CRvB 310806 Psychische schade ambtenaar tgv werksfeer
- Meer over dit onderwerp:
CRvB 31-08-06 Psychische schade ambtenaar tgv werksfeer
4.3. Voorzover de namens appellant gestelde schending van de zorgplicht, bestaande uit de wijze van bejegening door het College, waardoor psychische schade is ontstaan, geacht kan worden binnen de omvang van het besluit van 3 september 2002 te vallen, stelt de Raad voorop dat de zorgplicht van de werkgever zich mede uitstrekt tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen - CRvB 8 september 2005, LJN AU 2896, - wordt hetgeen door de Hoge Raad der Nederlanden in diens arrest van 11 maart 2005 (LJN AR6657, ABN AMRO Genève) is overwogen met betrekking tot de toepassing van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek in het civiele recht, door de Raad naar de strekking ook voor het ambtenarenrecht onderschreven. Dit laat onverlet dat de zorgplicht van de werkgever slechts aan de orde komt indien de schade in de uitoefening van de werkzaamheden is geleden. Er moet dus oorzakelijk verband bestaan tussen het werk of de werkomstandig-heden en de psychische schade. Bovendien kan de zorgplicht niet zo ruim worden opgevat dat van de werkgever wordt verlangd op voorhand bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings-)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. De in het werk of die werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen.
4.4. Op grond van de gedingstukken is duidelijk geworden dat de werkrelatie tussen appellant en de rector ten tijde van het overplaatsingsbesluit verstoord was en dat in de periode die hieraan vooraf ging sprake was van een door spanningen gekenmerkte werksfeer, met name tussen de rector en het onderwijs ondersteunend personeel. De Raad acht aannemelijk en begrijpelijk dat appellant hieronder heeft geleden. Er is echter niet gebleken dat de werksfeer van dien aard was dat het ontstaan en/of het laten voortbestaan ervan als een schending van de zorgplicht is toe te rekenen aan het College. Hetgeen van de zijde van appellant is genoemd als schadeveroorzakende handelen heeft met name betrekking op de plotselinge en onaangekondigde ten aanzien van hem genomen maatregel van overplaatsing. Gezien hetgeen onder 4.1. en 4.2. is overwogen en nu de onrechtmatigheid van dat besluit niet door het College alsnog is erkend, moet echter van de rechtmatigheid van de overplaatsing worden uitgegaan. De nauwelijks onderbouwde stelling van appellant dat het College onzorgvuldig zou hebben gehandeld door niet eerder in te grijpen in de gespannen werksituatie acht de Raad onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake was van factoren met een buitensporig karakter. LJN AY8143