Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem, 270606 whiplash, inzage medische stukken vooraf aan expertise, beoordeling ahv EVRM

Hof Arnhem, 27-06-06 whiplash, inzage medische stukken voorafgaand aan expertise, beoordeling in het licht van EVRM
3.13  Ingevolge artikel 198 lid 2 Rv. juncto 205 lid 1 Rv. moet bij een voorlopig deskundigenbericht de deskundige bij zijn onderzoek partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en moet uit het schriftelijke bericht blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken wordt in het schriftelijk bericht melding gemaakt.

3.14  De stelling van Allianz gebaseerd op artikel 198 lid 2 (juncto artikel 205 lid 1) Rv. moet kennelijk aldus worden begrepen dat zij haar genoemde recht om over het onderzoek jegens de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen niet effectief kan uitoefenen als zij niet de beschikking heeft over alle medische gegevens van [verweerster], althans de medische gegevens die betrekking hebben op de door Allianz genoemde klachten van [verweerster].

3.15  Het hof overweegt dat in dit stadium, waar het onderzoek door de deskundige nog niet eens is gestart, niet blijkt dat de deskundige in strijd zal handelen met artikel 198 lid 2 Rv. juncto artikel 205 lid 1 Rv.. In zoverre mist het verzoek van Allianz gebaseerd op artikel 198 lid 2 Rv. juncto artikel 205 lid 1 Rv. thans voldoende belang.

3.16  Artikel 198 lid 2 (juncto artikel 205 lid 1) Rv. geeft Allianz bovendien niet het recht om alle medische informatie van [verweerster] te ontvangen. Een voorlopig deskundigenbericht is gericht op het verkrijgen van een deskundig oordeel over één of meer bepaalde vragen. In artikel 203 lid 2 onder b. Rv. is daarom bepaald dat in het verzoekschrift moeten worden opgenomen de punten waarover het oordeel van de deskundige wordt gevraagd. Een voorlopig deskundigenbericht kan niet dienen als grondslag voor een ‘fishing expedition’ teneinde zoveel mogelijk preëxistente klachten, die het causaal verband tussen de door [verweerster] gevorderde schade en het ongeval doorbreken of verminderen, te achterhalen. Een ‘fishing expedition’ is naar Nederlands recht niet geoorloofd (MvT, Parl. Gesch. Nieuw Rv., p. 154).

3.17  Allianz heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aan De Bijl voor te leggen vragen. De deskundige moet in antwoord op die vragen in haar rapport feiten weergeven (onder meer blijkend uit het medisch dossier van [verweerster], welk dossier haar geheel ter beschikking staat) die relevant zijn voor de beoordeling van de haar voorgelegde vragen. Het deskundigenbericht dient immers met redenen omkleed te zijn (artikel 198 lid 4 Rv. juncto artikel 205 lid 1 Rv., zie ook HR 20 april 2001, NJ 2001, 362). Ter zijde merkt het hof op, dat het vervolgens aan [verweerster] is om te beslissen of zij, bij voorbeeld om redenen van privacy, gebruik wil maken van haar blokkeringsrecht (artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b BW) om mededeling van de inhoud van het deskundigenrapport aan de wederpartij en de rechter te voorkomen. Nu een partij ingevolge artikel 198 lid 3 Rv. jo artikel 205 lid 1 Rv. verplicht is om mee te werken aan een door de rechter te gelasten voorlopig deskundigenonderzoek, kan de rechter, indien een beroep wordt gedaan op het blokkeringsrecht, daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het gegeven geval geraden acht (HR 26 maart 2004, RvdW 2004, 54, rov. 4.4).

3.18  Indien de deskundige, De Bijl, naar het oordeel van Allianz ter beantwoording van de haar voorgelegde vragen in haar onderzoek (mede) de door Allianz specifiek gestelde (preëxistente) klachten van [verweerster] dient te onderzoeken, kan Allianz dat ter gelegener tijd aan de deskundige verzoeken. Hierop dient de deskundige te reageren. Zo nodig kan de rechter, op verzoek van Allianz, aan de deskundige het geven van een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting of aanvulling bevelen, dan wel, na overleg met partijen, een of meer andere deskundigen benoemen (artikel 194 lid 5 juncto artikel 205 lid 1 Rv.).

3.19  Dan rijst de vervolgvraag of (de medisch en/of juridisch adviseur van) Allianz de door de deskundige aan zijn deskundigenrapport ten grondslag gelegde medische gegevens zelf mag inzien ter controle van de deskundige.

3.20  Bij de beantwoording van die vraag staat voorop dat inzage door Allianz in medische stukken met betrekking tot [verweerster], buiten toestemming van [verweerster], in beginsel een schending oplevert van [verweerster]s recht op een privéleven (als onder meer gewaarborgd in artikel 8 EVRM). Een schending van artikel 8 EVRM is geoorloofd indien is voldaan aan de daarvoor in artikel 8 lid 2 EVRM gestelde vereisten, voorzover hier van belang, inhoudend dat er sprake moet zijn van een wettelijke voorziening en dat een inbreuk in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van rechten van anderen.

3.21  Het in artikel 19 Rv. neergelegde beginsel van hoor en wederhoor kan gelden als een wettelijke voorziening in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM, omdat deze wettelijke bepaling "accessible" en "foreseeable" is. Laatstgenoemd vereiste houdt in dat zij met voldoende precisie moet zijn geformuleerd om de desbetreffende persoon – zo nodig met voldoende advies – zijn gedrag te doen reguleren (zie onder meer EHRM 27 april 2004, nr. 50210/99, NJ 2004, 651 onder 49 en 50).

3.22  Het beginsel van hoor en wederhoor als neergelegd in artikel 19 Rv. houdt in dat de rechter partijen over en weer in de gelegenheid stelt zich - voorzover van belang - uit te laten over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, tenzij uit de wet anders voortvloeit alsmede dat de rechter bij zijn beslissing zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet baseert op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.

3.23  Bij de totstandkoming van artikel 19 Rv. heeft de wetgever er blijk van gegeven zich mede te laten inspireren door het in artikel 6 lid 1 EVRM belichaamde recht van hoor en wederhoor (‘adversarial proceedings’ als onderdeel van een ‘fair hearing’). Zie vooral NvW I en MvA I, Parl. Gesch. Nieuw Rv., p. 131 respectievelijk p.132. In zoverre kan de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een bron van inspiratie zijn bij de uitleg van artikel 19 Rv..

3.24  Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278) heeft in het kader van artikel 6 lid 1 EVRM geoordeeld, dat de waarborgen van artikel 6 EVRM in hun algemeenheid wel voor een rechterlijke procedure gelden maar niet voor een op zichzelf beschouwd deskundigenonderzoek (onder 33) of op zichzelf beschouwde bewijsmiddelen (onder 34) en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat partijen de gelegenheid moeten krijgen de door een deskundige aan zijn deskundigenbericht ten grondslag gelegde documenten in te zien (onder 33, laatste alinea), maar dat een en ander niet uitsluit dat de procedure “as a whole, including the way in which the evidence was taken” moet voldoen aan de eisen van een eerlijk proces. Wat betreft een deskundigenrapport gaat het erom of partijen ”a real opportunity to comment effectively on it” (onder 36, eerste zin) hebben gehad. Daarbij is van belang of de conclusies van de expert betrekking hadden op technische kennis buiten het vakgebied van de rechter en als zodanig geschikt waren om een preponderante invloed te hebben op de beslissing van de rechter omtrent de feiten (onder 36, eerste alinea, slot).

3.25  Zoals gezegd, staat in artikel 19, eerste zin, Rv. dat de rechter partijen in de gelegenheid moet stellen zich uit te laten over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht. Naar de kern genomen betekent dit dat de rechter recht moet doen op dezelfde gedingstukken als partijen ter beschikking staan; een recht op inzage in de aan een voorlopig deskundigenbericht ten grondslag liggende bescheiden kan hieruit niet worden afgeleid.

3.26  In artikel 19, tweede zin, Rv. wordt gewaarborgd dat partijen zich voldoende hebben moeten kunnen uitlaten over gegevens waarop de rechter zijn oordeel baseert (ten nadele van één van de partijen). Naar het oordeel van het hof brengt dit met zich - overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM als vermeld in 3.24 - dat een partij de daadwerkelijke mogelijkheid moet hebben om effectief commentaar te kunnen leveren op een (voorlopig) deskundigenrapport. Vgl. ook HR 18 februari 1994, NJ 1994, 742, rov. 3.4. Dit klemt in het bijzonder bij een medisch (voorlopig) deskundigenrapport, dat betrekking heeft op kennis buiten het vakgebied van de rechter en waaraan de rechter om die reden bij zijn beslissing grote waarde zal toekennen. Hierbij maakt het geen verschil dat het gaat om een voorlopig deskundigenbericht, omdat aan die berichten in de praktijk in een procedure dezelfde - als regel: grote - waarde toekomt als aan een ‘gewoon’ deskundigenbericht. Belang bij inzage in de onderliggende (delen van) medische bescheiden kan voorts bestaan indien tegenbewijs wordt aangeboden van in het deskundigenrapport vermelde feitelijke vaststellingen (HR 12 mei 2000, NJ 2000, 440). Het belang van een partij om effectief commentaar te kunnen leveren op een medisch deskundigenrapport is in het bijzonder van belang als de (verwachte) gevorderde schade aanzienlijk is. Voor het effectief kunnen leveren van commentaar op een medisch (voorlopig) deskundigenrapport kan naar het oordeel van het hof zijn vereist dat een partij inzage krijgt in de onderliggende (delen van) medische bescheiden die de deskundige aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. Geen recht op inzage bestaat in (delen van) medische gegevens die de deskundige niet aan zijn deskundigenbericht ten grondslag heeft gelegd. In verband met de met voormelde inzage gepaard gaande schending van de privacy van de betrokkene is, gelet op de in artikel 8 lid 2 EVRM besloten liggende proportionaliteitseis, vereist dat daartoe andere mogelijkheden tot verheldering ontoereikend zijn gebleken. Het hof wijst in dit verband op het volgende.

3.27  Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering biedt partijen verschillende mogelijkheden om van de medische deskundige een nadere motivering van zijn (voorlopige) deskundigenbericht te verlangen, ook zonder dat hij daartoe noodzakelijkerwijs inzage geeft in de aan zijn deskundigenrapport ten grondslag gelegde medische gegevens. In de fase van de totstandkoming van het (voorlopige) deskundigenbericht is dit de mogelijkheid van partijen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen (artikel 198 lid 2 Rv.). In de fase nadat een deskundigenbericht tot stand is gekomen kunnen partijen schriftelijk en/of mondeling aan de deskundige vragen (doen) stellen. Het hof tekent hierbij nog aan, dat een deskundige in beginsel niet gehouden is tot het honoreren van elk in enige fase van het onderzoek door een der partijen gedaan verzoek om in de gelegenheid te worden gesteld van de voorlopige bevindingen van de deskundige kennis te nemen en daarop commentaar te leveren (HR 20 september 1996, NJ 1997, 328, Upjohn/Van O., rov. 3.1).

3.28  Indien een partij, teneinde effectief commentaar te kunnen leveren op een (voorlopig) deskundigenrapport, voldoende belang heeft de aan het (voorlopige) deskundigenrapport ten grondslag liggende medische bescheiden in te zien, omdat een nadere opheldering of aanvulling van de deskundige zonder openbaarmaking van (delen van) medische bescheiden niet volstaat, brengt de gehoudenheid van de rechter om partijen voldoende – dat wil zeggen: daadwerkelijk en effectief - in staat te stellen om zich over gegevens uit te laten waarop hij zijn beslissing baseert, in beginsel met zich dat een partij in beginsel recht heeft de (onderdelen van) de patiëntenkaart, onderzoeksrapporten en andere medische documentatie in te zien waarop de deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd. Met het oog daarop verdient het aanbeveling dat de deskundige zijn deskundigenrapport zodanig inricht dat hij duidelijk aangeeft op welke medische gegevens hij zijn oordeel baseert. Een partij kan de haar ter beschikking staande (delen van) stukken vervolgens ter hand stellen aan haar medisch adviseur en/of rechtsgeleerd raadsman voor nader commentaar.

3.29  Of de onder 3.28 vermelde inbreuk op de privacy van [verweerster] – zoals artikel 8 EVRM vereist - noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van de bescherming van rechten van Allianz, vergt altijd een nadere afweging van belangen. Welke van de genoemde hoogwaardige belangen (het recht op privacy of het recht op hoor en wederhoor) in een voorliggend geval behoort te prevaleren, kan niet in abstracto worden beoordeeld. Indien [verweerster] geen gebruik heeft gemaakt van haar blokkeringsrecht, ligt het niet voor de hand haar recht op privacy te laten prevaleren boven het recht op hoor en wederhoor van Allianz. Dit klemt temeer als de door [verweerster] gevorderde of te vorderen schade aanzienlijk is.

3.30  Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, verdient het ten sterkste aanbeveling dat het instellen door een deskundige van een voorlopig deskundigenonderzoek naar een psychische en/of medische kwestie onder leiding van de rechter geschiedt (artikel 198 lid 2, eerste zin, juncto artikel 205 lid 1 Rv.). De rechter kan de deskundige voorlichten of en, zo ja, in welke mate de deskundige moet voldoen aan of ingaan op verzoeken en vragen namens partijen tot inzage van (delen van) onderliggende bescheiden.
LJN AY5556