Cassatieblog.nl 210324 slapend dienstverband; peilmoment beoordeling beroep werkgever op uitzondering Xella-norm
- Meer over dit onderwerp:
Cassatieblog.nl 210324 slapend dienstverband; peilmoment beoordeling beroep werkgever op uitzondering Xella-norm
Annotatie bij: HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:400 (Werknemer / ROC Twente)
Beoordeling van een uitzondering op de Xella-norm vindt plaats naar het moment waarop de werknemer het beëindigingsvoorstel doet. Bij de beoordeling of de werkgever op dat moment een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst dienen ook (voor zover van belang) feiten en omstandigheden te worden betrokken die zich voor of na dat moment hebben voorgedaan.
ACHTERGROND
Een werknemer is bijna dertig jaar in dienst bij het ROC als hij uitvalt wegens arbeidsongeschiktheid. Na drie jaar verzoekt hij het ROC om zijn dienstverband te beëindigen, onder toekenning van een transitievergoeding. Het ROC weigert. Het jaar daarop eindigt de arbeidsovereenkomst omdat de werknemer de pensioenleeftijd bereikt. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ROC als goed werkgever gehouden was het voorstel van de werknemer (inclusief de transitievergoeding) te accepteren. Rechtbank en hof vonden dat dat niet hoefde.
SLAPENDE DIENSTVERBANDEN
Een ‘slapend dienstverband’ is een dienstverband waarbij een langdurig arbeidsongeschikte werknemer thuis zit en geen loon meer krijgt, maar door de werkgever toch in dienst wordt gehouden zodat die de wettelijke transitievergoeding niet hoeft te betalen. Hierover heeft de Hoge Raad in 2019 een belangrijke uitspraak gedaan: de Xella-beslissing (CB 2019-135). Kortgezegd volgt hieruit dat een werkgever gehouden kan zijn mee te werken aan het beëindigen van een slapend dienstverband onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. De Hoge Raad overwoog toen:
“Als is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.
Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als – op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.”
Dus: de werkgever kan een gerechtvaardigd belang hebben bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Maar wat is het peilmoment voor de beoordeling daarvan? Volgens de Hoge Raad is dat niet de datum waarop het dienstverband slapend werd (standpunt werknemer), maar de datum van het beëindigingsverzoek (standpunt hof en ROC). Hij overweegt nu:
“Indien de werkgever zich erop beroept dat een uitzondering op het in de Xella-beslissing genoemde uitgangspunt aan de orde is – bijvoorbeeld op de grond dat sprake is van reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer – dient de beoordeling hiervan plaats te vinden naar het moment dat de werknemer het voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, heeft gedaan. Pas wanneer de werknemer een dergelijk voorstel doet, kan immers de werkgever uit hoofde van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) gehouden zijn hiermee in te stemmen. Bij de beoordeling of de werkgever op het moment van het voorstel een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst dienen ook, voor zover van belang, feiten en omstandigheden te worden betrokken die zich voor of na dat moment hebben voorgedaan.”
Het hof kon zich bij zijn oordeel dus baseren op feiten en omstandigheden van na het moment waarop het dienstverband slapend werd. De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep. Dat is conform de conclusie van A-G De Bock. cassatieblog.nl