Overslaan en naar de inhoud gaan

CRVB 300622 val bij uitstappen defecte, voor verdiepingsvloer stilgevallen, lift; geen dienstongeval

CRVB 300622 val bij uitstappen defecte, voor verdiepingsvloer stilgevallen, lift; geen dienstongeval

OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant is werkzaam als [functie] bij de politie [regio], locatie [locatie] .

1.2.
Op 10 maart 2020 is appellant bij de uitvoering van zijn (kantoor)werkzaamheden gevallen. Appellant nam op dat moment samen met collega A in het politiebureau van [locatie] de lift van de eerste verdieping naar de vierde verdieping. Tijdens het gebruik ervan vertoonde de lift een defect door ongeveer 15 centimeter lager te stoppen dan de verdiepingsvloer van de vierde etage. Daardoor ontstond een drempel waarover appellant bij het verlaten van de lift is gestruikeld en gevallen. Appellant heeft als gevolg van de valpartij letsel aan zijn rug opgelopen.

1.3.
Appellant heeft op 10 maart 2020 een melding dienstongeval gedaan door middel van het daarvoor bestemde formulier.

1.4.
Bij besluit van 27 maart 2020 heeft de korpschef, voor zover hier van belang, geweigerd het ongeval aan te merken als een dienstongeval in de zin van artikel 1, eerste lid, sub z en artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De korpschef heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, dat het gebruik maken van de lift in het politiebureau geen werkzaamheden met een verhoogd risico betreft. Dat de lift ongeveer 15 centimeter lager stopte dan de verdiepingsvloer is volgens de korpschef niet een met de werkzaamheden samenhangende omstandigheid die maakt dat sprake is van een verhoogd risico.

1.5.
Bij besluit van 5 augustus 2020 heeft de korpschef het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 maart 2020 ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in dit geval het verband ontbreekt tussen de opgedragen werkzaamheden en een verhoogd risico dat tot het ongeval heeft geleid. Appellant is op ongelukkige wijze ten val gekomen in de uitoefening van zijn dagelijkse kantoorwerkzaamheden. Kantoorwerkzaamheden hebben in het algemeen geen verhoogd risico op ongevallen. Het defect aan de lift is een omstandigheid die op elk ander kantoor kan voorkomen en is niet inherent aan het verrichten van de werkzaamheden van een politiemedewerker. Hoewel het geen alledaagse omstandigheid is, is het defect aan de lift volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheid waaronder de opgedragen werkzaamheden moeten plaatsvinden.

3. Appellant wil met het hoger beroep bereiken dat het ongeval van 10 maart 2020 als dienstongeval wordt aangemerkt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.
Van een dienstongeval is, gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp, sprake indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. Aan artikel 54 van het Barp ligt naar vaste rechtspraak van de Raad1 het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een – gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht – verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen.

4.2.
De weergave van het ongeval van 10 maart 2020 zoals vermeld op het ongevalsregistratieformulier is door de korpschef niet betwist. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het ongeval niet is te wijten aan de schuld of onvoorzichtigheid van appellant.

4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hier geen sprake is van een dienstongeval. Daarvoor is het volgende van belang.

4.3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat ten tijde van het ongeval de aard van zijn werkzaamheden dan wel de bijzondere omstandigheid van het defect aan de lift een verhoogd risico meebrachten. De Raad volgt appellant hierin niet. In het politiebureau begaf appellant zich samen met een collega lopend op de eerste verdieping van het gebouw naar de lift om met de lift naar een ruimte op de vierde verdieping te gaan. Zijn werkzaamheden toen betroffen regulier kantoorwerk; er deed zich toen geen oproep tot het verlenen van noodhulp voor. Het werken op kantoor, het gebruikmaken van liften daaronder begrepen, levert in het algemeen geen verhoogd risico op ongevallen op. De lift was in het kader van regulier onderhoud nog op 10 december 2019 goedgekeurd. Dat het risico zich bij appellant heeft verwezenlijkt, hoe ongelukkig ook, maakt dit niet anders. Nu de korpschef gezien de aard van de werkzaamheden appellant niet heeft blootgesteld aan een verhoogd risico op ongevallen, is geen sprake van een dienstongeval.

4.3.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat in een vergelijkbaar geval wel een dienstongeval is aangenomen.2 In die zaak was de politiemedewerker meteen na binnenkomst in het politiebureau in een openstaand luik gevallen. Het luik bevond zich direct achter de toegangsdeur, was niet afgeschermd en voor de aanwezigheid van het openstaande luik werd niet gewaarschuwd. Met de korpschef is de Raad van oordeel dat een beroep op die uitspraak appellant niet kan baten, omdat de feiten en omstandigheden in die zaak, wat daar verder ook van zij, zich niet één op één laten overzetten naar deze zaak. De aangehaalde uitspraak maakt dan ook niet dat het nu door de korpschef genomen besluit als onjuist is te beschouwen.

Conclusie

4.4.
De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het ongeval niet als dienstongeval in de zin van artikel 54, eerste lid, van het Barp moet worden aangemerkt. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. ECLI:NL:CRVB:2022:1496