Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 110424 knieletsel door "brancardrace" tijdens opleiding luchtmobiele brigade; defensie niet aansprakelijk

RBDHA 110424 knieletsel door "brancardrace" tijdens opleiding luchtmobiele brigade; defensie niet aansprakelijk

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

1. Verzoeker heeft deelgenomen aan een opleiding voor officieren en onderofficieren om aan te kunnen sluiten bij de Luchtmobiele Brigade. Als onderdeel van deze opleiding vond op 22 maart 2019 een zogenoemde brancardrace plaats, waarbij een gesimuleerd slachtoffer (zandzak) met behulp van palen en een gewondentransport over een afstand moest worden vervoerd. De oefening vond plaats op de tankbanen van het oefenterrein Oirschot. Als gevolg van de regen in de aan de oefening voorafgaande dagen stonden de rijsporen in het mulle zand van de tankbaan onder water. Verzoeker is in een moddergat gestapt en is door zijn knie gezakt. Hij was nog wel in staat om door te lopen naar het eindpunt. Op de eindlocatie heeft hij zich nogmaals verstapt en is door zijn knie gegaan. De hoogste ambtenarenrechter heeft in een eerdere procedure geoordeeld dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat dit ongeval geen verband houdt met de uitoefening van de dienst en daarom niet kan worden gekwalificeerd als dienstongeval.(Centrale Raad van Beroep 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3077)

Wat heeft verzoeker verzocht?

2. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van geleden en nog te leiden schade ten gevolge van een bedrijfsongeval. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat onder reguliere functie-uitoefening, ook bij een training in de buitenlucht, mag worden verwacht dat de grond wordt geprepareerd. Verzoeker benadrukt daarbij dat er sprake was van slaapdeprivatie, waardoor hij in een vermoeide staat verkeerde. Verweerder heeft door de te nemen risico’s niet vooraf te inventariseren en geen voorzorgsmaatregelen te treffen, niet voldaan aan zijn zorgplicht, aldus verzoeker.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht heeft. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.2

3.1.

Omdat ter zitting ter sprake is gekomen dat onbekend is of er een risicoanalyse is opgesteld voor de brancardrace op 22 maart 2019 heeft verweerder toegezegd na te gaan of daar nog stukken over te vinden zijn. Bij brieven van 7 juli 2023 en 8 augustus 2023 heeft verweerder laten weten dat over die race geen stukken meer te vinden zijn. Verweerder heeft een aantal van de stukken overgelegd die zien op de sinds 2020 vernieuwde opleiding.

Verzoeker heeft bij brief van 27 september 2023 kortgezegd aangegeven dat hij in de door verweerder overgelegde stukken geen aanwijzingen ziet dat de risico’s van de brandcardrace zijn onderkend en in voldoende mate zijn weggenomen.

Heeft verweerder de zorgplicht geschonden?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet de zorgplicht heeft geschonden door verzoeker niet te attenderen op de kuilen in het parcours tijdens de brancardrace, dan wel de grond te prepareren dan wel te egaliseren. De rechtbank acht het niet onjuist of onredelijk dat verweerder het uitgangspunt hanteert dat de zorgplicht niet zover strekt dat van verweerder verwacht kan worden dat in het kader van militaire oefeningen het oefenterrein vooraf geëgaliseerd wordt. Verweerder heeft daarbij doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat functies bij de Luchtmobiele Brigade zware functies betreffen, en dat de opleiding er daarom op is gericht om de deelnemers onder zware fysieke omstandigheden weerbaarder te maken en onder stressvolle omstandigheden te leren functioneren. De stelling van verzoeker dat de training moest worden uitgevoerd in vermoeide staat en verweerder daarom een verzwaarde verplichting heeft om te zorgen voor een veilige werkomgeving, treft gelet hierop geen doel. Hierbij is verder van belang dat de door verzoeker voorgestelde maatregelen de oefening feitelijk ongeschikt maken om deelnemers op te leiden voor het werken als militair onder zware omstandigheden. Een andere opvatting zou dan ook betekenen dat het in de praktijk niet mogelijk is om enigszins werkelijkheidsgetrouwe oefeningen te houden voor deze en soortgelijke functies zonder de meergenoemde zorgplicht te veronachtzamen.

4.1.

Het voorgaande betekent niet dat de zorgplicht geen rol van betekenis speelt bij de beoordeling van ongevallen bij dit soort oefeningen. Het is immers nog steeds de verantwoordelijkheid van verweerder om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de randvoorwaarden die maken dat de oefening in kwestie niet gevaarlijker of risicovoller is dan noodzakelijk. Daaronder valt bijvoorbeeld de vraag of, waar mogelijk in het kader van de betreffende oefening, gewerkt is met gebruikelijk en deugdelijk materiaal en de vraag of voldoende maatregelen zijn getroffen om adequaat te reageren als zich onverhoopt een ongeval voordoet. Een vooraf vastgestelde risicoanalyse kan hierbij helpen, maar is niet in elk geval een verplichting. De rechtbank is van oordeel dat met de verklaring dat voorafgaand aan de oefening is gecontroleerd of er bijzonderheden waren in het parcours en dat tijdens de oefening instructeurs aanwezig waren die toezicht hielden op de oefening zelf, verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs mogelijk en nodig waren om zoveel mogelijk te voorkomen dat verzoeker tijdens de brandcardrace schade zou oplopen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is dan wel dat verweerder in dit geval anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn zorgplicht.

4.2.

De rechtbank begrijpt dat het voor verzoeker moeilijk te accepteren is dat verweerder noch hemzelf een verwijt te maken valt voor het ongeval en het daardoor ontstane letsel aan zijn knie, met voor hem ingrijpende gevolgen. In dit tragische feit kan echter op zichzelf geen grond bestaan voor het aannemen van aansprakelijkheid voor die schade aan de kant van verweerder.

Conclusie

5. Gelet op het voorgaande moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen. Verweerder hoeft de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden. ECLI:NL:RBDHA:2024:4992

1Als bedoeld in artikel 147 van het Algemeen militair ambtenarenreglement gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3077.

2Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 oktober 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD6369.