Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 190511 vuilnisophaler valt van treeplank aan achterzijde vrachtwagen; beoordeling causaal verband met CRPS-beeld

Rb Leeuwarden 190511 vuilnisophaler valt van treeplank aan achterzijde vrachtwagen; beoordeling causaal verband met CRPS-beeld
Feiten 
1.1  Voor de voorgeschiedenis en de relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 maart 2004 (03/662) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 augustus 2005 (04/1878), onder meer gepubliceerd in TAR 2005, nummer 162. ( LJN: AU1929 EJD) Naar aanleiding van laatstgenoemde uitspraak hebben partijen jarenlang onderhandeld over een minnelijke schadevergoeding, echter tevergeefs, waarna het college het bestreden besluit heeft genomen. Bij dit besluit heeft het college aan [naam eiser] een schadevergoeding van € 11.496,20 toegekend in verband met het dienstongeval in december 1998. Op deze vergoeding is in mindering gebracht een eerder aan [naam eiser] verstrekt voorschot van € 10.000. 

Geschil 
2.1  Het college erkent dat de gemeente Lemsterland aansprakelijk is voor de door [naam eiser] als gevolg van zijn dienstongeval geleden schade en verplicht is een schadevergoeding toe te kennen. Het college is echter van mening dat deze schadevergoedingsplicht in elk geval ophoudt per december 1999, omdat [naam eiser] per 7 december 1999 door de bedrijfsarts weer geschikt werd geacht voor zijn werk en [naam eiser] zijn werk per 20 december 1999 ook daadwerkelijk heeft hervat. Sinds mei 2000 zijn de rechterschouderklachten van [naam eiser] weliswaar verergerd, maar dit houdt geen verband met het dienstongeval in december 1999 maar met ongevallen in de privésfeer, in maart 1999 en mei 2000. [naam eiser] heeft de opvatting van het college met betrekking tot de causaliteit gemotiveerd betwist. Naar zijn opvatting is het gerealiseerde letsel toe te schrijven aan het verzuim van de gemeente, en dient de schade volledig te worden vergoed. Partijen verschillen daarbij van mening over de hoogte van de schadevergoeding. 

Beoordeling van het geschil 
3.1  In zijn verslag van 21 oktober 2010 heeft Willems tot uitdrukking gebracht dat [naam eiser] voor wat betreft zijn rechterarm lijdt aan een CRPS (complex regionaal pijnsyndroom) type I in een eindsituatie en dat zijn rechterarm in feite als geamputeerd beschouwd moet worden. Volgens Willems bestaat er een directe relatie tussen het dienstongeval en deze eindsituatie. Hij heeft de suggestie van de medisch adviseur van het college, J.M.W.N. Derks, dat de eindsituatie is ontstaan als gevolg van het ongeval in de privésfeer in mei 2000 van de hand gewezen. Volgens Willems was in mei 2000 zeer waarschijnlijk sprake van een nog niet genezen capsulitisbeeld (frozen shoulder), ontstaan na het dienstongeval, welk beeld vervolgens door het geringe trauma in mei 2000 verder is verergerd. 
3.2  Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraak van 30 maart 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl,LJN: BQ0238) mag de rechtbank in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door haar ingeschakelde deskundige volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Willems, die de beschikking heeft gehad over alle in het geding gebrachte medische gegevens, heeft op zorgvuldige wijze een onderzoek ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag gedaan. Zijn conclusies zijn naar behoren gemotiveerd en volgen uit zijn onderzoeksbevindingen. De rechtbank is daarom met Willems van opvatting dat er een causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de in 3.1 omschreven eindsituatie en dat de ongevallen in de privésfeer deze causaliteit niet hebben doorbroken. 
3.3  Ter zitting hebben partijen desgevraagd meegedeeld dat voor hen de causaliteitskwestie in feite de kern van het geschil is, dat zij over deze kwestie een gemotiveerd oordeel van de rechtbank wensen en dat zij vervolgens, indien de rechtbank zou oordelen dat er een causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de in 3.1 omschreven eindsituatie, de omvang van de schadevergoeding naar verwachting in goed onderling overleg zullen regelen, aan de hand van relevante letselschadegidsen en/of letselschadeprotocollen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank thans geen oordeel vellen over de hoogte van de door het college aan [naam eiser] toegekende schadevergoeding en de hierover door partijen gemaakte opmerkingen. De rechtbank zal zich dus ook niet uitlaten over de door Derks opgeworpen vraag of bij [naam eiser] een hogere kans op het ontwikkelen van een CRPS type 1 bestaat (predispositie). Het antwoord op deze vraag is namelijk niet relevant voor de causaliteitskwestie, maar evenals andere genoemde schadefactoren voor het bepalen van de omvang van de schade. Evenmin zal de rechtbank zich thans uitlaten over het door [naam eiser] op 24 maart 2011 gedane verzoek om het college op basis van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te veroordelen tot een schadevergoeding. De rechtbank gaat er van uit dat het college zich over dit verzoek zal buigen in het kader van de onderhandelingen over de omvang van de schadevergoeding in verband met het dienstongeval, waarbij partijen zich hebben te realiseren dat zij ook een periode in onderhandeling zijn geweest. 
3.4  Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, nu dat in ieder geval van een te beperkte causaliteit uitgaat.  LJN BQ5232