CRvB 291009 ziekte van Lyme is beroepsziekte
- Meer over dit onderwerp:
CRvB 291009 ziekte van Lyme is beroepsziekte
5. Over de vraag of de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat in dit geval sprake is van een beroepsziekte in de zin van het Bbp overweegt de Raad het volgende.
5.1. De korting van 20% als bij het primaire besluit van 21 juli 2005 toegepast blijft blijkens artikel 38, achtste lid, aanhef en onder c, van het Bbp achterwege indien de ziekte uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte. Onder het begrip beroepsziekte wordt volgens artikel 1, aanhef en onder z, van het Bbp verstaan: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
5.2. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij de ziekte van Lyme heeft opgelopen door de beet van een teek waarmee hij tijdens zijn werkzaamheden als politiefunctionaris in aanraking is gekomen. Betrokkene wordt hierin gesteund door zijn behandelend neuroloog die zijn zienswijze in een uitvoerig rapport van 10 februari 2006 heeft neergelegd en op verzoek van de rechtbank bij brief van 20 oktober 2008 nog heeft toegelicht.
5.3. Blijkens de stukken was betrokkene in de jaren 1980 tot 1994 toen hij bij de Veldpolitie werkte, vooral belast met handhaving van de Jachtwet, waarbij in het bijzonder te denken valt aan het tegengaan van wildstroperij en het opsporen van wildstropers. Daarnaast behoorde de handhaving van de Vogelwet, de Visserijwet en de Natuurbeschermingswet tot zijn taken. Om zijn werkzaamheden naar behoren te kunnen uitvoeren was betrokkene genoodzaakt zich buiten de gebaande wegen te begeven en zich dwars door bos, veld en duin te bewegen. De aard van zijn werk bracht ook mee dat hij op plaatsen waar bijvoorbeeld door stropers strikken waren aangebracht, postte in afwachting van de komst van die stropers. Dit kon volgens betrokkene vele uren aaneen in beslag nemen. Verder behoorde het tot zijn taken om aangereden reeën en damherten te verwijderen en in de dienstauto mee te nemen. Bekend is dat dit wild als voedselbron zeer in trek is bij teken en deze daarop in aanzienlijke aantallen aanwezig plegen te zijn. Na zijn overgang naar de politieregio in april 1994 had betrokkene deels dezelfde taken uit te voeren als voordien maar voor een geringer deel van zijn werktijd.
5.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat betrokkene zijn ziekte heeft opgelopen door een beet van een teek waarmee hij tijdens zijn beroepswerkzaamheden in aanraking is gekomen. Daarbij acht de Raad, gelet op de informatie van de behandelend neuroloog, voldoende aannemelijk dat de eerste verschijnselen van de ziekte zich in 1985 al hebben geopenbaard. Dat de door de dienst verstrekte kleding voldoende bescherming bood tegen teken is bepaald niet aannemelijk geworden. Betrokkene heeft gesteld dat de kleding die men in diensttijd droeg, beschermend was tegen weersinvloeden, maar niet tegen tekenbeten. Indertijd was er volgens betrokkene geen bijzondere aandacht voor de mogelijkheid van nadelige gevolgen van een tekenbeet, zodat ook niet om die reden rekening werd gehouden met de manier van kleden. Dat is namens appellant niet weersproken. Dat betrokkene ook in zijn vrije tijd vrij veel in de natuur verkeerde maakt het oordeel van de Raad niet anders.
5.5. Gezien het vorenstaande is naar het oordeel van de Raad aannemelijk dat de ziekte van Lyme waaraan betrokken lijdt, is ontstaan door een beet van een teek waarmee betrokkene tijdens zijn werkzaamheden bij de politie is aanraking is gekomen. Gesproken moet dus worden van een ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandig-heden waaronder deze moesten worden verricht. Nu schuld of onvoorzichtigheid aan de zijde van betrokkene niet is gesteld, moet met de rechtbank worden vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een beroepsziekte in de zin van het Bbp.
6. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. LJN BK0705