Overslaan en naar de inhoud gaan

AKD 050417 Artikel door Lennaert de Jong: "PGB-houders en ontslag zorgverlener: transitievergoeding verschuldigd!"

AKD 050417 Artikel door Lennaert de Jong: "PGB-houders en ontslag zorgverlener: transitievergoeding verschuldigd!"

Artikel bij Hof Arnhem-Leeuwarden 220317 ECLI:NL:GHARL:2017:2440

PGB
Sinds het midden van de jaren '90 kennen wij in Nederland de mogelijkheid voor chronisch zieken en gehandicapten om gebruik te maken van een zogenoemd 'Persoonsgebonden Budget' (PGB). Zij kunnen met dit budget zelf zorg inkopen. Het PGB is een alternatief voor de reguliere thuis- en instellingszorg.

Een van de vragen die bij de uitvoering van het PGB bestond, was of de zorgverlener de ingekochte zorg op basis van een arbeidsovereenkomst verleende aan de PGB-houder. Diverse lagere en hogere rechters hebben dat bevestigd, al onderkenden zij tegelijkertijd dat de aard van de overeenkomst bijzonder is omdat het ook een overeenkomst is die strekt tot verlening van zorg. De PGB-houder verkeert als werkgever bijvoorbeeld niet in een sterkere positie dan de zorgverlener als werknemer, wat in een reguliere werkgever-werknemer relatie wel zo is.

WWZ
Met de invoering van de WWZ is, zoals inmiddels welbekend, de werkgever aan een werknemer de transitievergoeding verschuldigd als (kort gezegd) afscheid wordt genomen van de werknemer zonder dat hij dat wil èn hij tenminste 24 maanden in dienst was op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigde.

Geldt de verplichting om een transitievergoeding te betalen echter ook voor de PGB-houder die afscheid neemt van een zorgverlener? Of maakt de bijzondere aard van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst dat die niet verschuldigd is? Op 22 maart 2017 oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder andere over deze vraag.

Beëindiging relatie
In de zaak waar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich uiteindelijk over moest buigen, was er een verstoorde relatie ontstaan tussen de PGB-houder en de zorgverlener. Volgens de PGB-houder had de zorgverlener zelf ontslag genomen na een woordenwisseling. De zorgverlener betwistte dat, stelde dat de PGB-houder het salaris moest doorbetalen en ging uiteindelijk naar de kantonrechter. De zorgverlener stelde dat de PGB-houder haar op staande voet had ontslagen en dat ze – kort gezegd – weer te werk moest worden gesteld.

De PGB-houder had in diezelfde procedure het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst in elk geval moest eindigen, verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en géén transitievergoeding toe te kennen.

Kantonrechter kent géén transitievergoeding toe
De kantonrechter was van mening dat de zorgverlener geen weloverwogen beslissing tot ontslag had genomen, maar 'in the heat of the moment' had gehandeld. Wel ontbond de kantonrechter de arbeidsovereenkomst, omdat de arbeidsverhouding tussen partijen was verstoord.

De kantonrechter wees het verzoek van de zorgverlener af om de transitievergoeding toe te kennen. De kantonrechter vond het toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De PGB-houder beoogde volgens de kantonrechter niet om met de zorg-/arbeidsovereenkomst een economisch voordeel te behalen en volgens hem was er binnen de regels van het PGB geen ruimte voor toekenning van een transitievergoeding.

Hof kent transitievergoeding alsnog toe
De zorgverlener ging in hoger beroep, omdat zij het niet eens was met de beslissing van de kantonrechter om geen transitievergoeding toe te kennen. Zij verzocht in hoger beroep om alsnog tot toekenning van de transitievergoeding over te gaan.

Het hof keek strikt naar de wet en de daarin genoemde uitzonderingen. Volgens het hof was het geen discussiepunt dat de zorgverlener in principe aanspraak kon maken op de transitievergoeding, omdat haar arbeidsovereenkomst langer dan 24 maanden duurde, de arbeidsovereenkomst op verzoek van de PGB-houder was ontbonden en zij niet ernstig verwijtbaar had gehandeld.

Het hof benoemde verder dat toepasselijkheid van de transitievergoeding niet is uitgesloten voor een situatie als die in deze zaak speelt. Het hof vond verder dat het onvoldoende duidelijk was dat toekenning van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, zoals de kantonrechter had geoordeeld.

Volgens het hof heeft de wetgever (kennelijk) geen aanleiding gezien om voor de PGB-zorgverlener verhouding een uitzondering te maken op de verschuldigdheid van de transitievergoeding. Voor zover de wetgever deze situatie over het hoofd heeft gezien – wat de PGB-houder betoogde – dan ligt het volgens het hof op de weg van de wetgever om de wet te wijzigen.

De PGB-houder betoogde nog dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was om de transitievergoeding toe te wijzen, omdat hij rond moest komen van € 1.515,48 netto per maand, dat zijn belastbaar inkomen nihil was en dat hij de transitievergoeding niet kon betalen; ook niet in termijnen. Het hof had de stukken bekeken waarmee de PGB-houder dit onderbouwt, maar kon daaruit niet concluderen dat de PGB-houder financieel niet in staat was om de transitievergoeding te betalen. 

Het hof wees om die reden de transitievergoeding van € 3.467,-- netto toe.

Wat is het gevolg?
De beslissing van het hof toont dat de regeling van de transitievergoeding ook van toepassing is op PGB-houders en hun zorgverleners. Dit kan een financiële strop zijn voor deze kwetsbare groep zorgbehoevenden. Of de wetgever ook voor deze situatie een in de wet geregelde uitzondering kan en wil maken, zal de tijd uitwijzen.

Bron: www.akd.nl/