Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R-dam 290306 patientenkaart slechts voor medisch adviseur

Rechtbank Rotterdam 29-03-2006: (patientenkaart)
Van groot, zo niet van doorslaggevend belang in dit geding is of, respectievelijk in hoeverre, er sprake is van rechtens relevant verband tussen het litigieuze ongeval (uit 1994) en de klachten c.q. het (volgens [eiseres]) bestaande letsel en de daarmee samenhangende schade. Deze causaliteitsvraag zal voor wat betreft de medische aspecten in de visie van beide partijen beantwoord moeten worden aan de hand van de deskundigenrapporten. Voor die causaliteitsvraag is van belang of er in het verleden bijzonderheden rond de gezondheid zijn geweest die verband kunnen houden met de thans aanwezige klachten en/of er sprake is van bijzonderheden die aannemelijk doen zijn dat de gestelde schade zich ook zonder ongeval verwezenlijkt zou hebben. Daarbij zijn in elk geval de overval almede het ongeval uit 1997, elk met hun gevolgen, van belang, maar dat behoeven niet de enige relevante punten te zijn.
Als ook het thans in te winnen aanvullende rapport geen uitsluitsel kan geven over het causaal verband omdat de voorgeschiedenis aan [K] nog steeds niet volledig bekend is, komt aan het inwinnen daarvan de zin grotendeels te ontvallen. [eiseres] zal de medische informatie dus aan de deskundige ter beschikking moeten stellen.

Een begrenzing tot de gegevens over de periode van kort voor de overval in 1992 tot 1994, zoals ter comparitie door [eiseres] bepleit, is willekeurig en het standpunt van [eiseres] op dit punt is ook niet deugdelijk onderbouwd. Wel is er, op louter praktische gronden, aanleiding om niet ook de gegevens van [eiseres]’s jeugd in het buitenland te laten overleggen; de praktische bezwaren daarvan zijn groot, terwijl [K] naar die gegevens niet heeft gevraagd en er ook geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat die van belang zouden kunnen zijn.

2.3
Inmiddels is gebleken dat van het ongeval in 2003, waarbij [eiseres] naar haar zeggen in het geheel geen letsel heeft bekomen, geen enkele informatie voorhanden is, terwijl de informatie over het ongeval van 1997 uitermate beperkt is. Ook deze -beperkte- gegevens zullen echter, als mogelijk van belang voor de causaliteitsvraag, aan de deskundige verstrekt moeten worden, evenals aanvullend materiaal over deze ongevallen, indien een van partijen dat nog kan verkrijgen.

2.4
Royal Nederland heeft zich op het standpunt gesteld, dat de aan de deskundige over te leggen gegevens ook aan haar medisch adviseur ter beschikking gesteld moeten worden.

Anders dan Royal Nederland lijkt te stellen is de aanvankelijke bereidheid van [eiseres] om medische gegevens in het geding te brengen, zodat ook Royal Nederland en haar advocaat daarvan kennis konden nemen, op zichzelf geen reden om haar thans op te dragen ook de resterende gegevens aan de medisch adviseur van Royal Nederland ter beschikking te stellen.

Het onder 2.2 en 2.3 genoemde materiaal dient echter, voor wat betreft de thans nog niet beschikbare medische gegevens uit het verleden, op de hierna uiteen te zetten andere gronden wel aan de medisch adviseur van Royal Nederland ter beschikking gesteld te worden.

Het gaat hier in de kern om een conflict tussen twee fundamentele rechtsbeginselen, te weten het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dat wordt gewaarborgd door art. 8 EVRM en het recht op een fair trial, daaronder begrepen het beginsel van equality of arms, zoals dat voortvloeit uit art. 6 EVRM.
Nu de rechtsverhouding tussen partijen zijn oorsprong vindt in het ongeval, partijen tevoren niet in een rechtsbetrekking tot elkaar stonden en Royal Nederland voor de medische informatie omtrent [eiseres] geheel afhankelijk is van [eiseres], kan van equality of arms in de zin van art. 6 EVRM geen sprake zijn als [eiseres] die informatie niet ter beschikking stelt, omdat Royal Nederland dan niet beschikt over enig referentiekader en dus niet in staat zal zijn om (desgewenst) verder verweer te voeren en evenmin om zich een oordeel te vormen over het deskundigenbericht.

Hoewel Royal Nederland dus in beginsel op basis van art. 6 EVRM aanspraak kan maken op kennisname van de medische informatie vindt dit recht zijn begrenzing in art 8 EVRM.
De betrokken inbreuk op [eiseres]s privacy, die op de hiervoor (in het verband van het verstrekken van de gegevens aan de te benoemen deskundige) uiteengezette gronden op zichzelf noodzakelijk is te achten als in art. 8 EVRM voorzien, zal hebben te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat aan die laatste eis is voldaan vloeit uit hetgeen hiervoor werd overwogen reeds voort: er is geen reële andere mogelijkheid om deze gegevens te verkrijgen. Voor wat betreft de proportionaliteit is inherent aan het beroep op privacy dat niet in detail kan worden aangegeven waarop het bezwaar tegen kennisname precies ziet, maar het is evident dat het hier gevoelige gegevens betreft en dat de inbreuk dus zo gering mogelijk gehouden moet worden. Dat komt er op neer dat het ter kennis van Royal Nederland brengen zich dient te beperken tot het informeren van haar medisch adviseur. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat deze is onderworpen aan het medisch tuchtrecht, zodat zoveel mogelijk is gewaarborgd dat de gegevens met de in het licht van art. 8 EVRM passende grote prudentie worden gehanteerd. Bovendien moet hij in staat worden geacht om Royal Nederland op basis daarvan voldoende voor te lichten.
LJNAV8750