Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 270406 militair als bestuurder betrokken bij verkeersongeval; opzet/bewuste roekeloosheid?

Centrale Raad van Beroep 27 april 2006
1.1. Appellant is als militair (kort verband vrijwilliger) in het kader van een vredesoperatie uitgezonden naar Kroatië. Op 24 oktober 2001 is hij als bestuurder van een militaire vrachtwagen - een viertonner - betrokken geraakt bij een verkeersongeval, waarbij hij ernstig en voor een deel blijvend letsel heeft opgelopen. Namens appellant is de Staatssecretaris bij brief van 25 september 2002 aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van dit ongeval. De Staatssecretaris heeft bij besluit van 4 november 2002, nader aangevuld bij schrijven van 14 maart 2003, deze aansprakelijkheid afgewezen en geweigerd over te gaan tot vergoeding van schade. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 juli 2003 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen het besluit van 24 juli 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat nu de Staatssecretaris heeft erkend dat hij is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht, aangezien het voertuig niet met schoudergordels was uitgerust, uitsluitend de vraag dient te worden beantwoord of de Staatssecretaris heeft aangetoond dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet dan wel bewuste roekeloosheid van appellant. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris heeft aangetoond dat de schade in belangrijke mate het gevolg was van bewuste roekeloosheid van appellant. (....)

5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het ongeval plaatsvond tijdens de uitvoering van de aan appellant opgedragen werkzaamheden. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat de Staatssecretaris het standpunt heeft ingenomen dat hij is tekortgeschoten in de op hem als werkgever rustende zorgplicht, aangezien niet gezorgd is voor driepuntsgordels in het voertuig dat door appellant werd bestuurd. Dit brengt met zich mee dat appellant recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt, tenzij de Staatssecretaris aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van appellant. De Raad kan de rechtbank niet volgen in het oordeel dat de Staatssecretaris heeft aangetoond dat in het onderhavige geval sprake was van bewuste roekeloosheid en overweegt daartoe als volgt.

5.2.1. In aansluiting op de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade tijdens uitvoering van de werkzaamheden geleden, acht de Raad pas sprake van bewust roekeloos handelen van een werknemer als deze zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging naar objectieve maatstaven daadwerkelijk bewust is geweest.

5.2.2. De Staatssecretaris heeft de gestelde bewuste roekeloosheid van appellant in het bestreden besluit in het bijzonder gebaseerd op de conclusie van de Kroatische onderzoeksrechter in het onder 2. genoemde rapport. Deze conclusie hield in dat appellant op een door regenval nat geworden wegdek met een snelheid van 84 kilometer per uur een scherpe bocht naar rechts is ingegaan, terwijl de toegestane snelheid ter plaatse 60 kilometer per uur was en daardoor in een slip op de andere weghelft terecht is gekomen.

5.2.3. Zoals ook de Staatssecretaris heeft erkend, is de conclusie dat appellant met een snelheid van 84 kilometer per uur heeft gereden niet langer te handhaven, gezien de bevindingen en conclusies van de door beide partijen ingeschakelde deskundigen die beiden fundamentele kritiek hebben geuit op de in het rapport van de Kroatische onderzoeksrechter gehanteerde uitgangspunten. De door de Staatssecretaris ingeschakelde deskundige heeft weliswaar enige kritiek geleverd op het rapport van de door appellant ingeschakelde deskundige, maar heeft toch ook geconcludeerd dat hij de berekeningen van de Kroatische onderzoeksrechter niet kan volgen en dat diens uitkomst van een snelheid van 84 kilometer per uur veel te exact is. Aan dit door de Staatssecretaris ingediende rapport, dat door de deskundige kort voor de zitting nog nader schriftelijk is toegelicht, ontleent de Raad dat er te veel onbekende factoren een rol spelen, zodat voor een correcte berekening van de snelheid iedere aanname had moeten worden voorzien van een bepaalde tolerantie en dat door de onderzoeksrechter niet is onderzocht op welke plaats de botsing heeft plaatsgevonden en op welke plaats de door appellant bestuurde vrachtwagen in de problemen is geraakt.

5.2.4. De door de Staatssecretaris ingeschakelde deskundige heeft in zijn rapport voorts gewezen op de verklaring van een getuige die op enige afstand achter de door appellant bestuurde vrachtwagen reed ten tijde van het ongeval, waaruit naar voren kwam dat beide voertuigen toen met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur reden. Hierbij is vermeld dat deze getuige een goed zicht moet hebben gehad op het rijgedrag van appellant en in staat moet zijn geweest een goede vergelijking te maken tussen de aangehouden snelheid van beide voertuigen. Wel leidt de meer genoemde deskundige uit het feit dat het voertuig van appellant is gaan slippen af dat appellant in de gegeven omstandigheden kennelijk met een hogere snelheid heeft gereden dan op dat moment verantwoord was.

5.2.5. De Staatssecretaris heeft thans, in navolging van de onder 5.2.3. en 5.2.4. beschreven bevindingen en conclusies van de door hem ingeschakelde deskundige, het nadere standpunt ingenomen dat het op basis van de beschikbare informatie niet goed mogelijk is te bepalen met welke snelheid appellant heeft gereden, maar dat alleen al op grond van het feit dat appellant in de bocht is gaan slippen geconcludeerd kan worden dat hij met een hogere snelheid dan op dat moment verantwoord was en dus te hard heeft gereden.

5.2.6. Dit standpunt berust naar het oordeel van de Raad niet op enige concrete onderbouwing. De zich onder de gedingstukken bevindende verklaringen van de bij het ongeval aanwezige getuigen wijzen erop dat appellant ten tijde van het ongeval in elk geval niet harder dan de toegestane snelheid van 60 kilometer per uur heeft gereden en alle deskundigen geven aan dat meerdere (deels onbekende) factoren een rol hebben gespeeld bij het in de slip raken van het door appellant bestuurde voertuig. De Raad is niet gebleken dat een snelheid van 60 kilometer per uur, gezien de omstandigheden, zodanig onverantwoord was dat sprake was van bewuste roekeloosheid. Hier komt nog bij dat uit getuigenverklaringen blijkt dat appellant bekend stond als een ervaren en goed gekwalificeerd chauffeur. De Raad kan de Staatssecretaris evenmin volgen in zijn standpunt dat uit de verklaring van de bij het ongeval aanwezige passagier zou blijken dat appellant ervan op de hoogte was dat zijn snelheid te hoog was, gezien de omstandigheden ter plaatse. De enkele omstandigheid dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de in het voertuig aanwezige heupgordel is ten slotte onvoldoende voor de ver gaande conclusie dat appellant bewust roekeloos heeft gehandeld.

5.3. De Staatssecretaris heeft erkend dat hij zijn zorgplicht als werkgever heeft geschonden door in het voertuig geen schoudergordel aan te brengen. Voorts huldigt hij het standpunt dat de als gevolg van het ongeval opgetreden letselschade voorkomen had kunnen worden bij gebruik van een dergelijke gordel en dat het dragen van de wel in het voertuig aanwezige heupgordel deze schade niet had kunnen voorkomen. Nu het risico van schade bij ongevallen zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt, is het causaal verband in beginsel gegeven, tenzij de Staatssecretaris aantoont dat de schade ook zou zijn ontstaan zonder deze tekortkoming. In dat kader heeft de Staatssecretaris aangevoerd dat appellant de schoudergordel toch niet zou hebben gedragen omdat hij de heupgordel ook niet droeg. Voor deze hypothese heeft de Raad, gelet op het andersoortige karakter van de schoudergordel, in de voorhanden zijnde gegevens onvoldoende grondslag gevonden.

6. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep van appellant doel en komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
LJN AX3212