Hof 's-Hertogenbosch 120814 whiplash; mede gelet op omvang schade recht op inzage in patiëntenkaart vanaf 2 jaar voor ongeval
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 120814 whiplash onderneemster; mede gelet op omvang schade recht op inzage in patiëntenkaart vanaf 2 jaar voor ongeval;
- hof volgt oordeel arbeidsdeskundige dat beperkingenprofiel door verzekeringsarts in dit geval niet nodig is;
- dat slachtoffer met haar beperkingen toch 40 uur kan werken is onvoldoende gemotiveerd door arbeidsdeskundige; volledig arbeidsongeschikt voor eigen werk;
- vanwege gemeenschap van goederen abstrahering van feitelijke eigendomsverhoudingen, winstverdeling en toegekend salaris; kosten interim management vergoed;
- hypothetisch inkomen zonder ongeval niet obv kosten vervanger, maar op netto bedrag dat echtgenoot als directeur heeft ontvangen;
- gevolgen fiscale verwerking voorschotten tzv kosten interim management komen voor rekening slachtoffer;
- smartengeld 31-jarige vrouw ogv rapport neuroloog € 18.000
Klachten en beperkingen, causaal verband
4.5.2.
In deze zaak is sprake van “post-whiplashklachten” en daaruit voortvloeiende beperkingen, die volgens [geïntimeerde] zijn ontstaan na en door het ongeval van 2 februari 2000. Van dergelijk letsel is bekend dat het niet gemakkelijk geobjectiveerd kan worden en zichtbaar gemaakt met gangbare medische onderzoekstechnieken, aangezien vaak niet of nauwelijks somatische aandoeningen of beschadigingen aangewezen kunnen worden. Desondanks is in de rechtspraak aanvaard dat dit niet in de weg staat aan het aannemen van juridisch relevante klachten en causaal verband met het ongeval, mits objectief kan worden vastgesteld dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn (HR 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB5054). Anders geformuleerd, dient het klachtenpatroon plausibel te zijn, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten (o.a. Hof Leeuwarden 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE: BX9658). Ook dergelijke klachten kunnen leiden tot rechtens relevante beperkingen. Aan het bewijs van het causaal verband met het ongeval mogen niet al te hoge eisen worden gesteld.
4.5.3.
Naar het oordeel van het hof dient voor de beoordeling van de vraag welke klachten [geïntimeerde] aan het ongeval heeft overgehouden, te worden uitgegaan van de rapporten van [neuroloog 1] van 29 januari 2001, 29 maart 2002 en 8 oktober 2007, nu partijen deze deskundige destijds gezamenlijk hebben aangezocht en de rechtbank hem bij vonnis van 28 juni 2006 tot deskundige heeft benoemd.
In zijn eerste rapport (29 januari 2001) concludeerde [neuroloog 1] tot het beeld van een mild tot matig postwhiplashsyndroom, maar achtte hij nog geen eindtoestand aanwezig.
In zijn rapport van 29 maart 2002 heeft [neuroloog 1] vermeld, dat [geïntimeerde] onder meer de navolgende klachten heeft:
- een stijf gevoel aan de nekstreek die toeneemt bij vermoeidheid of wanneer zij lang een houding aanneemt, pijn overwegend links in de nek en doortrekkend naar de schedel bij rotatie; altijd zware knellende sensatie om het hoofd;
- wat verminderde kracht aan de armen;
- continue hoofdpijn;
- wat gedeprimeerde stemming, geen goed geheugen, redelijke concentratie
- wat hyperesthesie (overmatige gevoeligheid voor prikkels).
De conclusie in dit rapport luidt:
“Betrokkene toont thans het beeld van een asymmetrisch, licht tot matig postwhiplashsyndroom met neuropsychologische elementen in aansluiting aan een doorgemaakt typisch acceleratieletsel en mogelijk daarbij optredende lichte commotionele problematiek. Actueel toont zij voorts hoofdpijnen die ten dele te duiden zijn als een tension headache.”
Uit de beantwoording door [neuroloog 1] van de IWMD-vraagstelling citeert het hof voorts:
“Actueel blijven er resterende klachten bestaan, die dusdanig zijn dat betrokkene beduidend disfunctioneert op de diverse vlakken van het leven.” (vraag 1)
“De restklachten en restverschijnselen die op medische gronden in alle redelijkheid als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd zijn de klachten die passen in het kader van het postwhiplashsyndroom." (vraag 2b)
“Gezien de verlopen termijn na het haar overkomen ongeval, moeten wij er thans van uitgaan dat betrokkene in een eindfase verkeert ten aanzien van de basale gevolgen van het haar getroffen letsel.” (vraag 3)
“Wij zijn van mening dat er een concordantie bestaat tussen de door de door betrokkene aangegeven pijn en pijnbeleving. Met name is er een (lees kennelijk: geen, hof) enkele indicatie dat aggravatie, simulatie of psychopathologie een rol van betekenis spelen in het huidige klachtenpatroon en de bevindingen die wij hebben gedaan.” (vraag 3)
“De (geheugen- en concentratie-) problemen zoals betrokkene die uit, worden vaak gezien bij de wat ernstigere whiplashbeelden. Wij beschouwen ze als van vegetatieve origine. Derhalve zijn deze klachten mee te wegen in de bepaling van de ernst van het haar getroffen leed.” (vraag 3)
“Bij arbeid in het algemeen heeft betrokkene een verhoogde vermoeibaarheid en krijgt toegenomen pijn wanneer zij lang één houding moet aanhouden of zwaardere arbeid moet verrichten. In zijn algemeenheid heeft betrokkene beperkingen bij het verrichten van lichamelijk zwaardere en met name nekbelastende bezigheden, vooral wanneer deze wat langer moeten worden volgehouden of in een bijzondere stand van de nek. Hierbij valt te denken bijvoorbeeld aan gebukt of gebogen werken, boven schouderhoogte werken, maar ook aan zwaar tillen, sjouwen, duwen of trekken. Gezien haar verhoogde vermoeibaarheid met daarbij optredende storingen in geheugen en de concentratie, moet worden aangegeven dat betrokkene het beste kan werken in neen stabiele werkomgeving zonder veel afleiding of lawaai. “(vraag 4a)
In het in opdracht van de rechtbank opgestelde rapport van [neuroloog 1] van 8 oktober 2007 heeft hij een zeer uitvoerig overzicht gegeven van alle beschikbare medische gegevens van voor en na het ongeval. Zijn slotconclusie luidt:
“Ons oordeel over het beloop en de eindtoestand is gebaseerd op uitvoerige studie van voorliggende gegevens, uitvoerige litteratuurstudie en uitvoerige kennisname van de rapportages van alle behandelende artsen, neuropsychologen, psychologen en fysiotherapeuten. Een alternatieve verklaring dan door ondergetekende wordt gegeven voor de problematiek van betrokkene is niet gegeven en ook niet plausibel op grond van nevenschikkende argumenten. Het moge duidelijk zijn dat prof. dr [neuroloog 2] (neuroloog, hof) geen volwaardig alternatief geeft voor de door betrokkene gepresenteerde problematiek, behoudens, naar wij begrijpen, een vorm van malingering dan wel psychiatrische stoornis. Wij zijn het hier als clinicus die tot driemaal toe uitvoerig betrokkene heeft onderzocht niet mee eens en persisteren bij ons oordeel. “
In dit rapport beschrijft [neuroloog 1] de klachten van [geïntimeerde] vrijwel hetzelfde als in het rapport van 29 maart 2002. Hij vermeldt daarbij dat zij bij het onderzoek reëel overkomt.
Verder schrijft [neuroloog 1] dat er wat betreft de aard van het letsel en de globale gevolgen van het ongeval feitelijk volledige overeenstemming is tussen nagenoeg alle klinisch werkzame neurologen en alle verzekeringsgeneeskundigen die haar onderzocht hebben, en dat dat grosso modo ook geldt voor alle uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken. Wat de kritische commentaren van prof. [neuroloog 2] betreft schrijft [neuroloog 1] dat [neuroloog 2] een niet-clinicus is en dat hij uitgaat van een vooringenomen en achterhaald standpunt ten aanzien van de aard van het chronische late postwhiplash syndroom. [neuroloog 1] concludeert dat het beeld resteert van een licht tot matig chronisch laat postwhiplashsyndroom, enigszins overwegend aan de linkerzijde, waarbij er vooral bij vermoeidheid en pijn optredende stoornissen zijn in het geheugen en de concentratie. Hij persisteert bij zijn conclusies in het rapport van 29 maart 2002 en concludeert dat de bevindingen van drs. [neuropsycholoog], neuropsycholoog (rapport 18 mei 2007), daarmee volledig sporen.
[neuropsycholoog], ook door de rechtbank als deskundige benoemd, concludeerde dat er bij [geïntimeerde] geen aanwijzingen zijn voor een organisch cerebraal disfunctioneren of voor een stoornis van de neurocognitieve functies; wel voor gevoelens van teleurstelling en frustratie, insufficiëntiegevoelens, een subjectief ervaren vermindering van vitaliteit en energie, en voor een somatische fixatie en een geconditioneerd beeld. Hij vond geen aanwijzingen voor pre-existente psychologische factoren.
4.5.4.
Amlin voert in grief 2 aan dat [neuroloog 1] over meer informatie over de medische voorgeschiedenis van [geïntimeerde], in het bijzonder over de door haar genoemde rugklachten, dient te beschikken om gefundeerd te kunnen oordelen over het causale verband tussen de klachten en het ongeval.
Wat betreft die voorgeschiedenis bevat het dossier niet meer dan één briefje van de huisarts van [geïntimeerde] van 19 januari 2005, waarin deze schrijft dat er geen relevante bijzonderheden te melden zijn uit de voorgeschiedenis van [geïntimeerde] in relatie met de gevolgen van het ongeval.
Mede gelet op de omvang van de gevorderde schadevergoeding oordeelt het hof dat Amlin met recht vraagt om inzage in de medische gegevens van [geïntimeerde] gedurende enige tijd voor het ongeval; zij maakt er terecht aanspraak op om zich zelf een mening te kunnen vormen over de relevantie van de medische voorgeschiedenis van [geïntimeerde]. Het hof zal [geïntimeerde] dan ook gelasten de patiëntenkaart van de huisarts over te leggen van ongeveer twee jaren voor het ongeval, dus over de jaren 1998 en 1999 tot aan 3 februari 2000.
Grief 2 slaagt mitsdien.
Afhankelijk van de inhoud van die gegevens en de stellingen van partijen daarover zal het hof nadien beoordelen of het nodig is om [neuroloog 1] te vragen of hij in die gegevens aanleiding ziet zijn conclusies te herzien. Het definitieve oordeel over het causale verband tussen de klachten en beperkingen van [geïntimeerde], en het ongeval, wordt mitsdien aangehouden.