Annotatie CRVB 27 augustus 2009 & 21 april 2005, door mr. Reinboud Schoemaker
- Meer over dit onderwerp:
Annotatie CRVB 27 augustus 2009 & 21 april 2005, door mr. Reinboud Schoemaker
Een openbare school in het Rotterdamse heeft in de hete zomer van 1997 op stel en sprong een invaljuf voor de kleuterklas nodig. Zij bellen haar 's ochtends vroeg, met het verzoek om op haar fiets te stappen, zodat zij direct kan invallen. Zij geeft onmiddellijk gehoor aan dit verzoek. Op school aangekomen, wil zij de klas goed ventileren. Uit veiligheidsoverwegingen maakt zij de keuze om de bovenramen en niet de benedenramen te openen. Er zijn wat klapramen op kinder-ooghoogte (ca.1,20 m), maar als ze die opendoet, is dat gevaarlijk voor de kinderen op het schoolplein. Ook geeft dat onvoldoende ventilatie voor 30 kindertjes in de klas. Bovendien bij de pauze, geeft dat te veel afleiding door spelende kinderen op de speelplaats. Het openzetten van de deur zou feitelijk wel kunnen, maar het schoolplein ligt aan de Maas. Het is niet goed omsloten /afgesloten door een hek, zodat de kleuters, als de juf even niet oplet, naar buiten kunnen gaan en vrij kunnen gaan zwemmen in de Maas. In de klas is geen haak om de bovenramen te openen, tevens zitten er aan de ramen geen spanjoletten. Ook is er geen trap in het klaslokaal aanwezig. Omdat zij nog een heleboel andere voorbereidende dingen moet doen in deze voor haar onbekende klas, gaat zij snel op een stevige tafel staan, om deze bovenramen te openen. Op dat moment komt er, vijf minuten voordat de school openging, plotseling een kind binnen gerend, waarvan zij schrikt. Zij valt van de tafel met haar hoofd op de tegelvloer, met hoofdletsel tot gevolg. Het staat vast dat de directie van de school reeds eerder het vaste personeel heeft gewaarschuwd geen ‘rare capriolen’ uit te halen door op tafels te gaan staan. Dit werd dus vaker gedaan en de werkgever had hiertegen gewaarschuwd, echter de inval juf is niet gewaarschuwd! De juf stelt zelf de school / de openbare bestuursinstantie aansprakelijk, maar deze wijst bij primair besluit in 2001 aansprakelijkheid van de hand. Een langdurige procedure van bijna tien jaar en voortijdig ontslag, ten gevolge van het letsel zijn het resultaat .
Mijn stelling is dat er twee rechtsnormen zijn:
Ten eerste wordt er een beroep gedaan op de aanstellingsovereenkomst, oftewel de specifieke rechtspositionele voorschriften. Bij die norm is er sprake van een dienstongeval. Ten tweede is de werkgever aansprakelijkheid conform 7: 658 BW ,zoals genoemd in TAR 2000, 112. Dit geldt dan voor de schade, die niet op basis van de specifieke rechtspositionele voorschriften wordt vergoed. In deze casus nam het bestuursorgaan geen beslissing over het dienstongeval in het kader van de rechtspositionele voorschriften, maar beoordeeld deze casus alleen op de werkgeversaansprakelijkheid.
De Centrale Raad bepaalt, dat dit een foutief standpunt is. In de uitspraak van 14 april 2005 wordt in rechtsoverweging 4.1. aangegeven “…Dat de algemene aansprakelijkheid norm niet van betekenis is voor de inhoud en omvang van aanspraak op grond van specifieke rechtspositionele voorschriften …”. Dit wordt nog eens bevestigd in de uitspraak van 27 augustus 2009. In rechtsoverweging 3.1 voegt de Centrale Raad daaraan toe: “ zoals de raad in die uitspraak ( 14 april 2005) heeft overwogen, is de door hem geformuleerde algemene aansprakelijkheid norm niet van betekenis voor de inhoud en omvang van aanspraken op grond van specifieke rechtspositionele voorschriften, zoals in dit geval artikel 6 van het BZA. Beide grondslagen voor schadevergoeding kunnen naast elkaar bestaan en vergen elk een afzonderlijke toetsing…”
Met andere woorden, in een letselschade zaak als onderhavige, waarbij een AWB procedure gevolgd wordt, moet je in de hierna verplichte volgorde voor twee ankers gaan: 1e de rechtspositionele voorschriften (het dienst ongeval). 2e 7:658 BW ,zoals verwoord in TAR 2000, 112 (de werkgevers aansprakelijkheid). Beide normen moeten door het bestuursorgaan afzonderlijk getoetst worden. Daarbij kan een conflict van normen ontstaan. Het ontstane normen conflict tussen het eerste en de tweede anker is de volgende. Bij de rechtspositionele voorschriften mag er geen sprake zijn van ‘ eigen schuld’ en bij de 7:658 BW norm mag er geen sprake zijn van ‘opzet of bewuste roekeloosheid’. Dat betekent, dat de rechtspositionele voorschriften, die er voor zouden moeten dienen, om een grote bescherming aan de ambtenaar te geven, eerder een afwijzend standpunt kunnen laten zien, dan bij 7:658 BW norm. Immers eigen schuld is veel sneller gegeven, dan opzet of bewuste roekeloosheid. Mijns inziens kan dat niet de bedoeling zijn, althans moet bij de invulling van de eigen schuld het bijna gaan om aan opzet bewuste roekeloosheid, dan pas is er sprake van een bescherming van de ambtenaar.
Het bestuursorgaan heeft bij de beoordeling rond het jaar 2000 deze twee normen niet beoordeeld en cliënt moest twee keer een volledig zelfde procedure doorlopen, nl AB commissie, Rechtbank, CRvB.
In totaal duurde de procedure bijna tien jaar door de foute formele insteek van het bestuursorgaan. Cliënt krijgt daarvoor een smartengeld vergoeding van € 4500. Mr. Reinboud Schoemaker