijn tussen het trottoir en het fietspad, is onderdeel van het normale straatbeeld in Nederland. Tussen een witte lijn en het overige wegdek zit veelal enig (minimaal) hoogteverschil, zoals ook in casu aan de orde is. Een hoogteverschil van 2 cm is niet gebrekkig conform de CROW-richtlijnen. Volgens die richtlijnen is dat pas het geval indien het hoogteverschil 3 cm of meer is. In het algemeen behoort een weggebruiker rekening te houden met enige oneffenheid in het wegdek. [eiser] had daarom op het hoogteverschil, waarvoor zij met het vorengenoemde waarschuwingsbord was gewaarschuwd, bedacht moeten zijn. De Gemeente is er niet mee bekend dat er na de aanpassing van de ijzeren rand nog fietsers op de Noord ten val zijn gekomen. De gevallen waar [eiser] zich op beroept, hebben zich vóór 25 mei 2020 voorgedaan. Overigens betwist de Gemeente de door [eiser] gestelde schade. Of de door [eiser] in het geding gebrachte offerte betrekking heeft op de schade die door haar val zou zijn ontstaan, blijkt niet. Of het herstel van de e-bike heeft plaatsgevonden, is ook niet duidelijk. Voor zover [eiser] aanspraak maakt op immateriële schadevergoeding, heeft zij deze vordering niet naar behoren onderbouwd. Zij stelt zelf dat zij als gevolg van haar val gering letsel opgelopen. Of dit inderdaad zo is, is niet aangetoond.

2.4

De kantonrechter overweegt het volgende.

2.5

Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1962, heeft op 23 januari 2021 samen met haar echtgenoot, rijdend met haar e-bike, een fietstocht gemaakt. Tijdens die fietstocht hebben zij en haar echtgenoot gereden over de weg welke is gelegen op de dijk langs de Lek/Nieuwe Maas te Krimpen aan den Lek. Deze openbare weg is ter plaatse bekend is onder de naam Noord. Door het autoverkeer dat over de Noord rijdt kunnen er situaties ontstaan waarin zich op de weg bevindende fietsers als het ware van de weg in (de richting van) de berm worden gedrukt. Niet in discussie is dat de Gemeente de beheerder is van deze weg. Op een deel van deze weg, gelegen buiten de bebouwde kom, wordt de rijbaan, over een afstand van enige honderden meters, gescheiden van de naast de rijbaan gelegen berm door een opstaande stalen of ijzeren rand van op bepaalde plekken (maximaal) twee centimeter hoog. Deze rand is onderdeel van de zich ter plaatse in de dijk bevindende betonnen damwand. Op of omstreeks 25 mei 2020 heeft de Gemeente ter hoogte van Noord 44 – vóór de plek vanaf waar de ijzeren rand zich in het wegdek bevindt – een driehoekig, rood omrand bord geplaatst, welk bord in het witte veld is voorzien van een groot zwart uitroepteken, met daaronder, op een geel onderbord, in zwarte letters de tekst “gevaarlijke rand”. De Gemeente heeft de ijzeren rand op laatstgenoemde datum opgeruwd en voorzien van stroeve witte verf. Op 23 januari 2021, op welke datum [eiser] ter hoogte van het pand Noord 19 met haar e-bike ten val is gekomen, verkeerde de weg in de zojuist beschreven situatie. [eiser] (haar echtgenoot) heeft de Gemeente op 11 maart 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij daardoor heeft geleden. [eiser] heeft in verband met haar val geen (huis)arts bezocht of enigerlei medische behandeling ondergaan. Op of omstreeks 11 september 2022 heeft zij haar huisarts gevraagd om haar restklachten te beoordelen. Hij heeft daarover geschreven:

li knie hydrops- bewegingsonderzoek:

flexie / extensie maximaal; patella mobiel, lat rand iets gevoelig, enige drukpijn lat traject knie, geen zichtbare of palpabele afwijking, stabiliteit gb

E postcontusionele klachten li knie

2.6

Volgens vaste jurisprudentie rust op de wegbeheerder de plicht om er voor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Bij de beantwoording van de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs van de wegbeheerder te vergen zijn (de zgn. ‘kelderluikcriteria’). De (risico) aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van artikel 7:174 BW betreft de toestand van de openbare weg, waaronder zijn te verstaan het weglichaam en de weguitrusting. Die aansprakelijkheid is beperkt tot gebreken die samenhangen met de verkeersfunctie van de openbare weg. De wegbeheerder kan uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers ook aansprakelijk zijn voor de aanwezigheid van niet van de weg, het weglichaam of de weguitrusting deel uitmakende voorwerpen op de weg op grond van artikel 6:162 BW. Voorwaarde is in dat geval dat hem het verwijt kan worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze plicht tekort is geschoten.

2.7

In het onderhavige geval bevindt zich op de in het geding zijnde locatie tussen de rijbaan en de berm, over een afstand van enige honderden meters, een stalen of ijzeren rand, welke onderdeel is van de zich ter plaatse in de dijk bevindende betonnen damwand. Daarmee is deze rand dus een onderdeel van de weg. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse – vanwege druk auto verkeer kan de situatie ontstaan waarin zich op de dijk bevindende fietsers als het ware van de weg in (de richting van) de berm worden gedrukt – is rekening te houden met de reële kans dat fietsers over de rand naar de berm kunnen rijden. Dit heeft in het verleden tot ongevallen geleid, doordat fietsers op de gladde, ijzeren of stalen rand de grip op het wegdek hebben verloren en ten val zijn gekomen. Met het oog daarop heeft de Gemeente in of omstreeks mei 2020 maatregelen genomen, bestaande uit de plaatsing van het waarschuwingsbord, het opruwen van de rand en het markeren van de rand met een stroeve witte verf. Het is aannemelijk dat de Gemeente hiermee de kans dat fietsers op de rand uitglijden en ten val komen, heeft gereduceerd tot (vrijwel) nihil, althans feiten en omstandigheden waaruit iets anders blijkt zijn niet voldoende gebleken (in de door [eiser] in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van omwonenden zijn de daarin beschreven valpartijen niet gedateerd). De kans dat fietsers, na het treffen van de zojuist beschreven maatregelen, ten val komen doordat er een hoogteverschil is tussen de rijbaan en de ijzeren of stalen rand, is evenmin groot. Daarbij is van belang dat het hoogteverschil tussen de rand en het wegdek – met niet meer dan maximaal twee centimeter – slechts gering is. Van belang is daarbij ook dat fietsers, zeker in het buitengebied, hoe dan ook rekening hebben te houden met (geringe) hoogteverschillen in het wegdek en daar alert op moeten zijn, in het bijzonder indien zij voor de op de weg bestaande situatie duidelijk zijn gewaarschuwd met het hiervoor beschreven waarschuwingsbord. Te oordelen is daarom dat [eiser] op de Noord ten val is gekomen doordat zij kennelijk op een ongelukkige wijze heeft gestuurd, te weten niet schuin over de rand (zoals men over tramrails rijdt), maar dicht langs de rand, zodanig dat zij weerstand van de rand heeft ondervonden, waardoor zij het evenwicht heeft verloren en ten val is gekomen. Dat is uiteraard erg, maar voor de nadelige gevolgen die dat voor haar kan hebben gehad, is de Gemeente in de gegeven omstandigheden niet aansprakelijk. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.

2.8

Aangezien [eiser] bij dit vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de kosten van de procedure. Voor zover er nakosten zijn te maken, levert dit vonnis daarvoor de titel op.ECLI:NL:RBDHA:2023:22127