RBROT 240125 huishoudelijke hulp bij thuiszorgorganisatie valt, lopend op slippers, van trap; wg-er niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 240125 huishoudelijke hulp bij thuiszorgorganisatie valt, lopend op slippers, van trap; wg-er niet aansprakelijk
2De beoordeling
Waar gaat de zaak over?
2.1.
MOB is een zorgorganisatie. [eiseres] is vanaf 29 augustus 2016 bij haar in dienst als huishoudelijke hulp in de thuiszorg. Op 7 april 2020 was [eiseres] bij een cliënt van MOB in een wooncomplex in Rotterdam. Tijdens haar werk is zij in het trappenhuis, lopend op slippers, van de trap gevallen met een breuk in haar enkel tot gevolg, waarvoor zij medische behandelingen heeft ondergaan en heeft gerevalideerd. Volgens [eiseres] is MOB als werkgever aansprakelijk voor dit arbeidsongeval. Zij eist onder andere MOB (en haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar Achmea) te veroordelen tot betaling van € 69.610,59 aan schadevergoeding en een nog nader te bepalen bedrag aan schadevergoeding in verband met verlies van arbeidsvermogen, kosten van huishoudelijke hulp en verminderde zelfwerkzaamheid en pensioenschade. MOB en Achmea zijn het daarmee niet eens. De eisen van [eiseres] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Artikel 7:658 BW
2.2.
De eis is gebaseerd op artikel 7:658 lid BW. In lid 1 staat: ‘De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.’ Deze zorgplicht van de werkgever heeft een verstrekkend karakter, maar biedt geen absolute waarborg voor bescherming van de werknemer. Het gaat niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Ook in het kader van het werk is er een zeker ‘normaal maatschappelijk risico’ waarvoor een getroffen werknemer zijn werkgever niet met succes kan aanspreken. Het gaat dan om gevallen waarin de betrokken werknemer geen aanspraak kan maken op zorg door de werkgever, maar in plaats daarvan zelf moet opletten. Gedacht kan worden aan alledaagse gevaren die men niet alleen in de context van het werk maar ook daarbuiten (‘in het normale leven’) tegenkomt en waartegen men zich op een zelfde wijze als ‘normaal’, buiten het werk dus, kan wapenen. In een dergelijk geval mag de werkgever in principe rekenen op die normale afdoende oplettendheid.
2.3.
In de rechtspraak over arbeidsongevallen als gevolg van een val van een trap, zoals [eiseres] is overkomen, wordt, zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, niet snel geoordeeld dat de werkgever aansprakelijk is. Het gebruik maken van een trap wordt over het algemeen gezien als een alledaagse activiteit waarvoor de werkgever geen nadere maatregelen hoeft te treffen en waarbij hij erop mag vertrouwen dat de werknemer de algemene oplettendheid en normale voorzichtigheid in acht neemt. Dat is in deze zaak niet anders. Het betoog van [eiseres] dat MOB haar had moeten instrueren geen slippers te dragen en had moeten voorzien van goede schoenen wordt niet gevolgd. Niet valt in te zien dat en waarom deze verplichting bij MOB zou liggen. [eiseres] werkte al sinds 2017 bij deze client en bovendien ging het hier om een normale dagelijkse handeling; met een (lichte) vuilniszak een trap aflopen. Bij het uitvoeren van deze taak mocht MOB ervan uitgaan dat [eiseres] oplettend en voorzichtig zou zijn. Van bijkomende bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Dat de trap nat zou zijn geweest, is niet zo’n omstandigheid. Een natte trap vraagt eerder meer oplettendheid en voorzichtigheid. Bij dit alles komt dat er terecht op is gewezen dat de trap zich bevond op een locatie waarover MOB geen zeggenschap had. De conclusie is dus dat MOB niet aansprakelijk is voor het arbeidsongeval van [eiseres] en de door haar geleden en nog te lijden schade.
Proceskosten
2.4.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de kosten die [eiseres] aan MOB en Achmea moet betalen vast op € 1.630,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.765,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.5. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Rechtbank Rotterdam 24 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6192