CRvB 150207 aansprakelijkheid schending zorgplicht, psychische schade, aansluiting bij HR
- Meer over dit onderwerp:
CRvB 15-02-07 aansprakelijkheid voor schending zorgplicht, psychische schade, aansluiting bij rechtspraak Hoge Raad
3.1. Appellant heeft aan zijn verzoek om schadevergoeding de stelling ten grondslag gelegd dat hij psychisch is beschadigd doordat hij met zijn medische beperkingen in 1993 is geplaatst in een functie welke gekenmerkt werd door tegenwerkingen en waarin hij geconfronteerd is met onbehoorlijke bejegeningen door de Koninklijke landmacht in het algemeen en door zijn leidinggevende kolonel P. in het bijzonder, tegen welke bejegeningen hem van de zijde van de werkgever ook onvoldoende bescherming is geboden. Appellant stelt dat hij zich daardoor genoodzaakt heeft gezien ontslag te vragen, waardoor zijn carrière bij de Koninklijke landmacht tot een voortijdig einde is gekomen. Een en ander heeft volgens appellant zowel materiële als immateriële schade veroorzaakt. Meer concreet heeft appellant gewezen op - kort samengevat - het welbewust blootstellen aan hoge werkdruk, doordat de staatssecretaris heeft nagelaten de vacature voor de plaatsvervanger van appellant te vervullen en hem in dezelfde periode op te dragen de in het kader van zijn studie op te nemen uren te compenseren met overwerk, de wijze waarop leidinggevende P. appellant ten onrechte heeft beschuldigd van een tekort op de begroting, de gang van zaken betreffende de beoordeling van 16 mei 1994, waarbij P. appellant onheus heeft bejegend en aan appellant zou hebben kenbaar gemaakt dat een en ander consequenties zou hebben voor zijn verdere loopbaan binnen de Koninklijke landmacht, het geen gehoor krijgen voor het door appellant voorgestane arbobeleid en het naast zich neerleggen van de adviezen van appellant terzake, de informele ontheffing uit zijn functie medio juli 1994, alsmede het achterwege laten van een adequate reactie op zijn klachten, waardoor appellant uiteindelijk arbeidsongeschikt is geraakt en geen andere uitweg meer heeft gezien dan om ontslag te verzoeken.
3.2. De Raad stelt vast dat het appellant te doen is om schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Dit beweerdelijk onrechtmatig handelen ziet enerzijds op schending van de zorgplicht van de werkgever (CRvB 22 juni 2000, LJN AB0072, TAR 2000/112 en JB 2000/232), anderzijds op aan de werkgever toe te rekenen onrechtmatige daden van zijn ondergeschikte (CRvB 25 oktober 2001, LJN AD6369, TAR 2002/21 en JB 2001/326). Wat betreft de bejegening die appellant bij de Koninklijke landmacht heeft ervaren, stelt de Raad voorop dat de zorgplicht van de werkgever zich mede uitstrekt tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (CRvB 8 september 2005, LJN AU2896 en TAR 2005, 177), wordt hetgeen door de Hoge Raad der Nederlanden in diens arrest van 11 maart 2005 (LJN AR6657, ABN AMRO Genève) is overwogen met betrekking tot de toe-passing van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek in het civiele arbeidsrecht, door de Raad naar de strekking ook voor het ambtenarenrecht onderschreven. Overigens kan de zorgplicht niet zo ruim worden opgevat dat van de werkgever wordt verlangd op voor-hand bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings-)proble-men die zich op de werkvloer kunnen voordoen. De in het werk of de werkomstandig-heden gelegen bijzondere factoren die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. (...)
3.4.4. Het geheel van de door appellant naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, brengt de Raad evenmin tot het oordeel dat de staatssecretaris aansprakelijkheid voor de gestelde schade had behoren te aanvaarden. (...) LJN AZ8837 (met dank aan Rechtennieuws.nl ) Daar ook: Advocaat gezocht