Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 080921 Rb herrekent BGK adhv uurtarief € 220,00 ex BTW voor advocaat-stagiaire en kort uren; vaste jurispr. dat k.k. redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan

RBMNE 080921 ass wordt ondanks terechte twijfels bevolen eenzijdig afgebroken onderhandelingen te hervatten, aanvullend voorschot € 7.500,00
Rb herrekent BGK adhv uurtarief € 220,00 ex BTW voor advocaat-stagiaire en kort uren; vaste jurispr. dat k.k. redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan
- kosten deelgeschil, begroot adhv uurtarief € 220,00 ex BTW totaal 1442,80
- uitspraak uitvoerbaar bij voorraad; verzoeker heeft er belang bij dat op doorbrekingsjurisprudentie gebaseerd hoger beroep geen schorsende werking heeft

2.
Het geschil

Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
[ verzoeker ] reed op 5 september 2018 in een bestelwagen en is toen aan de achterzijde aangereden door een vrachtwagen. De vrachtwagen was ten tijde van de aanrijding verzekerd bij ASR, die als WAM-verzekeraar aansprakelijkheid voor dit ongeval heeft erkend.

2.2.
Volgens [ verzoeker ] heeft hij ten gevolge van dit ongeval lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen en dus (im)materiële schade geleden. Ten tijde van het ongeval was [ verzoeker ] ZZP-er (stukadoor). Tot op heden heeft hij deze werkzaamheden niet hervat.
ASR heeft voorschotten betaald op de mogelijk door [ verzoeker ] geleden schade en de buitengerechtelijke kosten van zijn advocaat.

2.3.
Tussen partijen zijn verschillen van mening gerezen over de verstrekking van (medische) informatie door [ verzoeker ] aan ASR en over de buitengerechtelijke kosten. Daarom heeft ASR in januari 2021 de buitengerechtelijke onderhandelingen en de bevoorschotting gestaakt.

Wat wil [ verzoeker ] ?

2.4.
Hij wil met dit verzoek - kort gezegd -het onderhandelingstraject vlottrekken, een aanvullend voorschot op de schade, vergoeding van buitengerechtelijke kosten en begroting en betaling van de proceskosten.

Wat vindt ASR?

2.5.
Zij is van mening dat de verzoeken van [ verzoeker ] moeten worden afgewezen en dat de kosten van deze procedure niet behoren te worden begroot.

3.
De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verzoeken lot het heropenen van de buitengerechtelijke onderhandelingen, een aanvullend voorschot op de persoonlijke schade van [ verzoeker ] en de voldoening van de nog niet betaalde buitengerechtelijke kosten binnen de reikwijdte van de deelgeschilprocedure vallen.

Zijn de buitengerechtelijke onderhandelingen terecht door ASR afgebroken? Nee.

3.2.
ASR heeft de onderhandelingen in januari 2021 afgebroken en dat staat momenteel in de weg aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Een dergelijke handelwijze vormt in zijn algemeenheid geen reden om het verzoek tot behandeling van een deelgeschil af te wijzen. Daarmee zou ASR op oneigenlijke gronden aan de behandeling van een dergelijk verzoek kunnen ontkomen. Op dit uitgangspunt bestaan uitzonderingen. Een daarvan is dat het vertrouwen tussen partijen door toedoen van één van hen zodanig is verstoord dat het niet meer reëel is te veronderstellen dat zij via onderhandelingen tot een minnelijke regeling komen. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier (nog) niet voordoet en motiveert dat als volgt.

3.3.
Uit de processtukken komt voldoende duidelijk naar voren dat ASR het schaderegelingstraject voortvarend heeft opgepakt. Na erkenning van de aansprakelijkheid zijn door haar de volgende acties ondernomen:
- het afleggen van twee huisbezoeken door expertisebureau Raasveld;
- het inschakelen van re-integratiebureau Metzorg;
- het faciliteren van een multidisciplinair re-integratietraject bij revalidatiecentrum OCA, een en ander onder begeleiding van arbeidskundig bureau RADAR;
- het doen van meerdere voorschotbetalingen;
- het doen van een schikkingsvoorstel.

3.4.
Daar tegenover staat dat [ verzoeker ] ASR omtrent zijn medische voorgeschiedenis deels onvolledig en deels onjuist heeft geïnformeerd. Hoewel dat op zijn weg lag en hij voorzien was van rechtsbijstand heeft [ verzoeker ] ASR niet uit eigen beweging op de hoogte gesteld van een hem op 1 oktober 2015 overkomen ongeval dat overeenkomsten vertoont met het ongeval van 5 september 2018. Bij het eerste ongeval ging het ook om een kop staartbotsing die voor [ verzoeker ] whiplashklachten tot gevolg heeft gehad. ASR heeft daarvan pas bij toeval begin 2020 via de medisch adviseur van [ verzoeker ] vernomen. Hem treft hiervan een verwijt omdat hij wist, althans behoorde te begrijpen, dat dit van belang zou kunnen zijn voor de afwikkeling van de schade voortvloeiend uit het ongeval van 5 september 2018. [ verzoeker ] heeft vervolgens op een onvolledige en onduidelijke wijze gevolg gegeven aan het verzoek van ASR om verstrekking van nadere (medische) informatie omtrent het eerste ongeval. Hierbij gaat het om het tijdstip van het ongeval, de duur en ernst van de daaruit voortvloeiende klachten, de bezoeken aan de huisarts en de fysiotherapeut en de ontvangen afkoopsom van ZLM verzekeringen.

3.5.
Als gevolg daarvan ontstond bij ASR het beeld dat het ging om een licht ongeval dat niet had geleid tot een bezoek aan de huisarts en dat niet of nauwelijks letsel had veroorzaakt. Op verzoek van ASR heeft [ verzoeker ] haar in september 2020, met uitzondering van de medische informatie, gemachtigd om het dossier betreffende de aanrijding van 1 oktober 2015 in te zien. Uit dit dossier blijkt dat door de vorige belangenbehartiger van [ verzoeker ] ten aanzien van de duur en ernst van de klachten en de mogelijk daaruit voortvloeiende schade een ander beeld wordt geschetst. [ verzoeker ] treft in dit verband ook het verwijt dat hij een deels onjuist en onvolledig huisartsenjournaal heeft overgelegd. De omstandigheid dat de huisarts mogelijk een vergissing heeft begaan, maakt dit niet anders. [ verzoeker ] , althans zijn advocaat, had geen aantoonbaar onjuiste gegevens in het geding behoren te brengen maar had deze door de huisarts dienen te laten corrigeren.

3.6.
Dit alles leidt ertoe dat bij ASR terecht twijfels zijn gerezen omtrent het waarheidsgehalte van de verklaringen van [ verzoeker ] en de volledigheid dan wel juistheid van de door hem overgelegde (medische) informatie. [ verzoeker ] heeft het vertrouwen van ASR in een goede afloop van het buitengerechtelijk traject geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dat echter niet het eenzijdig afbreken van de buitengerechtelijke onderhandelingen door ASR. De rechtbank ziet nog wel degelijk mogelijkheden tot hervatting en voortzetting daarvan. Dat zal blijken uit hetgeen hierna wordt overwogen.

Moet ASR worden veroordeeld tot betaling van een aanvullend voorschot van 30.000,- aan schadevergoeding? Dat verzoek wordt gedeeltelijk toegewezen.

3.7.
Vast staat dat [ verzoeker ] op 5 september 2018 betrokken is geraakt bij een kop-staartaanrijding. Daarna is hij per ambulance vervoerd naar het Erasinus Medisch Centrum te Rotterdam alwaar een ribfractuur en een kneuzing in de nek en rug is geconstateerd. Ook is melding gemaakt van tintelingen in zijn rechterbeen. [ verzoeker ] heeft daarna cognitieve stoornissen ontwikkeld, zo is door hem gesteld. Ondanks dat het door hem gestelde letsel grotendeels niet objectiveerbaar is, is mede op grond van het overgelegde beeldmateriaal van de aanrijding(sschade) de conclusie niet denkbeeldig dat [ verzoeker ] als gevolg daarvan de door hem gestelde post-whiplashklachten heeft ontwikkeld. Deze klachten lijken plausibel en zijn op zichzelf door het tweede ongeval te verklaren. Daarmee in lijn is dat hij al driejaar zijn werkzaamheden als stukadoor niet meer heeft uitgeoefend, dat hij zich, zo is door hem ter zitting gesteld, daar voorlopig ook niet toe in staat acht en dat ASR tot een bedrag van 92.500,- aan voorschotten heeft voldaan ter zake van persoonlijke schade. De rechtbank is van oordeel dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is voor een definitieve beantwoording van de vraag of bij [ verzoeker ] ten gevolge van het ongeval van 5 september 2018 langdurige of blijvende klachten en beperkingen zijn ontstaan.

3.8.
Complicerende factor in deze zaak is dat [ verzoeker ] op 1 oktober 2015 een vergelijkbaar ongeval is overkomen. Daarmee dient zich mogelijk een alternatieve oorzaak aan voor de thans geuite klachten. Omtrent de aard, ernst en duur van de klachten ten gevolge van het eerste ongeval kan bij de huidige stand van zaken met zekerheid niets worden gezegd. Ook dat vraagt om een deskundigenonderzoek. Wel staat vast dat [ verzoeker ] 4 tot 5 maanden na het eerste ongeval zijn werkzaamheden als stukadoor volledig heeft hervat en voortgezet tot aan het tweede ongeval. Dat biedt aanknopingspunten voor de voorlopige aanname dat als gevolg van het eerste ongeval relatief lichte whiplashklachten zijn ontstaan die van korte duur waren.

3.9.
Bij gebreke van deskundige expertise, waarop in rechtsoverweging 3.13 nader wordt ingegaan, dient terughoudendheid te worden betracht bij de verdere bevoorschotting. Alles afwegende wordt het redelijk geacht ASR te veroordelen tot het betalen van een aanvullend voorschot van 7.500,- op de persoonlijke schade van [ verzoeker ] .

Moet ASR worden veroordeeld tot betaling van een aanvullend bedrag van 10.394,78 aan buitengerechtelijke kosten? Nee, de rechtbank komt tot toewijzing van een lager bedrag.

3.10.
De totale declaratie van de advocaat van [ verzoeker ] aan buitengerechtelijke kosten tot en met 2 maart 2021 bedraagt 19.894,78 incl. BTW. Tot op heden heeft ASR een bedrag van 9.500,- betaald. [ verzoeker ] verzoekt om betaling van het verschil en ASR is daartoe niet bereid. Overwogen wordt dat deze kosten pas toewijsbaar zijn als de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Op dit punt heeft ASR meerdere verweren gevoerd die hierna worden beoordeeld.

3.11.
ASR heeft terecht erop gewezen dat het tarief van de advocaat van [ verzoeker ] niet in overeenstemming is met haar ervaring en specialisatie. Mr. Akaröz is een advocaat stagiaire maar ze brengt een uurtarief ( 245,- excl. BTW) in rekening waarvoor meer ervaring en specialisatie noodzakelijk is. Hieraan kan niet afdoen dat mr. Akaröz voor haar beëdiging tot advocaat mogelijk ook al werkzaam is geweest in letselschadezaken. De rechtbank acht het redelijk om haar uurtarief te stellen op 220,- exclusief BTW. In verband met de toegenomen digitalisering is het inmiddels vaste jurisprudentie dat de kantoorkosten de redelijkheidstoets niet meer kunnen doorstaan. Deze worden afgewezen.

3.12
Bij de toets of de buitengerechtelijke kosten redelijk zijn, speelt ook de schadeomvang een rol. Hoewel het vooralsnog aannemelijk is dat [ verzoeker ] schade heeft geleden ten gevolge van het ongeval van 5 september 2018, zijn er bij de huidige stand van zaken geen zinnige uitspraken te doen omtrent de hoogte van de uiteindelijke schade. Wel is opgevallen dat buitengewoon veel cliëntcontact heeft plaatsgevonden en dat in deze zaak (nog) geen ingewikkelde juridische of medische kwesties aan de orde zijn geweest. Het in rekening brengen van in totaal 59,5 uren moet dan ook als bovenmatig worden beschouwd.

De rechtbank zal in redelijkheid uitgaan van 45 uren tot en met 2 maart 2021. De buitengerechtelijke kosten worden vastgesteld op een bedrag van 11.979,- (45x 220,- = 9.900,-. Inclusief BTW is dit 11.979,-). ASR heeft al een bedrag van 9.500,- aan buitengerechtelijke kosten aan [ verzoeker ] voldaan. Zij zal worden veroordeeld tot betaling van het verschil; zijnde 2.479,-.

De slotsom

3.13.
Een neuroloog en, zo nodig, een neuropsycholoog zal de vraag moeten beantwoorden of en, zo ja, in hoeverre [ verzoeker ] fysiek en/of geestelijke letsel heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval van 5 september 2018. Daarbij zullen ook de mogelijk pre-existente klachten ten gevolge van het ongeval van 1 oktober 2015 moeten worden betrokken. Daarna moet worden bezien of een verzekeringsgeneeskundig en/of een arbeidsdeskundig onderzoek nodig is. Voor zover partijen er in onderling overleg niet in slagen één of meer deskundigen te benoemen, is dit op relatief korte termijn ook via een verzoek voorlopig deskundigenbericht te realiseren. Het spreekt voor zich dat [ verzoeker ] aan de deskundigenonderzoeken zijn volledige medewerking zal dienen te verlenen. Deze verdere wijze van behandeling van het geschil van partijen is ter zitting met hen besproken en vindt zijn grondslag in artikel 1019ij lid 2 Rv. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze deskundigenrapporten een voldoende (betrouwbare)basis tot hervatting van de onderhandelingen. Partijen, en dus ook ASR (die aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval heeft erkend), zijn daartoe gehouden. Hoewel op de resultaten daarvan niet vooruit kan worden gelopen, kan niet worden uitgesloten dat alsnog een vaststellingsovereenkomst tot stand komt.

Kosten deelgeschil

3.14.
Omdat het eerste verzoek onder voorwaarden en het tweede verzoek deels zal worden toegewezen, moeten de kosten van deze deelgeschilprocedure worden begroot. Voor de hoogte van deze kosten geldt hetzelfde toetsingskader als bij de buitengerechtelijke kosten. De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [ verzoeker ] 1.808,04 te vermeerderen met het door hem betaalde griffierecht. Het aantal gedeclareerde uren (5,42), waartegen door ASR geen verweer is gevoerd, wordt redelijk geacht. Het uurtarief zal ook hier in benedenwaartse zin worden bijgesteld naar 220,- per uur (exclusief BTW). Inclusief BTW bedragen de kosten afgerond 1.442,80.

Uitvoerbaar bij voorraad? Ja.

De rechtbank zal deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [ verzoeker ] vraagt. Hoewel dit in beginsel niet nodig is omdat tegen deze beschikking geen hoger beroep openstaat, heeft [ verzoeker ] er belang bij dat een op de doorbrekingsjurisprudentie gebaseerd hoger beroep geen schorsende werking heeft.

Met dank aan de heer mr. O. Arslan, Arslan & Arslan Advocaten - Letselschade voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBMNE-080921