Hoelangwerkloos.nl: Mr. Wikke Kootstra, 20/02/2013
- Meer over dit onderwerp:
Hoelangwerkloos.nl: Mr. Wikke Kootstra, 20/02/2013
Sinds twee jaar is de zgn. kantonrechtersformule (vaak - niet helemaal accuraat- bekend als één maand salaris voor ieder jaar dat een werknemer ergens gewerkt heeft) niet meer de standaard voor het bepalen van de vergoeding waar een werknemer bij beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst "recht op heeft".
Sinds de Hoge Raad heeft bepaald dat aan die formule geen betekenis toekomt bij het bepalen van een passende ontslagvergoeding buiten de ontbindingsprocedures waarvoor de formule oorspronkelijk was ontwikkeld, heerst er grote onzekerheid over hoe dan wel een juiste vergoeding moet worden vastgesteld.
Dat is voor de ontslagpraktijk bijzonder lastig; werkgevers weten niet wat ze moeten bieden om te voorkomen dat het door hen te geven ontslag "kennelijk onredelijk" wordt geacht, en werknemers weten niet waar ze op zouden mogen rekenen. Vanzelfsprekend lopen hun ideeën over wat redelijk is vaak fors uiteen.
De Hoge Raad had aangegeven dat een ontslagvergoeding een "pleister op de wonde" zou moeten zijn - dus niet een "gouden handdruk" - en het karakter van een schadevergoeding heeft. Dat wil zeggen dat de vergoeding gerelateerd moet zijn aan op het moment van ontslag daadwerkelijk te verwachten (inkomens)schade. Dat hielp niet werkelijk, anders dan dat duidelijk werd dat dit type ontslagvergoedingen veelal lager zullen uitpakken dan de kantonrechtersformule zou hebben opgeleverd. Maar hoe nu die daadwerkelijk te verwachten schade moet worden bepaald bleef volstrekt onduidelijk; hoe stel je immers vast hoe lang een bepaalde werknemer werkloos zal blijven?
Het Hugo Sinzheimer instituut van de Universiteit van Amsterdam ontwikkelde eind 2012 een berekenmodule waarmee aan de hand van de leeftijd van de werknemer, de duur van zijn dienstverband, opleidingsniveau, werkveld en regio een inschatting wordt gemaakt van de te verwachten werkloosheidsduur. Men is daarbij uitgegaan van statistische gegevens over de WW-uitkeringsduur over de laatste tien jaar. Die module is te vinden op www.hoelangwerkloos.nl.
Blijkens een recente uitspraak van de kantonrechter inAmersfoort wordt de module ook door de rechtspraak serieus genomen. Het betrof een administratief medewerkster die, op basis van een daartoe van het UWV verkregen ontslagvergunning, was ontslagen door een hypotheekadviseur wegens het teruglopen van de activiteiten van de werkgever als gevolg van de crisis op de huizenmarkt. Zij was begin 50 en had een kleine vijftien jaar voor haar werkgever gewerkt. De medewerkster had geen ontslagvergoeding ontvangen, haar werkgever vond dat daar onvoldoende financiële ruimte voor was. Wel was zij enige tijd vrijgesteld van werk om naar ander werk uit te kunnen kijken. De medewerkster achtte haar ontslag (mede daarom) kennelijk onredelijk.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op zichzelf om een goede reden was gegeven, maar dat het door het achterwege blijven van een ontslagvergoeding toch onredelijk was. Voor het bepalen van de hoogte van die vergoeding maakte hij gebruik van hoelangwerkloos.nl. Dat leverde op dat statistisch gezien "vergelijkbare werknemers" zo'n 386 werkloos blijven, met een kans van 52 % op uitstroom uit de WW naar werk. De kantonrechter vertaalde dat naar de aanname dat mevrouw een jaar werkloos zou blijven en kende haar een jaarsalaris toe, met aftrek van een jaar WW uitkering, hetgeen voor haar neerkwam op ca 4 maandsalarissen. Ze had het drievoudige gevraagd. De kantonrechtersformule zou zijn neergekomen op ruim 2 jaarsalarissen.
Het lijkt er dus op dat de rekenmodule zeker meegewogen moet worden in onderhandelingen over een passende vergoeding bij ontslag. Let er daarbij wel op dat er talloze redenen kunnen zijn om niet uitsluitend van statistiek uit te gaan, die uit de aard der zaak immers weinig op de specifieke kansen van een specifieke werknemer zal zijn toegespitst. De statistiek geeft in ieder geval een uitgangspunt, en dat kon de praktijk goed gebruiken. Specifieke argumenten voor een te verwachten hogere, of juist lagere, schade zullen dus door de onderhandelpartners zelf moeten worden aangevoerd, maar helemaal als niet relevant terzijde schuiven van de module lijkt al met al niet verstandig. Mr. Wikke Kootstra op het weblog van Wieringa Advocaten