Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 170524 SO met minimaal bewustzijn; zwaar lichamelijk letsel; overlijden 1,5 jaar na opname; smartengeld € 150.000,00

RBROT 170524 SO met minimaal bewustzijn; zwaar lichamelijk letsel; overlijden 1,5 jaar na opname; smartengeld € 150.000,00
- cf verzoek toegewezen, 7,48 uur x € 250,00 + 21% =  € 2.262,70

2Het geschil

2.1.

Op 31 augustus 2018 is [naam 1], moeder van verzoekende partijen, (hierna: [naam 1]) als voetgangster op een zebrapad aangereden door een automobilist waarbij zij zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Aansprakelijkheid voor het ongeval is erkend door de verzekeraar van de automobilist Euro Insurance, deze Ierse verzekeraar wordt in Nederland vertegenwoordigd door Accident Management Services.

2.2.

Het letsel van [naam 1] dat is ontstaan als gevolg van de aanrijding bestond onder andere uit: hersenletsel, een verbrijzelde bovenarm, gebroken linker sleutelbeen, dubbele beenbreuk en verbrijzelde heupkom. Na de aanrijding is [naam 1] na een verblijf in het ziekenhuis en aansluitend in een verpleeghuis, op [datum] overleden.

2.3.

Bij leven van [naam 1] is aanspraak gemaakt op vergoeding van smartengeld. Na het overlijden van [naam 1] is het recht op de vergoeding van smartengeld vererfd op haar echtgenoot. Na zijn overlijden op 17 mei 2021 is het recht vererfd op [naam partij].

2.4.

Het geschil tussen [naam partij] en AMS heeft betrekking op de omvang van de smartengeldvergoeding. Hierbij speelt tussen partijen vooral de vraag of [naam 1] na het ongeval zich bewust was van wat haar was overkomen en de situatie waarin zij zich na het ongeval bevond.

3De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

3.1.

Het verzoek van [naam partij] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft een persoon de mogelijkheid om, indien hij een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. In deze zaak houdt de vraag over de hoogte van het smartengeld die bij leven zou zijn toegekomen aan [naam 1] partijen verdeeld. Een oordeel over dit geschilpunt kan bijdragen aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil.

Recht op smartengeld

3.2.

De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 september 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE2149) overwogen dat het recht op smartengeld in beginsel moet worden opgevat als een aanspraak van de benadeelde zelf, welke alleen kan ontstaan doordat hij zelf leed heeft ondergaan of in zijn rechtsgevoel is geschokt.

3.3.

Alleen wanneer kan worden vastgesteld dat [naam 1] zelf heeft geleden of zich ervan bewust was dat zij levensvreugde derfde heeft zij een aanspraak (gehad) op vergoeding van smartengeld, welke aanspraak is vererfd op (uiteindelijk) haar kinderen.

Pijn

3.4.

[naam partij] hebben gesteld dat [naam 1] gedurende de laatste anderhalf jaar van haar leven veel pijn heeft ervaren. Zij wijzen hierbij op het medische dossier en de V en V rapportage van de Zellingen (het verpleeghuis waar [naam 1] van 31-10-2018 tot 4-2-2020 verbleef).

3.5.

AMS wijst op de medische gegevens van het ziekenhuis en de huisarts en legt de nadruk op de conclusie van haar medisch adviseur dat er bij [naam 1] sprake was van een minimaal bewustzijn als gevolg van het hersenletsel opgelopen bij het ongeval van [datum].

3.6.

Na ontvangst van de V en V rapportage heeft de medische adviseur van AMS in zijn advies van 23-2-2024 geschreven:

“Of bij betrokkene een overkoepelend besef bestond van de situatie waarin zij verkeerde, dient mijns inziens sterk betwijfeld te worden. Dit neemt niet weg dat betrokkene zich van moment tot moment wel bewust was van de sensaties in haar lichaam en derhalve ook kon reageren met kreunen of grimassen, wanneer zij niet comfortabel was vanuit bijvoorbeeld pijn of misselijkheid. Een dergelijk besef van de situatie op een bepaald moment was derhalve aanwezig. Wanneer een dergelijke situatie dan weer was gepasseerd, is het een stuk lastiger om in te schatten of betrokkene er besef van heeft gehad dat dit heeft plaatsgevonden.”

3.7.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de conclusie van de medisch adviseur van AMS (r.o. 3.6) vast is komen te staan dat [naam 1] gedurende de laatste anderhalf jaar van haar leven pijn heeft gevoeld. Er was immers op momenten besef en een zich bewust zijn van sensaties. Dat de sensaties door [naam 1] als pijnlijk werden ervaren blijkt uit de V en V rapportage waarin is opgeschreven dat mevrouw kreunt, gromt en gilt tijdens momenten van verzorging. Dit laat zich ook verklaren uit de medische situatie van [naam 1]. Zij heeft bij het ongeval diverse breuken en verbrijzelingen opgelopen (zie r.o. 2.2). Zij had vervolgens tijdens haar verblijf in het verpleeghuis last van zwellingen, smetplekken en doorligplekken. De doorligplekken veroorzaakten een open wond. Die wond werd vochtig van de urine in verband met problemen met de urinekatheter en incontinentieproblemen voor ontlasting. Daarnaast had [naam 1] braakneigingen en bleek zij ook een dubbele longontsteking te hebben.

3.8.

Ook als [naam 1] zich gelet op haar minimale bewustzijn niet heeft beseft – in het grotere geheel – wat haar was overkomen en ook als zij de pijn die zij ervoer niet heeft kunnen plaatsen heeft zij wel, zij het op een zeer primair niveau, pijn ervaren. Dat maakt dat [naam 1] aanspraak heeft (gehad) op vergoeding van smartengeld.

3.9.

De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is dan hoe hoog de vergoeding voor immateriële schade dan moet zijn.

Omstandigheden relevant bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld

3.10.

Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, (lichamelijk) letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 BW lid 1 en onder b BW). Bij de begroting moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de smartengeldvergoeding in het bijzonder bepalend is de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De rechter moet de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde afleiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de (meer subjectief te duiden) gevolgen daarvan voor de concrete benadeelde. Bij de begroting moet de rechter daarnaast ook meewegen de aard van aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met een eventueel opgetreden geldontwaarding. Ook mag gekeken worden naar bedragen die buitenlandse rechters toekennen, maar de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen kunnen niet beslissend zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.

3.11.

[naam partij] hebben in het verzoekschrift verschillende omstandigheden genoemd die relevant zijn voor het bepalen van de hoogte van het smartengeld. AMS is het met [naam partij] eens dat [naam 1] zeer ernstig letsel heeft opgelopen bij het ongeval van [datum]. Letsel dat valt in de zwaarste categorie. De aard van de schade (letselschade) en de ernst van de schade rechtvaardigen dan ook een hoge vergoeding van smartengeld.

3.12.

Ten aanzien van de aard van de aansprakelijkheid stellen [naam partij] – onbetwist door AMS – dat er sprake is van schuldaansprakelijkheid bij de automobilist die [naam 1] heeft aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze omstandigheid als “neutraal” meegewogen te worden bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor de immateriële schade. Er is geen sprake van risicoaansprakelijkheid die een minder hoge vergoeding zou rechtvaardigen, noch van opzettelijke handelen van de automobilist dat in beginsel tot een hogere vergoeding zou leiden.

Dat er geen sprake is van opzet bij de automobilist die [naam 1] heeft aangereden wil, in tegenstelling tot hetgeen AMS aanvoert, niet betekenen dat [naam partij] ter onderbouwing van hun standpunt niet kunnen verwijzen naar uitspraken in de smartengeldgids die betrekking hebben op gepleegde (gewelds)misdrijven. Bij het begroten van de vergoeding voor immateriële schade dienen immers alle omstandigheden in samenhang te worden meegewogen. Ook met strafrechtelijke uitspraken kan daarom een vergelijk worden gemaakt. Uiteraard zal bij de uiteindelijke beoordeling in onderhavige zaak wel rekening moeten worden gehouden met de situatie dat er (“neutraal”) van schuldaansprakelijkheid sprake is. In exact gelijke omstandigheden zou dat dan in beginsel een lagere vergoeding van immateriële schade met zich meebrengen dan in een geval van opzettelijk handelen van de schadeveroorzaker.

3.13.

Vast staat dat er een periode van anderhalf jaar is verstreken tussen de aanrijding en het overlijden van [naam 1]. Deze periode heeft [naam 1] grotendeels in het verpleeghuis doorgebracht. Uit de V en V rapportage blijkt dat in de periode vanaf december 2018 tot en met januari 2020 veelvuldig meldingen voorkomen van pijn die door [naam 1] werd aangegeven door grimassen, kreunen en gillen. Er is getracht met medicatie (morfine) de pijn voor [naam 1] te verminderen en dat lukte, blijkens de V en V rapportage, deels. De rechtbank zal bij het begroten van het smartengeld rekening houden met de periode van anderhalf jaar opname in het verpleeghuis waarin meerdere notities zijn opgenomen in de V en V rapportage van pijn waargenomen bij [naam 1].

Gederfde levensvreugde

3.14.

[naam partij] wijzen met betrekking tot het bewustzijn van [naam 1] naar passages uit de V en V rapportage waaruit volgt dat [naam 1] af en toe in iemands hand kneep, iemand volgde met haar ogen, op de maat van de muziek meebewoog, een flesje drinken kon opendraaien en een eitje kon pellen en zij ook alert reageerde op haar bezoek, vooral van haar kleinkind. Bijvoorbeeld op 30 april 2019 staat in de V en V rapportage: “30/4/2019: familie geeft aan dat mevrouw makkelijke opdrachten uitvoert zoals haren borstelen, rits van jas dichtmaken, bril opdoen. Verpleging noteert dat betrokkene wel lijkt te reageren op gebaren bijvoorbeeld, probeert mee te werken met handelingen zoals aan- en uitkleden. Ook gezien dat ze door een magazine bladerde. Bij het geven van de insuline/antistolling injectie kan ze zelf de dekens wegslaan. Betrokkene verstaat geen Nederlands maar de verpleging heeft wel het idee dat ze gebaren begrijpt.”

3.15.

AMS wijst op de bevindingen van haar medisch adviseur die noteert dat uit de V en V rapportage volgt dat bij opname van [naam 1] in het verpleeghuis begrip, communicatiemogelijkheden en functioneel handelen afwezig waren. In haar brief aan mr. Meijer van 14 mei 2019 schrijft [naam 2], arts-assistent ouderengeneeskundige bij De Zellingen, dat gedurende de revalidatie alleen de belastbaarheid en alertheid zijn verbeterd. De medisch adviseur van AMS betwijfelt sterk of bij [naam 1] besef bestond van de situatie waarin zij verkeerde (zie ook r.o. 3.6).

3.16.

Over het gebruik van de V en V rapportage heeft AMS in de akte na de mondelinge behandeling opgemerkt dat, omdat de V en V rapportage geen medische informatie betreft hier geen tot minimale waarde aan kan worden gehecht. De rechtbank is van oordeel dat de V en V rapportage wel gebruikt kan worden en ligt dit toe als volgt.

3.17.

Uit de medische gegevens (van het ziekenhuis en de huisarts) blijkt volgens zowel de medisch adviseur van [naam partij] als de medisch adviseur van AMS dat er sprake was van een minimaal bewustzijn van [naam 1] als gevolg van het hersenletsel opgelopen bij het ongeval van [datum]. Tijdens de mondelinge behandeling is uitgebreid stilgestaan bij het coma-arrest (zie ook r.o. 3.2.) en bij de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RBMNL:2022:106). Het patiëntendossier van de verpleeginstelling kon in laatstgenoemde zaak duidelijke aanknopingspunten geven omtrent de emoties die het slachtoffer ervoer terwijl er sprake was van een verlaagd bewustzijn. Om die reden zijn de concrete bevindingen van het verzorgend en verplegend personeel dat dagelijks objectief en neutraal de situatie van het slachtoffer beschrijft weldegelijk van toegevoegde waarde om in de beoordeling te betrekken. De rechtbank zal dan ook acht slaan op hetgeen in de V en V rapportage is vermeld.

3.18.

Dat [naam 1] pijn heeft ervaren wil nog niet zeggen dat zij zich ervan bewust is geweest dat zij levensvreugde heeft gederfd. De rechtbank gaat er op grond van de medische gegevens, V en V rapportage en de bevindingen van beide medisch adviseurs vanuit dat er sprake was van een minimaal bewustzijn bij [naam 1].

3.19.

Rechtbank Midden-Nederland heeft in het vonnis van 6 februari 2013 (ECLI:NL:RBMNL:2013:BZ0813) geoordeeld dat zij in de door de Hoge Raad in het arrest van 20 september 2002 (zie r.o. 3.2) toegepaste mogelijkheid om bij bewusteloosheid het verlies aan levensvreugde in meer objectieve zin vast te stellen indien vaststelling van de concrete beleving door het slachtoffer niet (goed) mogelijk is, ruimte ziet voor toepassing van die objectieve benadering ook indien de benadeelde zich niet, althans niet aantoonbaar, realiseert dat hem letsel of leed is toegebracht. In die zaak was er sprake van een slachtoffer waarbij er door de deskundige vastgesteld was dat er sprake was van een conditie die bekend staat als bewustzijn-PLUS status. Dit slachtoffer kon, zo oordeelde de rechtbank destijds, zowel emoties als pijn ervaren.

3.20.

In de zaak van Rechtbank Midden Nederland van 19 januari 2022 (r.o. 3.17) waar [naam partij] naar verwijzen in hun verzoekschrift, is er sprake van een slachtoffer met een verlaagd bewustzijn. Dit slachtoffer kon emoties ervaren en dat kon worden vastgesteld uit het patiëntendossier van de verpleeginstelling waar dit slachtoffer verbleef.

3.21.

Vast staat dat [naam 1] pijn heeft ervaren. Uit de overgelegde medische gegevens, de V en V rapportage en de bevindingen van de medisch adviseurs kan de rechtbank niet vaststellen dat [naam 1] emoties kon ervaren of dat er sprake was van een bewustzijn-PLUS status. Uit de door [naam partij] aangehaalde voorbeelden blijkt dat [naam 1] wel fysieke gepaste bewegingen kon uitvoeren (flesje opendraaien / meewerken met aankleden / eitje pellen /alert reageren op bezoek), maar zonder nadere medische onderbouwing kan de rechtbank uit deze gedragingen niet de conclusie trekken dat [naam 1] naast pijn ook emoties heeft ervaren in de periode na het ongeval. Derving van levensvreugde in objectieve zin kan niet worden vastgesteld en daarom kan de rechtbank dit aspect niet meewegen in de begroting van het smartengeld.

Billijke vergoeding

3.22.

De rechtbank heeft voor het oordeel over de hoogte van het smartengeld gekeken naar de bedragen die in andere zaken zijn toegekend. [naam partij] hebben, zoals hiervoor ook aangegeven, voornamelijk gewezen op overeenkomsten met de zaak van Rechtbank Midden Nederland van 19 januari 2022. In die zaak werd een vergoeding van € 200.000,- aan smartengeld toegekend. Als bovengrens haalt AMS een arrest van Hof Arnhem Leeuwarden aan (ECLI:NL:GHARL:2021:735) waarin een geïndexeerd bedrag van € 187.372,- aan smartengeld werd toegewezen. AMS heeft in haar verweerschrift aangegeven dat onderhavige zaak op punten verschilt. Hierbij acht AMS van belang dat [naam 1] na anderhalf jaar is overleden en daardoor de duur van het lijden werd beperkt. Ook van belang is dat in de zaak bij het Hof Arnhem Leeuwarden het slachtoffer wel bewust was van het feit dat haar echtgenoot het hen overkomen ongeval niet had overleefd. De verschillen maken dat volgens AMS in onderhavige zaak aan smartengeld een vergoeding van € 60.000,- passend is.

3.23.

De rechtbank is van oordeel dat als vergoeding voor de immateriële schade in onderhavige zaak een bedrag van € 150.000,- billijk is. Omdat niet is komen vast te staan dat [naam 1] levensvreugde heeft gederfd komt de rechtbank niet tot het door [naam partij] gevorderde bedrag van € 200.000,-. De rechtbank vindt de afwezigheid van (objectief) gederfde levensvreugde echter geen reden om de vergoeding te verminderen tot € 60.000 - zoals door AMS passend geacht -, mede ook gelet op de aard van de schade, de aard van de aansprakelijkheid en de periode van pijn die [naam 1] heeft geleden. Deze factoren heeft de rechtbank meegewogen op de wijze zoals in dit vonnis eerder is benoemd.

3.24.

Vast staat tussen partijen dat eerder een bedrag van € 20.000,- aan voorschot op de immateriële schade is verstrekt door AMS aan [naam 1] en [naam partij]. Dit voorschot dient op het bedrag van € 150.000,- in mindering te worden gebracht. Het verzoek van [naam partij] om het smartengeld dat hen nog toekomt vast te stellen zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 130.000,-.

Kosten deelgeschil

3.25.

Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt (in dit geval [naam partij]), in de beschikking begroot. Hierbij moet de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW gehanteerd worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat het laatste niet het geval is.

3.26.

[naam partij] hebben als productie 11 bij het verzoekschrift een urenstaat van hun advocaat overgelegd. Daaruit volgt dat in totaal 7,48 uur aan de zaak is besteed tegen een uurtarief van € 250,- exclusief btw. AMS heeft geen verweer gevoerd tegen deze kosten.

3.27.

De kosten voor het deelgeschil komen daarmee in totaal op een bedrag van (€ 7,48 x € 302,50 =) € 2.262,70 inclusief btw, te vermeerderen met het door [naam partij] betaalde griffierecht van € 86,-. Omdat AMS aansprakelijk is voor de schade, wordt zij veroordeeld tot betaling van deze kosten. ECLI:NL:RBROT:2024:4911