Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 260407 wg aansprakelijk voor gijzeling van uitgeleende ambtenaar, invulling zorgplicht hulppers

CRvB 260407 werkgever aansprakelijk voor gijzeling van uitgeleende ambtenaar, invulling zorgplicht hulppersoon
4.3. De Raad heeft in inmiddels vaste jurisprudentie (CRvB 22 juni 2000, LJN AB0072, TAR 2000, 112) als norm geformuleerd dat de ambtenaar - voorzover zulks niet reeds voortvloeit uit de van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften - recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. Bij het formuleren van deze norm - veelal aangeduid als de zorgplicht van de werkgever - heeft de Raad aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

4.4. Bij de toepassing van artikel 7:658 BW is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden dat, wanneer een werkgever zijn werknemer tewerkstelt bij een derde teneinde werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij in dier voege gebruik maakt van de hulp van de derde dat hij de zorg voor de veiligheid van de werknemer geheel of gedeeltelijk aan de derde overlaat, hij voor een tekortschieten van de derde in die zorg aansprakelijk is als voor eigen tekortschieten (HR 4 oktober 2002, LJN AE4080 en NJ 2002, 557, onder verwijzing naar HR 15 juni 1990, NJ 1990, 716). Door de wetgever is bij de totstandkoming van artikel 7:658, vierde lid, van het BW bij deze jurisprudentie aangesloten (Kamerstukken II 1997 1998, 25 263, nr. 14, p. 6 7).

4.5. Naar het oordeel van de Raad heeft deze nadere uitwerking van het bepaalde in artikel 7:658 BW naar de strekking ook voor het ambtenarenrecht te gelden. Een bevoegd gezag (de uitlener) dat zijn ambtenaar tewerkstelt bij een andere instantie of bedrijf (de inlener) is, ongeacht in hoeverre het zeggenschap over die ambtenaar heeft behouden, aansprakelijk indien bij de inlener de zorgplicht jegens de ambtenaar niet wordt nagekomen.

4.6. Bij het ter beschikking stellen van appellant aan de ECMM en bij het uitzenden van appellant naar het voormalige Joegoslavië is de staatssecretaris dus ten volle aansprakelijk gebleven voor de nakoming van de op hem als overheidswerkgever rustende zorgplicht, niet alleen voor zover hij zich deze zorgplicht en/of de zeggenschap over appellant mocht hebben voorbehouden, maar ook voor zover hij zorgplicht en zeggenschap aan de ECMM of aan enige andere autoriteit heeft overgedragen of overgelaten.

4.7. Hieraan doet niet af dat, naar de staatssecretaris heeft aangevoerd, in andere arresten betekenis is toegekend aan het optreden van door de derde aangestelde "hulppersonen" (HR 1 juli 1993, LJN ZC1027 en NJ 1993, 687, alsmede HR 9 november 2001, LJN ZC3677 en NJ 2002, 80). Met hulppersonen wordt hier gedoeld op degenen aan wie de inlener, omdat hij niet steeds zelf op de gang van zaken kan toezien, op zijn beurt de zeggenschap over en de zorgplicht voor de ingeleende werknemer overlaat. Voor schendingen van de zorgplicht door deze hulppersonen is de uitlenende werkgever evenzeer aansprakelijk als voor schendingen door de inlener zelf. Toegepast op het onderhavige geval, is dus niet van belang of het HoM zelf als inlener moest worden aangemerkt, dan wel zijn zeggenschap en zorgplicht jegens appellant ontleende aan een boven hem geplaatste als inlener aan te merken autoriteit.

4.8. Dit zo zijnde, behoeft de Raad hier niet te treden in de tussen partijen gevoerde discussies over de internationaal-rechtelijke status van de ECMM, de verhouding van de ECMM tot de Europese Unie, haar voorzitterschap of haar lidstaten, dan wel de positie van het HoM ten opzichte van deze instanties. Voor de aansprakelijkheid van de staatssecretaris uit hoofde van zijn zorgplicht als werkgever maakt dit alles geen verschil.

4.9. Evenmin kan de staatssecretaris worden gevolgd in zijn opvatting dat voor hem een risico-aansprakelijkheid wordt gevestigd indien hij voor het optreden van het HoM verantwoordelijk wordt gehouden. De hier aan de orde zijnde aansprakelijkheid jegens de ambtenaar is niet gebaseerd op risico, maar op het niet nakomen van de op de uitlener
- als werkgever - rustende zorgplicht. Dit wordt niet anders doordat de uitlener mede aansprakelijk is voor de wijze waarop de inlener, aan wie hij de zorg voor de ambtenaar heeft opgedragen of overgelaten, zich van de zorgplicht kwijt. De uitlener is verantwoordelijk voor wie hij als inlener uitkiest, zoals hij ook verantwoordelijk is voor de (gedragingen van de) leidinggevenden die hij in zijn eigen organisatie aanstelt. Dit rechtvaardigt dat een schending van de zorgplicht door de inlener (of door diens hulppersonen) aan de uitlener als een eigen schending van de zorgplicht wordt toegerekend.

4.10. Het hoger beroep slaagt. De uitspraak van de rechtbank komt, voor zover in hoger beroep aangevochten, voor vernietiging in aanmerking, evenals het bestreden besluit, voor zover door de rechtbank in stand gelaten. De staatssecretaris dient in zoverre met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met betrekking tot de gevraagde schadevergoeding voor de gijzelingsincidenten.
LJN BA4539