RBGEL 140721 zkh zond calamiteitenrapport aan ass.; verbod gegevensverwerking nvt als verwerking noodzakelijk is voor rechtsvordering, binnen én buitengerechtelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 140721 zkh zond calamiteitenrapport aan ass.; verbod gegevensverwerking nvt als verwerking noodzakelijk is voor rechtsvordering, binnen én buitengerechtelijk
Waarover gaat deze uitspraak?
2.1
Eiser is op 10 augustus 2016 opgenomen in het ziekenhuis van [derde-partij] op de locatie [woonplaats] en is op 11 augustus 2016 geopereerd. Eiser heeft op 1 december 2016 via het Landelijk Meldpunt Zorg bij de Inspectie Gezondheidszorg, thans de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, een melding gedaan over de behandeling in het ziekenhuis. Gelre heeft besloten de casus van eiser als mogelijke calamiteit te onderzoeken en te melden bij de Inspectie. Het incident is onderzocht door een onderzoekscommissie en verslaglegging heeft plaatsgevonden in een calamiteitenrapport, dat eind 2016 is opgesteld. Hierin zijn ook medische gegevens van eiser opgenomen.
2.2.
Eiser heeft op enig moment Gelre aansprakelijk gesteld. In verband met deze aansprakelijkstelling heeft Gelre het calamiteitenrapport op 6 maart 2017 doorgestuurd aan haar verzekeringsmaatschappij Medirisk.
2.3.
Op 21 november 2018 heeft eiser bij verweerder een klacht ingediend en verzocht om corrigerende maatregelen te nemen tegen Gelre. Hij is van opvatting dat het doorsturen van het calamiteitenrapport door Gelre in strijd is met de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG).
2.4.
Verweerder heeft deze klacht opgevat als een verzoek om handhaving en dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen. Deze afwijzing is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving.
3.1.
Sinds 25 mei 2018 is de AVG van toepassing en is de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) in werking getreden. Dat betekent dat de klacht die eiser op 21 november 2018 bij verweerder heeft ingediend procedureel moet worden behandeld overeenkomstig artikel 77 van de AVG en de bepalingen van de UAVG.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de klacht van eiser moet worden aangemerkt als een verzoek om handhaving in de zin van de Awb. Dit is de bedoeling geweest van de wetgever, zo blijkt uit de memorie van toelichting bij de UAVG1.
3.3.
In deze zaak is de vraag aan de orde of Gelre in strijd met de privacyregels heeft gehandeld door op 6 maart 2017 het calamiteitenrapport maar Medirisk te sturen. Omdat op 6 maart 2017 de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) gold moet die vraag worden beoordeeld op basis van de Wbp.
3.4.
In de bijlage bij deze uitspraak staan de wetsartikelen die op deze zaak van toepassing zijn. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
De beoordeling van het geschil door de rechtbank.
4.1.
Aan de handhaving van het primaire besluit bij het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd de toetsing aan artikel 8, aanhef en onder f, van de Wbp en het oordeel dat Gelre een gerechtvaardigd belang heeft om de medische gegevens van eiser te verwerken, de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang, en de fundamentele rechten en vrijheden van eiser niet prevaleren.
4.2.
Uit het verweerschrift van 4 februari 2021 en de zitting blijkt dat verweerder deze motivering van het bestreden besluit niet langer handhaaft. Verweerder stelt zich nu op het standpunt dat moet worden getoetst aan artikel 23, eerste lid, onder c, van de Wbp, en dat mogelijk sprake is van een overtreding.
4.3.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Ingevolge artikel 16 van de Wbp is het verboden om medische gegevens te verwerken. Volgens artikel 23, eerste lid, onder c, van de Wbp is dat verbod niet van toepassing voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte. Met “in rechte” wordt een gerechtelijke procedure bedoeld. Op de zitting is vastgesteld dat daarvan geen sprake was.
Gelre heeft verwezen naar de Engelse tekst van artikel 8, tweede lid, onder e, van Richtlijn 95/46/EG, die ten grondslag ligt aan artikel 23, eerste lid, onder c, van de Wbp, welke tekst er op zou kunnen wijzen dat sub c ook geldt voor een buitengerechtelijke procedure.
Omdat een Europese richtlijn geen directe werking heeft is de rechtbank van oordeel dat de tekst van de Wbp in beginsel bepalend is. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om niet van de tekst van de Wbp uit te gaan.
4.4.
Een en ander betekent dat het bestreden besluit onjuist is gemotiveerd. Daarom is het beroep gegrond en moet dit besluit worden vernietigd.
Bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten?
5.1.
In verband met artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat om de (handhaving van de) afwijzing van eisers handhavingsverzoek in stand te laten. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van het nadere standpunt van verweerder zoals opgenomen in het verweerschrift en toegelicht op de zitting, en de beroepsgronden van eiser, voor zover hier van belang.
5.2.
Hoewel verweerder erkent dat er mogelijk sprake is van een overtreding, heeft hij in het verweerschrift en op de zitting toegelicht waarom de afwijzing van het verzoek toch wordt gehandhaafd. Hij heeft uiteengezet dat een handhavingsverzoek verschillende fasen doorloopt. Deze fasen zijn weergegeven in “Bijlage 1: Werkwijze AP” bij het primaire besluit. In fase I wordt getoetst aan de formele eisen uit de AVG en Awb en vindt aansluitend, indien aan die formele eisen is voldaan, een globaal bureauonderzoek plaats. Op grond van dat bureauonderzoek wordt beoordeeld of aannemelijk is dat zich een mogelijke overtreding van, in dit geval, de Wbp heeft voorgedaan of voordoet. Mocht uit het onderzoek volgen dat zich mogelijk zo’n overtreding heeft voorgedaan, dan wordt het handhavingsverzoek in fase II getoetst aan de in artikel 2 van de Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP (de Beleidsregels) neergelegde prioriteringscriteria om te beoordelen of een uitgebreid onderzoek moet worden gedaan. In fase III wordt dit uitgebreide onderzoek verricht en in fase IV gaat verweerder, indien de Wbp is overtreden, over tot handhaving.
Verweerder heeft fase I uitgevoerd.
5.3.
Bij toepassing van fase II hanteert verweerder de volgende, niet cumulatieve, factoren, neergelegd in artikel 2 van de Beleidsregels:
a. de mate waarin de betrokkene wordt geraakt door de vermeende overtreding;
b. de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, mede bezien vanuit de aandachtspunten die verweerder op periodieke basis bekend maakt;
c. de mate waarin verweerder in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden.
Toetsing aan artikel 2 van de Beleidsregels heeft volgens verweerder niet tot gevolg dat overgegaan moet worden tot toepassing van fase III en IV. Daartoe heeft hij gesteld dat de mate waarin de betrokkene wordt geraakt door de vermeende overtreding gering is omdat eiser zijn medische dossier zelf aan Medirisk heeft verstrekt. Verder acht verweerder de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van verweerder beperkt omdat gebruikelijk is dat de betrokkene die een ziekenhuis aansprakelijk stelt een zogeheten medische machtiging ondertekent in verband met de beoordeling van het dossier door de aansprakelijkheidsverzekeraar, maar dat hier is nagelaten. Ten slotte meent verweerder, juist omdat partijen in wezen verdeeld zijn over de juistheid van de inhoud van het calamiteitenrapport en de aansprakelijkheid van het ziekenhuis in verband met een medische behandeling, dat verder onderzoek door verweerder niet het verschil kan maken in het geschil tussen eiser en Gelre, zodat hij niet in staat is om in deze zaak doeltreffend en doelmatig op te treden.
Hoewel eiser, zoals op zitting is gebleken, het hier niet mee eens is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om fase III toe te passen, en dat daarom het verzoek om handhavend op te treden terecht is afgewezen.
5.4.
De rechtbank acht verder met betrekking tot de factoren genoemd in artikel 2 van de Beleidsregels nog van belang dat, zoals op de zitting ook is uiteengezet door verweerder, de Wbp inmiddels is opgevolgd door de AVG en dat daarin in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing is als de verwerking noodzakelijk is voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Uit de tekst van dit artikelonderdeel en overweging 52 bij de AVG volgt dat deze uitzondering ook geldt voor een buitengerechtelijke procedure.
Dit betekent dat handhavend optreden door verweerder zinloos zou zijn, omdat Gelre sinds 25 mei 2018 het calamiteitenrapport aan Medirisk had kunnen verstrekken en nog steeds kan verstrekken op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, van de AVG. Bovendien valt niet in te zien wat de bredere maatschappelijke betekenis van handhavend optreden in dit geval zou zijn, omdat vanwege de wijzigingen per 25 mei 2018 een situatie die gelijk is aan de situatie van eiser zich niet meer zal voordoen.
5.5.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om het rechtsgevolg van het bestreden besluit, te weten de (handhaving van de) afwijzing van het verzoek om handhaving, in stand te laten.
(... red. LSA LM)
Bijlage.
Wettelijk kader.
Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…].
Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
[…]
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands […]gezondheid […] is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. […].
Artikel 23 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
1. Onverminderd de artikelen 17 tot en met 22 is het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te verwerken niet van toepassing voor zover:
[…]
c. dit noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte;
[…].
Artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming.
1. Verwerking van […] of gegevens over gezondheid […] zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
f) de verwerking is noodzakelijk voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering […];
[…].
Artikel 77 van de Algemene verordening gegevensbescherming.
1. Onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep of een voorziening in rechte, heeft iedere betrokkene het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, met name in de lidstaat waar hij gewoonlijk verblijft, hij zijn werkplek heeft of waar de beweerde inbreuk is begaan, indien hij van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevensinbreuk maakt op deze verordening.
2. De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, stelt de klager in kennis van de voortgang en het resultaat van de klacht, alsmede van de mogelijke voorziening in rechte overeenkomstig artikel 78. ECLI:NL:RBGEL:2021:3698