RBNNE 080621 val van huishoudtrap op steiger; wg-er heeft zorgplicht geschonden, geen bewuste roekeloosheid
- Meer over dit onderwerp:
RBNNE 080621 val van huishoudtrap op steiger; wg-er heeft zorgplicht geschonden, geen bewuste roekeloosheid
2
De feiten
2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.
Eiser is bij gedaagde in dienst geweest als schilder. Op 19 oktober 2020 is eiser tijdens het werk een ongeval overkomen. Eiser was in het kader van zijn werk wanden/plafonds aan het voorstrijken (stuc primen) in een pand aan de [de bouwplaats] (hierna ook: de bouwplaats). Het hoogste punt in de kamer waar eiser bezig was, was circa 4.40 meter. Eiser is tijdens de werkzaamheden ten val gekomen. Hij stond op dat moment op een huishoudtrap die hij bovenop het werkplatform van een verrolbare kamersteiger had geplaatst. Er waren op het moment van het ongeval geen andere personen op de bouwplaats aanwezig. Eiser heeft bij het ongeval zijn sleutelbeen gebroken, hij is geopereerd en opgenomen geweest in het ziekenhuis.
2.3.
Gedaagde heeft op 10 november 2020 het ongeval gemeld bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW is op 19 november 2020 een onderzoek gestart en heeft daarvan op 4 maart 2021 een rapport uitgebracht.
3
Het geschil
3.1.
Eiser vordert voor recht te verklaren dat gedaagde jegens hem aansprakelijk is ter zake het door hem op of omstreeks 19 oktober 2020 opgelopen letsel zoals in het lichaam van de dagvaarding omschreven, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Eiser legt aan zijn vordering artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag. Volgens eiser is gedaagde, als zijn toenmalige werkgever, aansprakelijk voor de schade die hij door het ongeval heeft geleden omdat de schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
3.3.
Gedaagde bestrijdt dat zij aansprakelijk is. Zij stelt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Bovendien is de schade het gevolg van bewuste roekeloosheid van eiser, zodat gedaagde ook op die grond niet schadeplichtig is, aldus gedaagde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Niet in geschil is i) dat gedaagde de werkgever van eiser was ten tijde van het ongeval, ii) dat het ongeval eiser is overkomen tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden en iii) dat eiser als gevolg van het ongeval schade heeft geleden. Wat ter discussie staat is of gedaagde ingevolge artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade.
Op grond van lid 2 van artikel 7:658 BW is de werkgever tegenover de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de verplichtingen die in het eerste lid van datzelfde artikel zijn genoemd is nagekomen (zorgplicht) of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.2.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar, maar een werkgever dient volgens lid 1 van dit artikel wel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor de door een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (Hoge Raad 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129). Deze voor de werkgever strenge norm hangt samen met de bevoegdheid van de werkgever om aan de werknemer aanwijzingen te geven ter zake van de uitoefening van diens werkzaamheden en om te bepalen op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet werken (HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657). Wat van de werkgever in redelijkheid verwacht mag worden, hangt af van de omstandigheden van het geval (HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313).
4.3.
Gedaagde heeft in het kader van het voldoen aan haar zorgplicht aangevoerd dat zij een risco-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) heeft opgesteld, hoewel zij zich daartoe niet gehouden achtte omdat sprake was van een eenvoudig karwei van beperkte omvang met beperkte veiligheidsrisico's.
4.4.
Eiser heeft weersproken dat gedaagde aan haar zorgplicht heeft voldaan en heeft daarvoor verwezen naar het rapport van de Inspectie SZW.
4.5.
De kantonrechter is, anders dan gedaagde heeft betoogd, van oordeel dat er geen sprake is van een beperkt veiligheidsrisico als er op hoogte wordt gewerkt. Dat het een eenvoudige en kleine klus was, speelt - anders dan gedaagde lijkt te willen betogen - bij dat oordeel geen rol. Ook de (ongedateerde) RI&E van gedaagde duidt er niet op dat er sprake was van een beperkt risico. Daarin staat namelijk vermeld dat de meerderheid van de medewerkers op de bouw wekelijks op hoogte werken, dat daar risico's aan verbonden zijn en dat de gevolgen van die risico's, waaronder valgevaar, groot zijn. Dit brengt mee dat op gedaagde de plicht rustte om voldoende maatregelen te nemen om een ongeval als hier aan de orde te voorkomen. Dergelijke maatregelen heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter niet (voldoende) genomen. Zo blijkt uit het rapport van de Inspectie SZW dat er geen toezicht was op de bouwplaats ten tijde van het ongeval, dat de RI&E van gedaagde onvolledig was (het risico van werken op een rolsteiger is daarin niet beschreven) en dat gedaagde geen veilige werkwijze had ontwikkeld ten aanzien van het werken op een rolsteiger.
4.6.
Gedaagde heeft daarnaast gesteld dat zij uitleg heeft gegeven aan eiser over hoe hij veilig kon werken. Wanneer zij dat heeft gedaan en wat deze uitleg concreet behelsde heeft gedaagde echter niet uiteengezet. In het Inspectierapport staat bovendien vermeld dat gedaagde voor de werkzaamheden die eiser ten tijde van het ongeval uitvoerde geen specifieke werkinstructie heeft gegeven voor het werken op de kamersteiger. Nu eiser ook heeft betwist dat hij dergelijke instructies heeft gekregen, heeft gedaagde niet aan haar stelplicht voldaan dat zij eiser voldoende heeft geïnstrueerd en wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen. Aangenomen wordt dan ook dat gedaagde eiser niet voldoende heeft geïnstrueerd.
4.7.
Voorts heeft gedaagde aangevoerd dat eiser een ervaren en gecertificeerde werknemer was die zelf wel wist hoe hij veilig moest werken Als dit al zou kloppen, doet dit niet af aan de zorgplicht van gedaagde. Een werkgever is namelijk ook verantwoordelijk voor de veiligheid van ervaren werknemers en dient steeds rekening te houden met het verschijnsel dat ook die werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is (Hoge Raad 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7590).
4.8.
Nu de conclusie is dat gedaagde in haar verplichting tot het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen is tekortgeschoten, moet causaal verband tussen dit tekortschieten en het ongeval aanwezig worden geacht, tenzij gedaagde kan aantonen dat de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van haar gevergd konden worden, het ongeval niet zouden hebben voorkomen. Een werknemer heeft jegens een werkgever namelijk geen aanspraak op schadevergoeding, indien komt vast te staan dat het ongeval van de werknemer "in belangrijke mate" aan bewuste roekeloosheid van de werknemer te wijten is. Dit is pas het geval indien de gedragingen die bewuste roekeloosheid opleveren, in zodanige mate tot het ongeval hebben bijgedragen dat het tekortschieten van de werkgever in diens verplichtingen daarbij als oorzaak in het niet valt.
4.9.
Volgens gedaagde is sprake geweest van bewuste roekeloosheid bij eiser. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat eiser desgevraagd over de juiste hulpmiddelen (lange ladders en telescoopstokken) had kunnen beschikken om zijn werk, op hoogte, adequaat te kunnen verrichten. Verder heeft gedaagde aangevoerd dat eiser al eens was gewaarschuwd voor roekeloos gedrag. Ter onderbouwing van dat laatste heeft eiser verwezen naar een schriftelijke verklaring van de voorman [voorman] (prod. 7 bij conclusie van antwoord).
4.10.
De kantonrechter overweegt dat van bewust roekeloos handelen pas sprake is indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, in dit geval het plaatsen van de huishoudtrap op het platform van de rolsteiger, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest (vgl. Hoge Raad 20 september 1996, ECLI:HR:1996:ZC2142). De kantonrechter is van oordeel dat ook als zou komen vast te staan dat gedaagde enkele maanden voor het ongeval al eens werd gewaarschuwd wegens het onstabiel neerzetten van een steiger (zoals verklaard door voorman R. Schippers), dit nog niet meebrengt dat hij op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het ongeval zich bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedrag bestaande uit het plaatsen van een huishoudtrap op de steiger. Dit klemt te meer nu -kennelijk- de door gedaagde genoemde hulpmiddelen (lange ladder, telescoopstok) waarmee hij wel veilig had kunnen werken niet op de bouwplaats aanwezig waren. Het is juist gedaagde die als werkgever verplicht is er voor te zorgen dat de juiste materialen om veilig te werken op de bouwplaats aanwezig zijn. Gedaagde kan dan ook niet met succes aan eiser tegenwerpen dat hij zelf om bepaalde hulpmiddelen had moeten vragen. Andere feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot de gevolgtrekking dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid zijn niet gesteld.
4.11.
De kantonrechter komt daarmee tot de conclusie dat van bewust roekeloos handelen geen sprake is geweest en dat gedaagde aansprakelijk is tegenover eiser voor de schade die het gevolg is van het ongeval. ECLI:NL:RBNNE:2021:2295