Overslaan en naar de inhoud gaan

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 090915 afwezigheid van rijbewijs bij schadelijdende automobilist niet van belang voor aansprakelijkheid

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 090915 afwezigheid van rijbewijs bij schadelijdende automobilist niet van belang voor aansprakelijkheid.

DE BEOORDELING

3.1
Vast staat tussen partijen het volgende. Op 27 januari 2014 heeft Gedaagde als bestuurder van een auto een verkeersongeval veroorzaakt (hierna: het ongeval) door links af te slaan op een in Aruba te Paradera gelegen T-kruising terwijl zij daarbij geen voorrang verleende aan de door de bestuurster van de aan Eiseres toebehorende auto (te weten de echtgenote van Eiseres), terwijl die bestuurster als recht doorgaand tegemoet komend verkeer op dezelfde voorrang had ten opzichte van de door Gedaagde bestuurde auto. Als gevolg van het ongeval is onder meer schade ontstaan aan de auto van Eiseres (hierna: de auto). De bestuurster van de auto (hierna: de bestuurster) had ten tijde van het ongeval geen geldig rijbewijs, en de door Gedaagde bestuurde auto was ten tijde van het ongeval onverzekerd.

3.2
Uit vorenstaande volgt dat Gedaagde uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor door Eiseres geleden schade als gevolg van het ongeval. Het gegeven dat de bestuurster ten tijde van het ongeval geen rijbewijs had, doet daar niets aan af, en heeft ook niet te gelden als grond voor de vaststelling van medeschuld aan het ongeval in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW.

3.3
De stelling van Gedaagde, dat de bestuurster ten tijde van het ongeval “met betrekkelijk hoge snelheid” reed levert evenmin dergelijke grond op. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien de bestuurster de ter plaatse van het ongeval geldende maximum snelheid zou hebben overtreden. Gesteld noch gebleken dat dit het geval is. Dit klemt temeer omdat uit de door Eiseres overgelegde niet door Gedaagde bestreden satellietfoto van de plaats van ongeval blijkt dat het ongeval heeft plaatsgevonden op een plaats die is gelegen kort nadat de bestuurster door een vrijwel haakse bocht was gereden. Alleen een door een ervaren coureur bestuurde formule-1 bolide zou wellicht over die korte afstand de ter plaatse geldende maximum snelheid overschreden kunnen hebben. De stelling van Gedaagde dat de bestuurster vrijwel niet zou hebben geremd kan zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - niet leiden tot vaststelling van bedoelde medeschuld. Gesteld noch gebleken is met name dat de bestuurster van de auto op het moment dat Gedaagde voor haar op onrechtmatige wijze links af sloeg nog voldoende gelegenheid had om te remmen of eerder en krachtiger te remmen dan ze heeft gedaan. Al het vorenstaande brengt verder mee dat de stelling van Gedaagde, dat de bestuurster geen bijzondere voorzichtigheid in acht heeft genomen, voldoende grondslag mist. Die stelling wordt daarom gepasseerd. De slotsom op dit onderdeel luidt dat het beroep van Gedaagde op het bepaalde in artikel 6:101 BW faalt. ECLI:NL:OGEAA:2015:336