Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 290212 inhalen linksaffer; te hard, over doorgetrokken streep en busbaan; afwijzing vordering in conventie toewijzing in reconventie; geen eigen schuld linksaffer

Rb Utrecht 290212 inhalen linksaffer; te hard, over doorgetrokken streep en busbaan; afwijzing vordering in conventie toewijzing in reconventie; geen eigen schuld linksaffer 

2.  Feiten 

2.1.  Op 29 juni 2009 reed [gedaagde] als bestuurder van een Hyundai Lantra op de Van Egmondkade in Zuilen, Utrecht in de richting van de Marnixlaan. Achter hem reed in dezelfde richting [eiser] als bestuurder van een Volvo S60. Ter hoogte van de kruising met de Jan van der Doesstraat en de Hubert Duijfhuijsstraat vond een aanrijding tussen beide auto’s plaats. 


Grotere kaart weergeven

2.2.  Als gevolg van de aanrijding zijn beide voertuigen beschadigd. Blijkens het rapport van [bedrijf 2] van 13 juli 2009 bedraagt de schade aan [eiser]’ Volvo € 4.849,- (inclusief BTW). 
De Hyundai van [gedaagde] is volgens het rapport van [bedrijf 2] total loss verklaard, omdat de reparatiekosten van € 4.250,- (inclusief BTW) de dagwaarde van € 1.700,- (inclusief BTW) overtreffen. 

2.3.  In haar schriftelijke verklaring van 4 november 2009 verklaart mevrouw [getuige 1] onder meer: 
“De mnr ([gedaagde]; toevoeging kantonrechter) wilde de Jan v/d Doesstraat inrijden. De mnr reed rustig / stond stil doordat de brommer daar stond (hoek van Jan v/d doesstr & V Egmondkade) en werd geramd door de andere auto.” 

2.4.  In zijn ongedateerde schriftelijke verklaring verklaart van [getuige 2]: 
“op het tijdstip v/d. aanrijding was ik met mijn collega een verhuislift aan t op zetten. Net toen ik wat uit de zijkant v/d. auto pakte, zag ik u ([gedaagde]; toevoeging kantonrechter) staan bij de kruising. inderdaad wachtend op de jonge brommer bestuurder kleur brommer rood. toen ik langs mijn vrachtauto liep in uw richting hoorde ik vanachter mij het versnellen van een auto die net extra gas gaf op het moment dat ie mij passeerd en rijdt deze auto vol in uw zijkant over de busbaan en tegen de rijrichting in. (…) 
ik rijdt al twaalf jaar op de vrachtauto heb heel veel dome acties gezien van weggebruikers. maar dit sloeg echt nergens op!!” 

(....)
 
4.  De beoordeling 

in conventie en in reconventie 

4.1.  Vanwege hun verwevenheid lenen de vorderingen in conventie en reconventie zich voor gezamenlijke behandeling. 

4.2.  [eiser] verwijt [gedaagde], kort gezegd, dat deze zonder tijdig richting aan te geven plotseling naar links afsloeg zonder hem voorrang te geven. Zodoende heeft hij het bepaalde in artikel 18 lid 1 RVV overtreden, aldus [eiser]. 
Artikel 18 lid 1 RVV bepaalt: “Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan.”

4.3.  Niet in geschil is dat de aanrijding tussen de voertuigen van [eiser] en [gedaagde] plaatsvond op het moment dat [eiser] inhaalde. Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] tijdig richting heeft aangegeven en of hij stilstond of reed op het moment van de aanrijding. Vaststaat wel dat [eiser] tijdens het inhalen harder reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, een ononderbroken streep heeft overschreden en op de busbaan reed die uitsluitend bedoeld is voor bussen uit tegengestelde richting. 

4.4.  De kantonrechter oordeelt als volgt. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat hij wilde afslaan, maar dacht dat de van links komende bromfietser voorlangs wilde gaan, zodat hij gedwongen was stil te staan. Deze verklaring is in overeenstemming met hetgeen zowel [gedaagde] als [getuige 2] heeft verklaard. Beiden hebben verklaard dat [gedaagde] stilstond toen de aanrijding plaatsvond. Weliswaar heeft [eiser] de verklaring van [getuige 2] (die door hem zelf in het geding is gebracht) betwist, maar deze betwisting wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Hetzelfde geldt voor [eiser]’ betwisting van de verklaring van [getuige 1]. 
[getuige 2] heeft verder verklaard dat [gedaagde] stilstond en wachtte op een naderende brommer. Gelet hierop had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen dat [gedaagde] reed en dus aan het afslaan was. Dit heeft hij nagelaten. In dit licht overweegt de kantonrechter dat de verklaring van [getuige 1] daarvoor ontoereikend is, omdat uit deze verklaring evenmin onomwonden blijkt dat [gedaagde] reed op het moment van de aanrijding. 
Gelet op het voorgaande neemt de kantonrechter als juist aan dat [gedaagde] net over de ononderbroken middenstreep stilstond toen zijn auto werd aangereden. Dit leidt ertoe dat rechtens niet vaststaat dat [gedaagde] het bepaalde in artikel 18 lid 1 RVV heeft overtreden, omdat hij niet afsloeg maar stilstond. Daarom kan niet gezegd worden dat [gedaagde] in zoverre onrechtmatig ten opzichte van [eiser] heeft gehandeld. 

4.5.  Voor zover [eiser] bedoelt te zeggen dat [gedaagde] plotseling en zonder noodzaak tot stilstand is gekomen, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Uit de verklaringen van [gedaagde], [getuige 2] en [getuige 1] blijkt namelijk dat eerstgenoemde wachtte op een (snel) naderende bromfietser. 
Hoewel deze bromfietser geen voorrang had op [gedaagde], heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter zorgvuldig gehandeld door te wachten. Het is namelijk een ervaringsfeit dat (brom)fietsers in de stad in het algemeen weinig waarde hechten aan voorrangsregels en voorrang plegen te nemen in situaties waarin zij dat niet hebben. 
Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat [eiser] ter gelegenheid van de comparitie heeft toegelicht dat [gedaagde] aarzelend reed. Hierom – en mede gelet op het feit dat uit zijn toelichting blijkt dat ook [eiser] de bromfietser heeft gezien – had hij erop bedacht moeten zijn dat [gedaagde] mogelijk zou stoppen voor de bromfietser. Van plotseling en zonder noodzaak tot stilstand komen, is dan ook geen sprake. Omdat het [eiser] niet was toegestaan [gedaagde] links in te halen en de Van Egmondkade volgens [eiser] te smal is om rechts in te halen, had hij beter moeten anticiperen door afstand te houden, zodat hij in staat was zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. 

4.6.  Resteert het verwijt van [eiser] dat [gedaagde] niet tijdig richting heeft aangegeven. Voor zover hij hiermee bedoelt te zeggen dat [gedaagde] in het geheel geen richting heeft aangegeven, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Tijdens de comparitie heeft [eiser] namelijk toegelicht dat [gedaagde] mogelijk wel richting heeft aangegeven, maar dat hij dit te laat deed. 

4.7.  Voor zover [eiser] betoogt dat [gedaagde] te laat richting heeft aangegeven en daarmee het bepaalde in artikel 17 lid 2 RVV heeft overtreden althans gevaarzettend heeft gehandeld, gaat de kantonrechter daar eveneens aan voorbij. Nog daargelaten dat [gedaagde] betwist dat hij te laat richting heeft aangegeven, is de kantonrechter van oordeel dat de stellingen van [eiser] innerlijk tegenstrijdig zijn. Tijdens de comparitie heeft hij toegelicht dat hij wist dat [gedaagde] zou afslaan, maar niet welke kant op (zie r.o. 3.3). [eiser] heeft evenwel ook erkend dat de bromfietser links vanuit de Jan van der Doesstraat kwam en dat hij zag dat deze “bijdehand” reed door volledig links op de weg te rijden om zo [gedaagde] de gelegenheid te geven voorlangs te kruisen en de Jan van der Doesstraat in te rijden. Gelet hierop en gelet op het feit dat [eiser] ervan uitging dat [gedaagde] zou afslaan (zie r.o. 3.3), moet worden aangenomen dat [eiser] ook wist dat [gedaagde] naar links zou afslaan. 
Bovendien blijkt uit de door [eiser] in het geding gebrachte foto’s dat aan het begin van de Hubert Duijfhuijsstraat een rood bord met een witte balk (verkeersbord C2) is geplaatst dat, kort gezegd, betekent dat het verboden is de straat vanuit die richting in te rijden. Weliswaar heeft [eiser] tijdens de comparitie toegelicht dat hij dit bord niet gezien heeft, maar deze toelichting acht de kantonrechter ongeloofwaardig, omdat [eiser] volgens eigen zeggen zeer goed bekend is in Zuilen en wel de bromfietser heeft gezien die vanuit de tegenoverliggende straat (de Jan van der Doesstraat) naderde. Dit betekent dat [eiser] wist, althans had moeten weten, dat [gedaagde] redelijkerwijs alleen naar links af had kunnen slaan. 
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dan ook niet in te zien in welk opzicht [gedaagde] te laat richting heeft aangegeven althans gevaarzettend en dus onrechtmatig heeft gehandeld.

4.8.  Zelfs als aangenomen zou worden dat [gedaagde] niet tijdig heeft aangegeven naar welke richting hij wilde afslaan, dan nog kan niet gezegd worden dat zijn handelen heeft bijgedragen tot de aanrijding en daarmee tot de schade. Immers, [eiser] betrekt het standpunt dat hij wist dat [gedaagde] zou afslaan, maar niet welke kant op. Anders gezegd: hij wist dat [gedaagde] van richting zou veranderen. Gelet op het feit dat ter plaatse links inhalen verboden en rechts inhalen onmogelijk was, resteerde voor [eiser] slechts één mogelijkheid: afstand houden, zodat hij zijn auto tijdig tot stilstand had kunnen brengen. Zo bezien is niet van belang of [gedaagde] tijdig heeft aangegeven of hij naar links of naar rechts wilde. 

4.9.  Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet onrechtmatig ten opzichte van [eiser] heeft gehandeld, zodat hij niet gehouden is diens schade te vergoeden. Aan beoordeling van het verweer van [gedaagde] dat de schade het gevolg is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van [eiser], wordt niet toegekomen. [eiser]’ vorderingen in conventie zullen dan ook worden afgewezen. 

4.10.  Met betrekking tot de vordering in reconventie oordeelt de kantonrechter als volgt. Vaststaat dat [eiser] tijdens het inhalen harder reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, een ononderbroken streep heeft overschreden en op de busbaan reed die uitsluitend bedoeld is voor bussen uit tegengestelde richting (zie r.o. 4.3). Daar komt bij dat [eiser] beter had moeten anticiperen door afstand te houden, zodat hij in staat was zijn auto tijdig tot stilstand te brengen (zie r.o. 4.5). Door zo te handelen heeft hij onrechtmatig ten opzichte van [gedaagde] gehandeld. Ingevolge artikel 6:162 BW is [eiser] aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. 

4.11.  Voor zover hij een beroep doet op eigen schuld van [gedaagde], gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Immers is niet komen vast te staan dat [gedaagde] zijn auto plotseling en zonder noodzaak tot stilstand heeft gebracht (zie r.o. 4.5) en evenmin dat hij niet of niet tijdig richting heeft aangegeven (zie r.o. 4.7). Van enige aan [gedaagde] toerekenbare omstandigheid die heeft bijgedragen tot de schade, is dan ook geen sprake. Verder is niet vast komen te staan dat het handelen van [gedaagde] – aannemende dat hij niet tijdig heeft aangegeven naar links te willen afslaan – heeft bijgedragen aan de schade, zodat ook hierom een beroep op eigen schuld faalt. 

4.12.  [gedaagde] stelt schade geleden te hebben als gevolg van lichamelijk letsel en vordert in dit verband verwijzing naar een schadestaatprocedure. Ter gelegenheid van de comparitie heeft hij toegelicht dat dit letsel ertoe geleid heeft dat hij niet of minder heeft kunnen werken. Kennelijk stelt [gedaagde] zich op het standpunt inkomensschade te hebben geleden. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de door hem gestelde schade heeft geleden. Alvorens te oordelen over verwijzing naar een schadestaatprocedure, zal [gedaagde] in de gelegenheid gesteld worden bij akte feiten en omstandigheden te stellen die het aannemelijk maken dat hij voornoemde schade heeft geleden, waarbij hij zich tevens dient uit te laten over de vraag of deze schade in deze procedure kan worden begroot. Vervolgens zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld bij akte te reageren. 

4.13.  [gedaagde] vordert voorts een voorschot op de te betalen schadevergoeding, bestaande uit de schade aan zijn auto. Niet in geschil is dat deze schade € 1.700,- bedraagt, zodat de omvang van deze schade vaststaat. Deze schade zal door [eiser] moeten worden vergoed. De kantonrechter zal zijn beslissing hierover evenwel aanhouden, totdat geoordeeld is over eventuele verwijzing naar een schadestaatprocedure. 
Als het tot verwijzing komt, zal het bedrag van € 1.700,- bij wijze van voorschot worden toegewezen. Komt het niet tot een zodanige verwijzing, dan zal het bedrag van € 1.700,- in deze procedure worden toegewezen, al dan niet als onderdeel van [gedaagde]s totale schade.

4.14.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. LJN BW0600