Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb. Groningen 260107 beet in pink surveillant, bijter moet meeweken aan bloedonderzoek

Rb. Groningen 26-01-07 beet in pink surveillant, bijter moet meeweken aan bloedonderzoek; grondrechten: privact tegenover onaantastbaarheid van het lichaam
De beoordeling
  De voorzieningenrechter neemt de spoedeisendheid in de onderhavige zaak aan op grond van het feit dat de raadsvrouwe van gedaagde ter zitting heeft gesteld dat de Officier van Justitie tegenover haar heeft verklaard dat het onzeker is of de inverzekeringstelling van gedaagde morgen zal worden verlengd. Hieruit volgt dat dient te worden aangenomen dat er een gerede kans bestaat dat gedaagde op korte termijn op vrije voeten zal komen.

  De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat gedaagde [surveillant] inderdaad heeft gebeten. Immers, niet weersproken is dat er sprake is geweest van agressief gedrag van gedaagde en aanzienlijk daarmee samenhangend fysiek contact tussen gedaagde en [surveillant], terwijl voorts [surveillant] zich nog diezelfde nacht tot de spoedeisende hulp heeft gewend met een verwonding aan zijn pink. Daargelaten of gedaagde de intentie had om [surveillant] te verwonden, acht de voorzieningenrechter op grond hiervan het voldoende aannemelijk dat de verwonding van [surveillant] tijdens het handgemeen met gedaagde is ontstaan.

  Voorts wordt aangenomen dat er een gerede kans op besmetting bestaat. Immers, gedaagde heeft ter zitting verklaard in het verleden drugs te hebben gebruikt en heeft niet weersproken dat hij in verband hiermee bekend is bij de politie, zodat gedaagde geacht mag worden te behoren tot een risicogroep.

  Met betrekking tot de voor de beoordeling van de vordering noodzakelijke afweging van belangen wordt het volgende overwogen.
Artikel 10 en 11 van de Grondwet waarborgen dat een ieder zich kan beroepen op zijn privacy en de onaantastbaarheid van zijn lichaam. Door een gedwongen bloedonderzoek wordt inbreuk gemaakt op deze aan gedaagde toekomende grondrechten. Echter, deze grondrechten vinden hun grenzen in de bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, waarbij tussen burgers onderling een belangrijke rol is weggelegd voor artikel 6:162 BW.
Met inachtneming van het voorgaande dat geldt de inbreuk op de grondrechten van gedaagde op privacy en de onaantastbaarheid van het lichaam is toegestaan indien moet worden geoordeeld dat de belangen van [surveillant] bij een bloedonderzoek zwaarder moeten wegen dan belangen van gedaagde bij het niet dulden van een bloedonderzoek.

  Met het bovenstaande mag worden aangenomen dat gedaagde onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door [surveillant] te verwonden. Het onrechtmatig handelen is tevens gelegen in het feit dat gedaagde heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, waarmee hij [surveillant] in het ongewisse laat omtrent zijn lichamelijk welzijn.
Dit onrechtmatig handelen van gedaagde in samenhang beschouwd met het feit dat het ondergaan van een bloedonderzoek slechts een geringe inbreuk op de lichamelijke integriteit oplevert en het zwaarwegende belang van [surveillant] om helderheid te verkrijgen omtrent zijn fysieke welzijn daar tegenover staat, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [surveillant] in deze dient te prevaleren boven het belang van gedaagde, zodat het gevorderde zal worden toegewezen. LJN AZ7313