GHARL 310821‘linksaffer’ en ‘inhaler’, 2/3 deel ES bij 30 km te hard rijdende inhaler, snelheid droeg bij aan impact; geen bil. cor.
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 310821‘linksaffer’ en ‘inhaler’, 2/3 deel ES bij 30 km te hard rijdende inhaler, snelheid droeg bij aan impact; geen bil. cor.
In vervolg op GHARL 250820 Ongeval tussen linksaffer en inhalende auto; bewijsopdracht tzv eigen schuld 30 km te hard rijdende inhalende auto
(locatie ongeval: https://goo.gl/maps/vmQ69o9Lhh82 red LSA LM)
2
Waar gaat het in deze zaak (nog) om?
2.1
Op 16 april 2017 heeft in de bebouwde kom van [woonplaats2] , op de Annerweg, een auto-ongeval plaatsgevonden, waarbij [appellant] en [geïntimeerde2] als bestuurders betrokken waren. Het ongeval vond plaats toen [geïntimeerde2] links af wilde slaan en [appellant] hem inhaalde. De voertuigen raakten elkaar, waarna [appellant] de macht over het stuur kwijtraakte en de door hem bestuurde auto tegen een boom belandde. [appellant] is daarbij zeer ernstig gewond geraakt. De auto van [geïntimeerde2] was verzekerd bij Allianz.
2.2
In het arrest van 25 augustus 2020 heeft het hof overwogen dat het er, net als de rechtbank, vanuit gaat dat [geïntimeerde2] een verkeersfout heeft gemaakt door links af te slaan zonder [appellant] bij deze manoeuvre voldoende in de gaten te houden en door [appellant] niet voor te laten gaan. Ook [appellant] heeft een verkeersfout gemaakt door de maximumsnelheid fors
- het hof gaat ervan uit dat hij ongeveer 80 kilometer per uur reed - te overschrijden, door die snelheid ook niet aan te passen aan de aard van de weg en aan de verkeerssituatie (hij naderde de auto van [geïntimeerde2] en had er rekening mee moeten houden dat [geïntimeerde2] linksaf zou slaan, de woonwijk in). Vanwege deze omstandigheden heeft [appellant] eigen schuld aan het ongeval. Het hof heeft Allianz c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [geïntimeerde2] met zijn richtingaanwijzer te kennen heeft gegeven dat hij linksaf wilde slaan.
2.3
Het gaat er nu nog om of Allianz c.s. dat bewijs hebben geleverd en vervolgens welke mate van eigen schuld [appellant] aan het ongeval heeft.
2.4
Het hof zal beslissen dat Allianz c.s. het bewijs niet hebben geleverd. Het hof komt uit op een eigen schuld van 2/3 van [appellant] . Dat betekent dat Allianz c.s. aansprakelijk zijn voor 1/3 van de schade van [appellant] . Het hof zal deze beslissing hierna motiveren.
3
3
De motivering van de beslissing
Beoordeling van het geleverde bewijs
3.1
Het hof heeft Allianz c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [geïntimeerde2] voordat hij wilde afslaan van de Annerweg naar de Oude Dijk naar links richting heeft aangegeven. Allianz c.s. hebben daarop één getuige, [geïntimeerde2] , laten horen.
3.2
[geïntimeerde2] heeft de volgende verklaring afgelegd:
“Het ongeluk gebeurde op een eerste Paasdag, 16 april 2017, nu precies vier jaar geleden. Ik had die dag mijn hobby beoefend, natuurfotografie. Ik reed naar huis, het was rustig op de weg. Op een gegeven moment was ik dicht bij huis. Ik wilde links afslaan en keek in mijn spiegels nadat ik richting had aangegeven. Ik zag niets, maar toen ik linksaf sloeg, zag ik opeens dat er een auto naast mij reed. De auto reed met een noodgang.
Ik was die dag in Noordlaren geweest en reed op de Annerweg. Ik woon aan de Oude Dijk, dat is een zijstraat van de Annerweg. Als je op de Annerweg rijdt in de richting van de Oude Dijk, heb je eerst nog de Kleine Heide. Voor de Kleine Heide ligt een zebrapad. Net voorbij de Kleine Heide heb ik richting aangegeven. Tussen de afslagen naar de Kleine Heide en de Oude Dijk is de afstand ongeveer 40 meter, het kan ook 50 meter zijn.
U zegt mij dat er bij de stukken een aanrijdingsformulier zit. Ik heb dat formulier destijds niet zelf ingevuld. Ik weet niet zeker wie dat heeft gedaan, ik denk dat de politie dat heeft gedaan. U zegt mij dat er in dat formulier niet staat dat ik richting heb aangegeven. Ik weet niet hoe dat kan. Wel weet ik zeker dat ik tegen de politieagent die ik kort na het ongeval sprak heb verteld dat ik richting heb aangegeven.
U houdt mij voor dat de politie heeft vastgesteld dat mijn richtingaanwijzer niet aanstond op het moment dat mijn auto na het ongeval werd onderzocht. Ik heb daar geen verklaring voor. Ik weet dat ik richting heb aangegeven. Ik weet niet meer of ik de richtingaanwijzer heb afgezet toen ik de auto na het ongeval tot stilstand bracht.
Op een vraag van mr. Kragt antwoord ik: toen ik in de spiegels keek heb ik niets gezien, dus ook geen auto.
Op vragen van mr. Van der Molen antwoord ik: ik heb een licht verstandelijke beperking.
Ik heb op mijn negentiende of mijn twintigste mijn rijbewijs gehaald. Ik heb verder nooit een ongeluk gehad.
De spiegel van mijn auto was niet een originele spiegel, maar deze spiegel zat er al wel op toen ik de auto kocht.”
3.3
[geïntimeerde2] is een partijgetuige. De verklaring van een partijgetuige over door hem te bewijzen feiten kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (art. 164 lid 2 Rv). Deze beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt, volgens vaste rechtspraak, niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
De beperking van de bewijskracht geldt alleen waar het de positie van [geïntimeerde2] zelf betreft, niet als het gaat om de positie van Allianz. [appellant] zou zijn vorderingen afzonderlijk tegen Allianz en [geïntimeerde2] hebben kunnen instellen, zodat [geïntimeerde2] in de procedurele verhouding tussen Allianz en [appellant] een derde is1.
3.4
Allianz c.s. hebben het door hen te leveren bewijs met de verklaring van [geïntimeerde2] niet geleverd. Die verklaring wijkt niet af van wat [geïntimeerde2] kort na het ongeval bij de politie heeft verklaard. [geïntimeerde2] heeft toen en bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige weliswaar verklaard dat hij richting heeft aangegeven, maar tegenover deze verklaringen staat dat bij onderzoek door de verkeersongevallen analysedienst (hierna: VOA) is vastgesteld dat de richteraanwijzer van zijn auto niet was ingeschakeld. Allianz c.s. hebben niet (overtuigend) kunnen verklaren hoe deze vaststelling, die er juist op wijst dat [geïntimeerde2] geen richting heeft aangegeven, zich verhoudt tot de verklaring van [geïntimeerde2] dat hij wel richting heeft aangegeven. Daarmee hebben ze - nog afgezien van de positie van [geïntimeerde2] als partijgetuige - onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde2] inderdaad richting heeft aangegeven.
3.5
De conclusie is dat Allianz c.s. het door hen te leveren bewijs niet hebben geleverd.
Het hof merkt op dat anderzijds ook niet is bewezen dat [geïntimeerde2] geen richting heeft aangegeven. Voor zover [appellant] aan zijn stellingen ten grondslag heeft gelegd dat [geïntimeerde2] ook een verkeersfout heeft gemaakt door geen richting aan te geven, staat dat ook niet vast en kan daar bij de beoordeling van het geschil tussen partijen dus evenmin van worden uitgegaan.
Terugkomen op bindende eindbeslissing?
3.6
Het hof heeft in het arrest van 25 augustus 2020 overwogen dat [geïntimeerde2] in strijd met het bepaalde in artikel 18 lid 1 RVV heeft gehandeld door [appellant] niet voor te laten. Het hof heeft het verweer van Allianz c.s. verworpen dat het [geïntimeerde2] niet valt toe te rekenen dat hij heeft nagelaten [appellant] voor te laten omdat hij niet hoefde te verwachten dat [appellant] hem inhaalde. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat [geïntimeerde2] volgens zijn eigen verklaring bij de politie de auto van [appellant] enkele seconden voor het ongeval heeft gezien toen hij in zijn spiegels keek en dat niet valt in te zien dat [geïntimeerde2] die auto niet heeft gezien indien hij, zoals hij had moeten doen, een fractie voordat hij linksaf sloeg in zijn linkerspiegel en over zijn linkerschouder zou hebben gekeken.
3.7
Allianz c.s. menen dat het hof na het getuigenverhoor van [geïntimeerde2] op dit oordeel dient terug te komen, omdat uit dit getuigenverhoor is gebleken dat [appellant] niet zichtbaar was voor [geïntimeerde2] toen hij de manoeuvre naar links inzette. [geïntimeerde2] heeft toen volgens zijn verklaring wel in zijn linkerspiegel gekeken, maar zag de auto van [appellant] niet. Op het relevante beslismoment, volgens Allianz c.s. 68 meter vóór de daadwerkelijke afslag, bevond [appellant] zich, anders dan het hof heeft aangenomen, ook nog niet dicht achter [geïntimeerde2] . [geïntimeerde2] heeft [appellant] pas na dat beslismoment gezien, toen hij de manoeuvre daadwerkelijk inzette, maar toen was het al te laat om nog wat te doen. Het oordeel van het hof dat artikel 18 lid 1 RVV van toepassing is en het oordeel dat [geïntimeerde2] een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding van artikel 18 lid 1 RVV berust dan ook op een feitelijke misslag, aldus Allianz c.s.
3.8
Het hof volgt Allianz c.s. niet in dit betoog. Onder 4.3 tot en met 4.5 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat uit het feit dat de botsing plaatsvond net nadat [geïntimeerde2] naar links stuurde kan worden afgeleid dat de auto van [appellant] zich al naast dan wel dicht linksachter de auto van [geïntimeerde2] bevond toen [geïntimeerde2] zijn manoeuvre inzette. Het hof heeft er op gewezen dat de beide in deze zaak gemaakte ongevallenanalyses steun bieden aan deze conclusie, omdat uit deze analyses volgt dat de onderlinge afstand tussen de beide auto’s een seconde voor de aanrijding 15 tot 20 meter moet zijn geweest. De auto van [appellant] bevond zich toen dan ook al dicht linksachter, en niet slechts achter, [geïntimeerde2] .
Deze conclusie wordt niet op losse schroeven gezet door de verklaring van [geïntimeerde2] dat hij niets zag toen hij in zijn spiegels keek nadat hij richting had aangegeven. De verklaring van [geïntimeerde2] komt niet overeen met de toedracht van het ongeval en de resultaten van de beide ongevallenanalyses. Dat [geïntimeerde2] niets heeft gezien, wil bovendien nog niet zeggen dat er niets zichtbaar was. Bovendien is onduidelijk op welk moment [geïntimeerde2] doelt wanneer hij verklaart dat hij niets zag toen hij in zijn spiegels keek; was dat kort (een seconde) voordat hij de manoeuvre daadwerkelijk inzette, of al (veel) eerder? Onduidelijk is bovendien hoe zijn verklaring als getuige zich verhoudt tot wat hij bij de politie heeft verklaard, te weten dat toen hij voor het afslaan in zijn achteruitspiegel keek hij op enige afstand achter zich een auto zag.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof ook geen reden ziet om terug te komen op zijn oordeel dat het aan [geïntimeerde2] valt toe te rekenen dat hij in strijd met het bepaalde in artikel 18 lid 1 RVV heeft gehandeld. Voor dit oordeel is niet doorslaggevend wat [geïntimeerde2] heeft gezien in zijn spiegels (of: verklaard heeft te hebben gezien), maar wat hij op basis van de vaststaande feiten over de toedracht van het ongeval had kunnen, en dus had behoren te, zien.
De mate van eigen schuld
3.10
Allianz c.s. zijn gelet op wat hiervoor is overwogen aansprakelijk voor de door [appellant] door het ongeval geleden schade. Zij verschillen van mening over de mate van eigen schuld van [appellant] . Om die mate van eigen schuld te bepalen, zal eerst moeten worden vastgesteld in welke mate de aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden aan de schade van [appellant] hebben bijgedragen. Het gaat daarbij om een zuiver causale afweging, waarbij de mate van verwijtbaarheid volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen rol speelt2. Op de vastgestelde causale verdeling kan vervolgens een correctie worden toegepast indien de billijkheid dat op grond van de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de andere omstandigheden van het geval eist. Bij die billijkheidscorrectie speelt de mate van verwijtbaarheid dus wel een rol.
3.11
In het tussenarrest heeft het hof al vastgesteld met welke aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de mate van eigen schuld. Het gaat om:
- een (forse) overschrijding van de maximumsnelheid en het niet aanpassen van die snelheid aan de aard van de weg. Die overschrijding heeft niet alleen bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval ( indien [appellant] zich aan de maximum snelheid zou hebben gehouden, zou hij de (dan fictieve) plaats van het ongeval waarschijnlijk nog niet hebben bereikt op het moment dat [geïntimeerde2] linksaf sloeg), maar ook aan de impact van het ongeval.
- het inzetten van een inhaalmanoeuvre op een moment dat [appellant] er rekening mee moest houden dat [geïntimeerde2] , in de auto voor hem, zou afslaan.
3.12
Aan [geïntimeerde2] kan worden toegerekend dat hij in strijd met artikel 18 lid 1 RVV is afgeslagen op het moment dat de auto van [appellant] zich (links) naast dan wel links dicht achter de auto van [geïntimeerde2] bevond.
3.13
Al met al hebben de aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden twee keer zoveel aan de schade van [appellant] bijgedragen als de verkeersfout van [geïntimeerde2] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat aannemelijk is dat de overschrijding van de maximumsnelheid heeft bijgedragen aan de ernst van de schade van [appellant] . Dat betekent dat een causale verdeling leidt tot een eigen schuld bij [appellant] van 2/3.
3.14
Het hof ziet geen reden deze causale verdeling te corrigeren. De omstandigheden die tot een correctie zouden moeten leiden, houden elkaar in evenwicht. [appellant] heeft zeer ernstig letsel opgelopen bij het ongeval. Die omstandigheid zou reden zijn voor een correctie in zijn voordeel.
Daar staat tegenover dat aan [appellant] een veel groter verwijt te maken valt als het gaat om het ontstaan van het ongeval en de ernst ervan. Waar [geïntimeerde2] te verwijten valt dat hij onvoldoende alert is geweest, geldt dat ook voor [appellant] betreffende de beslissing om in te halen, maar is ten aanzien van de snelheidsovertreding geen sprake van (een moment van) onachtzaamheid, maar van een intentioneel verwijt. Hij heeft langdurig - in elk geval langer dan een paar seconden - en, naar mag worden aangenomen - bewust veel te hard gereden op een weg die daarvoor bepaald ongeschikt was. De ernst van het verwijt zou, al met al, reden zijn voor een correctie in het nadeel van [appellant] .
Per saldo eist de billijkheid geen correctie op de mate van eigen schuld die op basis van de causale verdeling op zijn plaats is.
3.15
De conclusie is dat [appellant] 2/3 deel van zijn schade zelf dient te dragen. Allianz c.s. zijn dan ook aansprakelijk voor 1/3 deel van de schade van [appellant] .
De conclusies
3.16
In het deelgeschil heeft de rechtbank beslist dat Allianz c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor 25% van de schade van [appellant] . Het hof komt uit op 1/3 deel, zodat de beslissing van de rechtbank niet in stand kan blijven.
3.17
De rechtbank heeft een voorschot van € 25.000,- op de schade van [appellant] toegewezen. In hoger beroep vordert [appellant] een voorschot van € 100.000,-. De hoogte van dit voorschot heeft hij nauwelijks onderbouwd. Omdat gelet op de zeer ernstige gevolgen van het ongeval van [appellant] en diens jeugdige leeftijd aannemelijk is dat sprake is van een forse schade acht het hof een voorschot van € 50.000,- toewijsbaar. Ook op dit punt kan de beslissing van de rechtbank dus niet in stand blijven.
3.18
Allianz c.s. hebben in het incidenteel appel een eigen schuld van 100% bepleit. Zij zijn in het incidenteel appel dus in het ongelijk gesteld. Het hof zal hen veroordelen in de kosten van het incidenteel appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten x 50%, tarief IV).
In het principaal appel heeft [appellant] 100% aansprakelijkheid van Allianz c.s. bepleit. Hij is slechts gedeeltelijk in het gelijk gesteld (van 25% naar 33,33%). Om die reden zal het hof de proceskosten in het principaal appel (en de, beperkte, kosten van de bodemprocedure bij de rechtbank) compenseren.
De proceskostenveroordeling in de deelgeschilprocedure blijft wel in stand. ECLI:NL:GHARL:2021:8321