Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 051006 wg-er ambtenaar vraagt terecht om medische informatie waaruit aansprakelijkheid vloeit

CRvB 05-10-06 werkgever ambtenaar vraagt terecht om medische informatie van kort na het gebeuren waaruit aansprakelijkheid voortvloeit
2.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de minister betrokkene bij herhaling verzocht zijn medisch adviseurs te machtigen om bij de behandelende sector gegevens op te vragen die betrekking hebben op de medische situatie in de periode direct na het gijzelingsincident. Betrokkene heeft echter steeds geweigerd om de minister andere gegevens en bescheiden te (doen) verstrekken dan waarover deze reeds beschikt en zich op voorhand niet bereid verklaard om enig nader medisch of arbeidskundig onderzoek te ondergaan.

2.5. Voorzover betrokkene zich op het standpunt stelt dat die weigerachtige houding gerechtvaardigd wordt door hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar in rechte vaststaande uitspraak van 25 februari 2003 - hierboven onder 1.3. genoemd - kan de Raad hem niet volgen. Uit die uitspraak komt duidelijk naar voren dat de minister desgewenst nog nader onderzoek mocht verrichten en dat de rechtbank hem daarvoor enige tijd heeft willen gunnen. De door de rechtbank in haar overwegingen ten overvloede gegeven aanwijzingen zijn niet zodanig stellig geformuleerd dat daarmee ieder medisch (dossier)onderzoek naar de causaliteitsvraag of de toekomstverwachtingen bij voorbaat was uitgesloten.

2.6. Ook overigens is de Raad van oordeel dat het de minister met het oog op een zorgvuldige besluitvorming vrij stond om van betrokkene medewerking te verlangen aan het vergaren van schriftelijke gegevens over zijn medische situatie kort na het gijzelings-incident. Niet ten onrechte heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er tussen de onderzoeksresultaten uit 1993 en die uit 1995 een discrepantie lijkt te bestaan die nader onderzoek behoefde. Hieraan doet niet af dat de beperkingen van betrokkene, geheel op zichzelf beschouwd, wellicht goed kunnen worden verklaard door de bij de gijzeling ondervonden mishandelingen. De Raad beseft dat betrokkene met de gijzeling en de nasleep daarvan al heel wat narigheid heeft moeten doormaken en opzag tegen nog méér vragen en onderzoeken. Er werd echter vooralsnog niet méér van betrokkene verlangd dan dat hij de nodige machtigingen zou ondertekenen ten behoeve van de behandelende sector. Deze weinig belastende vorm van medewerking kan, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet als onevenredig worden aangemerkt. Betrokkene heeft geen gegronde redenen aangevoerd om zijn herhaalde weigering niettemin te rechtvaardigen.

2.7. Onder deze omstandigheden was er voldoende grond voor het in het bestreden besluit neergelegde oordeel van de minister dat betrokkene in gebreke is gebleven om de vereiste medewerking te verlenen aan het onderzoek en dat er om die reden van moet worden uitgegaan dat de causale keten na het gijzelingsincident is verbroken.

2.8. Het hoger beroep van de minister slaagt derhalve.
LJN AY9653