Rb Noord-NL 030216 vordering tot afgifte medisch dossier door nabestaande ivm overlijden zoon door mogelijke medische fout; beroep op geheimhoudingsplicht gehonoreerd
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-NL 030216 vordering tot afgifte medisch dossier door nabestaande ivm overlijden zoon door mogelijke medische fout; beroep op geheimhoudingsplicht gehonoreerd
2 De feiten
2.1.
WZA is een ziekenhuis in Assen. [gedaagde 1] is in dit ziekenhuis werkzaam als psychiater en [gedaagde 2] als internist-intensivist.
2.2.
[eiseres] is de moeder van de heer [zoon eiseres] (hierna te noemen: [zoon eiseres] ), geboren op [geboortedatum] 1982 en overleden op 22 september 2008. [zoon eiseres] was laatstelijk woonachtig op hetzelfde adres als zijn moeder, aan de [adres eiseres] te [woonplaats eiseres] . Hij ontving voorafgaand aan zijn overlijden een (Wajong-)uitkering. Ten tijde van het overlijden van [zoon eiseres] was ook de heer [echtgenoot eiseres] - toenmalig partner en thans de echtgenoot van [eiseres] - op genoemd adres woonachtig.
2.3.
Bij leven gebruikte [zoon eiseres] gedurende een aantal jaren het medicijn Risperdal.
2.4.
[zoon eiseres] is op 12 september 2008 in WZA op de afdeling Chirurgie opgenomen. Na uit het ziekenhuis te zijn ontslagen, is [zoon eiseres] wederom in WZA opgenomen. [zoon eiseres] is in WZA overleden op 22 september 2008, op de afdeling Intensive Care.
2.5.
Na het overlijden van [zoon eiseres] heeft een patholoog-anatoom, werkzaam buiten WZA, onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van [zoon eiseres] . Van dit onderzoek is een obductierapport opgesteld.
2.6.
[eiseres] heeft WZA na het overlijden van [zoon eiseres] om een afschrift van het medisch dossier van [zoon eiseres] gevraagd. Bij brief van 20 november 2008 heeft [gedaagde 1] , mede optredend namens zijn collega [gedaagde 2] , medegedeeld dat dit verzoek wordt afgewezen, daartoe - samengevat - aanvoerend dat het medisch beroepsgeheim in de weg staat aan verstrekking van het medisch dossier van [zoon eiseres] aan [eiseres] . In deze brief is voorts vermeld:
"(…) Wij zelf denken dat niet dat er medisch gezien iets fout is gegaan. Dat uw zoon is overleden is natuurlijk verschrikkelijk. Wij kunnen ook begrijpen dat dit u heel verdrietig maakt.
Het onderzoek dat na het overlijden van uw zoon werd uitgevoerd, werd gedaan door een patholoog-anatoom, die niet verbonden is aan het Wilhelmina Ziekenhuis Assen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er al niets meer aan te doen was. Met andere woorden dat er geen redding van uw zoon meer mogelijk was. Uit het rapport komt ook naar voren dat uw zoon is overleden aan een aantasting van zijn hartspier. Als die aantasting er eenmaal is, is er niets meer aan te doen.
Het rapport schrijft die aantasting toe aan het gebruik van Risperdal. Dat komt een heel enkele keer voor. Dat dat nu juist Uw zoon moest overkomen, is natuurlijk heel droevig en in feite enorme pech. Zoals U weet gebruikte uw zoon al zo’n jaar of vijf Risperdal. Voorschrift was eenmaal per 2 weken een depot van 50 mg en daarnaast 3 maal per dag 1 tablet van 2 mg en bovendien Haloperidol, 1 mg eenmaal per dag gedurende 3 dagen na het depot. In het ziekenhuis heeft hij op de eerste dag van opname één keer 2 mg gekregen in plaats van 3 maal 2 mg.
Op de tweede dag heeft hij ‘s ochtends 2 maal 2 mg gekregen; daarna niet meer. Op de derde dag heeft hij nog eenmaal 2 mg gehad. Daarna heeft uw zoon geen Risperdal en Haldol meer gehad. Depot heeft hij niet gekregen, dat had hij vlak voor zijn opname nog gehad. Hij heeft in het ziekenhuis dus minder Risperdal gekregen dan anders. Hij is hier dus zeker niet vergiftigd.”
2.7.
[teamleider] , teamleider medische administratie/poliklinische inschrijving in WZA, heeft [eiseres] bij brief van 25 november 2008 medegedeeld dat de betrokken behandelaars geen toestemming hebben gegeven voor het verstrekken van een afschrift van of inzage in het medisch dossier van [zoon eiseres] .
2.8.
Bij brief van 5 maart 2009 heeft de advocaat van [eiseres] WZA verzocht om een afschrift van het medisch dossier van [zoon eiseres] . WZA heeft hierop gereageerd bij brief van 10 maart 2009, waarin zij meldt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf op het (hernieuwde) verzoek zullen reageren. Bij brief van 10 maart 2009 heeft [gedaagde 2] het verzoek afgewezen, onder verwijzing naar de eerdere brief van 20 november 2008 en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
2.9.
Bij brieven van 12 september 2013 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagden] medegedeeld dat zij aansprakelijk worden gehouden voor door [eiseres] geleden schade.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] een kopie van het volledige medisch dossier betreffende onderhavige medische behandeling van [zoon eiseres] (inclusief stukken betreffende het na zijn dood trachten vast te stellen c.q. trachten te achterhalen van de oorzaak van het overlijden (zoals bijvoorbeeld obductie- en autopsieverslagen, eventueel (overige) rapportage betreffende pathologisch-anatomisch onderzoek, laboratoriumuitslagen etc.)) beschikbaar te stellen, zulks binnen veertien dagen na het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
subsidiair: [gedaagden] veroordeelt om aan [eiseres] , haar medisch adviseur en/of haar advocaat inzage te verlenen in het volledig medisch dossier betreffende onderhavige medische behandeling van [zoon eiseres] (inclusief stukken betreffende het na zijn dood trachten vast te stellen c.q. trachten te achterhalen van de oorzaak van het overlijden (zoals bijvoorbeeld obductie- en autopsieverslagen, eventueel (overige) rapportage betreffende pathologisch anatomisch onderzoek, laboratoriumuitslagen etc.)), alsmede [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om bij die gelegenheid aan [eiseres] , haar medisch adviseur en/of haar advocaat, de mogelijkheid te bieden van het medisch dossier van [zoon eiseres] zoals hierboven aangegeven, een kopie te maken, en [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om [eiseres] , haar medisch adviseur en/of haar advocaat, uiterlijk veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, daartoe de gelegenheid te bieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven;
meer subsidiair: [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] , haar medisch adviseur en/of haar advocaat, inzage te verlenen in het volledig medisch dossier betreffende onderhavige medische behandeling van [zoon eiseres] (inclusief stukken betreffende het na zijn dood trachten vast te stellen c.q. trachten te achterhalen van de oorzaak van het overlijden (zoals bijvoorbeeld obductie/autopsieverslagen, eventueel (overige) rapportage betreffende pathologisch anatomisch onderzoek, laboratoriumuitslagen etc), alsmede [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om [eiseres] , haar medisch adviseur en/of haar advocaat, uiterlijk veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, daartoe de gelegenheid te bieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijven;
II.
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 7.045,84;
III.
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, en voor het geval geen voldoening binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verstrijken van bedoelde termijn tot aan de dag der voldoening, alsmede in de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer, met conclusie tot niet-ontvankelijkheid althans afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , zulks met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en voor zover voldoening van de proceskosten niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van de dag van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na het vonnis, tot aan de dag van voldoening, alsmede [eiseres] te veroordelen in de nakosten.
4 De standpunten van partijen
4.1.
[eiseres] legt - samengevat - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
4.2.
De door [eiseres] gevorderde afgifte van c.q. inzage in het medisch dossier van [zoon eiseres] is gebaseerd op artikel 843a Rv. Aan alle door dit wetsartikel gestelde vereisten voor afgifte/inzage is voldaan, zo stelt [eiseres] .
4.3.
Tijdens de medische behandeling van [zoon eiseres] in het WZA is er waarschijnlijk, althans mogelijk sprake geweest van een of meerdere medische fouten, als gevolg waarvan [zoon eiseres] (mogelijk) is overleden. Hiervoor zijn [gedaagden] alsdan verantwoordelijk. Voornoemde fouten hebben er mogelijk in bestaan dat aan [zoon eiseres] , die het medicijn Risperdal gebruikte, voorafgaand aan zijn overlijden een te hoge, althans onjuiste dosering Risperdal of enig ander farmaceutisch middel is toegediend. Voor de als gevolg van deze (eventuele) fouten ontstane schade houdt [eiseres] [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk en zij wenst deze schade op hen te verhalen. [zoon eiseres] leverde voorafgaand aan zijn overlijden een financiële bijdrage aan het gezamenlijke huishouden met zijn moeder en door zijn overlijden is die bijdrage weggevallen. Dergelijke schade kan [eiseres] krachtens artikel 6:108 BW op de aansprakelijke perso(o)n(en) verhalen.
4.4.
Afgifte van althans inzage in het medisch dossier van de behandeling van [zoon eiseres] in het WZA, (inclusief het obductierapport van de patholoog-anatoom) is noodzakelijk voor [eiseres] om zich een oordeel te kunnen vormen omtrent de medische behandeling van [zoon eiseres] . Het medisch dossier is eveneens onontbeerlijk vanwege de op [gedaagden] rustende dossierplicht voortvloeiend uit artikel 7:454 BW. Zonder beschikbaarheid van het medisch dossier kan geen goede rechtsbedeling plaatsvinden. De weigering van [gedaagden] tot afgifte van althans inzage in het medisch dossier maakt iedere toetsing van het plaatsgevonden hebbende medisch handelen onmogelijk. Op die manier kan een medische fout nooit aan het licht komen. Die consequentie kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, althans kan in redelijkheid niet worden aanvaard. [eiseres] stelt voorts dat kennisname van het medisch dossier van groot belang voor haar is in verband met de verwerking van het overlijden van [zoon eiseres] . Tot op heden is het voor haar onduidelijk wat de exacte oorzaak van dit overlijden is geweest en zij kan zich niet neerleggen bij de (summiere) informatievoorziening van de zijde van [gedaagden] Zulks is niet aanvaardbaar voor [eiseres] . De waarheid omtrent het overlijden van [zoon eiseres] dient volgens haar aan het licht te komen. Dat geldt te meer gelet op de omstandigheden dat [gedaagde 2] aan [eiseres] heeft medegedeeld dat zij maar snel moest vergeten wat er was gebeurd en dat [gedaagde 1] tijdens het verblijf van [zoon eiseres] in het ziekenhuis heeft medegedeeld dat aan [zoon eiseres] , per abuis, niet de juiste soort althans niet de juiste hoeveelheid medicatie was gegeven en dat een verpleegster aan de heer [echtgenoot eiseres] heeft medegedeeld dat aan [zoon eiseres] tegengif was toegediend. Het niet verstrekken van het medisch dossier van [zoon eiseres] zou ook in strijd komen met de uit artikel 6 EVRM voortvloeiende beginselen van 'equality of arms' en 'fair trial'. Immers, de ene partij (gedaagden) beschikt hier wel over de noodzakelijke medische gegevens en de andere partij (eiseres) niet. Het obductierapport maakt naar de mening van [eiseres] (feitelijk) deel uit van het medisch dossier van [zoon eiseres] , nu [gedaagden] na het overlijden van [zoon eiseres] opdracht tot deze obductie hebben gegeven aan een (externe) patholoog-anatoom. In hun brief aan [eiseres] van 20 november 2008 refereren [gedaagden] ook aan het obductierapport. Het obductierapport geeft bovendien informatie over de doodsoorzaak van [zoon eiseres] . Het kan dan ook niet anders dan dat het obductierapport zich in het medisch dossier van [zoon eiseres] bevindt. De ingeschakelde patholoog-anatoom is bovendien als een hulppersoon van [gedaagden] in de zin van artikel 6:76 BW aan te merken. Het alternatief van het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopig getuigenverhoor om nader inzicht te krijgen in de medische behandeling van [zoon eiseres] door [gedaagden] zal niet leiden tot de gewenste informatieverstrekking, aldus [eiseres] .
4.5.
Gelet op het vorenstaande is in dezen sprake van zwaarwegende belangen aan de kant van [eiseres] die maken dat het door [gedaagden] ingeroepen medisch beroepsgeheim dient te wijken.
4.6
In het onderhavige geval mag de toestemming van [zoon eiseres] voor het aan zijn moeder verstrekken van afschrift van c.q. inzage in zijn medisch dossier worden verondersteld, mede gelet op de goede band die moeder en zoon hadden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2008 (NJ 2008, 630) vloeit voort dat in geval van overlijden de toestemming van de overledene voor inzage van het medisch dossier geacht kan worden te zijn gegeven en dat de overledene via die veronderstelde toestemming afstand geacht wordt te hebben gedaan van een beroep op zijn privacy.
4.7.
[gedaagden] dienen in deze procedure tevens, op de voet van artikel 6:96 BW, de gemaakte kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand ten bedrage van € 7.045,84 aan [eiseres] te vergoeden.
4.8.
Op het standpunt van [gedaagden] zal hierna - voor zover nodig - bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5 De beoordeling van het geschil
5.1.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure de vraag centraal staat of [gedaagden] gehouden zijn om aan [eiseres] afschrift te verstrekken van dan wel inzage te verlenen in het medisch dossier van wijlen haar zoon [zoon eiseres] , die in september 2008 tot twee maal toe in WZA opgenomen is geweest en aldaar is behandeld door de medici [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot afgifte van of inzage in bescheiden ex artikel 843a Rv slechts toewijsbaar is indien aan de drie in het eerste lid van dit wetsartikel genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan, (ii) de vordering betrekking heeft op 'bepaalde' bescheiden en (iii) de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is. Voorts mag zich geen van de in de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv genoemde uitzonderingen voordoen, te weten dat (iv) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn en (v) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en (vi) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat het verkrijgen van bewijsmiddelen om vast te kunnen stellen of er sprake is geweest van een medische fout bij de geneeskundige behandeling van [zoon eiseres] in WZA, welke eventuele fout onderwerp kan zijn van een (toekomstige) aansprakelijkheidsprocedure jegens [gedaagden] , is te beschouwen als een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate voldaan aan het vereiste van 'bepaalde' bescheiden, nu de vordering specifiek ziet op het medisch dossier van de geneeskundige behandeling van [zoon eiseres] in het WZA gedurende diens opname aldaar in september 2008. Ten aanzien van het element 'rechtsbetrekking' heeft het volgende te gelden. Het bestaan van een 'rechtsbetrekking' moet marginaal worden getoetst. Hieronder valt niet alleen een contractuele verbintenis, maar ook een verbintenis uit de wet, zoals een onrechtmatige daad. [eiseres] was vanzelfsprekend geen partij bij de onderhavige geneeskundige behandelingsovereenkomst. Dat laat echter onverlet dat indien [eiseres] als nabestaande schade zou hebben geleden als gevolg van een door [gedaagden] begane medische fout een vordering van haar jegens [gedaagden] ex artikel 6:108 BW aan de orde zou kunnen zijn. Dat impliceert genoegzaam een rechtsbetrekking tussen partijen als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv, daargelaten of een dergelijke vordering toewijsbaar zal zijn in een latere aansprakelijkheidsprocedure.
5.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of zich één van de uitzonderingen genoemd in het 3e en 4e lid van artikel 843a Rv voordoet. Daarbij overweegt de rechtbank dat de gegevens uit het medisch dossier en het obductierapport van [zoon eiseres] uit hoofde van hun functie aan [gedaagden] zijn toevertrouwd en te hunner beschikking staan. Gelet op de specifieke verwijzing door [gedaagde 1] , in diens brief aan [eiseres] van 20 november 2008, naar conclusies uit het obductierapport kan ervan worden uitgegaan dat dit rapport zich ook onder [gedaagden] bevindt.
5.5.
Artikel 7:457 lid 1 BW bepaalt dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW ('het medisch dossier') worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Onder 'anderen' dienen ook nabestaanden te worden begrepen. Artikel 7:457 BW beoogt niet alleen de belangen van de patiënt te beschermen, maar tevens het algemene belang dat personen zich tot hulpverleners moeten kunnen wenden zonder ervoor beducht te zijn dat hun in vertrouwen verstrekte gegevens kunnen worden verspreid. Uitgangspunt is daarom dat iedere hulpverlener zich in beginsel op zijn geheimhoudingsplicht kan beroepen. De wetgever heeft geen regeling getroffen voor het verstrekken van inlichtingen ná het overlijden van de patiënt. Er wordt echter algemeen aangenomen dat het beroepsgeheim ook geldt na de dood. In beginsel kunnen [gedaagden] zich ter afwering van de vordering van [eiseres] , als nabestaande van [zoon eiseres] , tot inzage in c.q. afschrift van het medisch dossier van [zoon eiseres] dan ook op hun geheimhoudingsplicht beroepen. [eiseres] neemt naar het oordeel van de rechtbank als moeder van [zoon eiseres] ten opzichte van ieder ander geen bijzondere - juridische - positie in, die maakt dat juist haar wel een recht op inzage in het medisch dossier van [zoon eiseres] zou toekomen (vgl. gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12 december 2002, NJ 2003, 379 en rechtbank Amsterdam, 23 september 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6239).
5.6.
Het belang van geheimhouding is van zodanig gewicht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt, indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat door het beroep van de hulpverlener op zijn beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (zie HR 20 april 2001, NJ 2001, 600). De geheimhoudingsplicht kan ook worden doorbroken indien aannemelijk wordt gemaakt dat de overledene, ware hij nog in leven, zijn toestemming tot inzage in het medisch dossier zou hebben gegeven. Deze toestemming mag volgens vaste jurisprudentie echter niet worden verondersteld. Bij de beoordeling is tevens van belang of de door [eiseres] gewenste gegevens op een andere wijze verkregen kunnen worden.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van [eiseres] bij het verkrijgen van gegevens omtrent een eventuele medische fout van [gedaagden] en het (mogelijk) tegen [gedaagden] entameren van een aansprakelijkheidsprocedure - wegens als nabestaande geleden schade als bedoeld in artikel 6:108 BW - echter niet op tegen het hiervoor genoemde algemene belang dat met het medisch beroepsgeheim wordt beschermd. De rechtbank acht het overigens voorstelbaar dat [eiseres] er in het kader van de verwerking van het overlijden van haar zoon belang bij heeft om te achterhalen of aan dit overlijden al dan niet een medische fout ten grondslag heeft gelegen, maar dit emotionele belang is zowel op zichzelf als in samenhang bezien met de hiervoor genoemde belangen van [eiseres] echter onvoldoende zwaarwegend om doorbreking van het beroepsgeheim te kunnen rechtvaardigen (vgl. HR 8 oktober 1998, NJ 1998, 853).
5.8.
Partijen twisten over de vraag of [zoon eiseres] bij leven een goede band met zijn moeder [eiseres] had. Ook zou de rechtbank - met [eiseres] - die vraag bevestigend beantwoorden, dan betekent dat niet automatisch een recht op inzage voor [eiseres] in het medisch dossier van [zoon eiseres] . [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [zoon eiseres] toestemming tot openbaarmaking of inzage in zijn medisch dossier zou hebben gegeven. In het onderhavige geval bestaan daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete en specifieke aanwijzingen.
5.9.
Voorts overweegt de rechtbank dat er voor [eiseres] bij de huidige stand van zaken andere, minder verstrekkende, alternatieven aanwezig zijn om de door haar gewenste informatie omtrent de medische behandeling van [zoon eiseres] in WZA te kunnen verkrijgen, bijvoorbeeld in het kader van het (op een daartoe strekkend verzoek van [eiseres] ) bevelen van een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopig getuigenverhoor. Dat het volgen van dergelijke rechtsingangen, zoals [eiseres] aanvoert, niet tot de gewenste informatieverstrekking zal leiden, staat thans naar het oordeel van de rechtbank nog geenszins vast.
5.10.
Uit het door [eiseres] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2008 (NJ 2008, 630) volgt dat onder zeer uitzonderlijke omstandigheden het beroep van een arts op zijn geheimhoudingsplicht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding. Daarbij dient echter worden bedacht dat dit arrest in een strafzaak tegen een arts (in verband met dood door schuld) is gewezen en niet in een civiele procedure, zoals de onderhavige.
De Hoge Raad overweegt in deze zaak dat de rechtbank daarbij betekenis kon toekennen aan de omstandigheid dat patiënten in het algemeen erop moeten kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van verwijtbaar ondeskundig handelen van de arts de gegevens die — veelal verplicht — m.b.t. de medische behandeling in het medisch dossier zijn vastgelegd, voor onderzoek door, zoals hier, de justitiële autoriteiten, beschikbaar zijn. Dat is een heel ander kader dan informatieverstrekking ten behoeve van een eventuele civiele aansprakelijkheidsprocedure. Hoe ook, [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat er in dit geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die meebrengen dat dat haar belang om de waarheid te achterhalen omtrent het overlijden van [zoon eiseres] zwaarder moet wegen dan het beroep van [gedaagden] op hun geheimhoudingsplicht. Vooralsnog zijn er naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanknopingspunten te vinden die wijzen op een medische fout van [gedaagden] Hetgeen daaromtrent door [eiseres] is gesteld (zie r.o. 4.4.) is door [gedaagden] uitdrukkelijk bestreden.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank constitueert artikel 6 EVRM in deze procedure geen recht voor [eiseres] op inzage in c.q. afschrift van het medisch dossier van [zoon eiseres]1. Of er bij afwezigheid van het medisch dossier van [zoon eiseres] in een aansprakelijkheidsprocedure sprake kan zijn van schending van de door artikel 6 EVRM gewaarborgde beginselen van 'fair trial' en 'equality of arms' dient in een dergelijke procedure te worden beoordeeld. Deze kwesties vallen buiten het bestek van de onderhavige 843a Rv procedure. Bedacht dient overigens te worden dat artikel 6 EVRM slechts waarborgen schept voor de verhouding tussen burger en overheid. Het brengt met zich dat partij in een procedure dezelfde kansen behoort te hebben om haar standpunt te verdedigen als haar wederpartij. Het gaat dus om gelijke proceskansen. Artikel 6 EVRM heeft echter geen horizontale werking tussen natuurlijke en/of rechtspersonen onderling.
5.12.
De rechtbank komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de slotsom dat het door [gedaagden] gedane beroep op hun geheimhoudingsplicht moet worden gehonoreerd. Dat betekent dat zich daarmee één van de uitzonderingen op het recht op inzage in c.q. afschrift van gegevens als bedoeld in artikel 843a Rv voordoet.
5.13.
De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen. Al hetgeen partijen overigens nog te berde hebben gebracht, kan daarmee onbesproken blijven. ECLI:NL:RBNNE:2016:265