Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 110718 dagvaarding SO, verklaring voor recht: € 30.000,00 dekt de schade, niet meewerkend SO betaalt proceskosten: € 11.242,00

RBGEL 110718 dagvaarding SO, verklaring voor recht: € 30.000,00 dekt de schade, niet meewerkend SO betaalt proceskosten: € 11.242,00

in vervolg op (o.m.) rb-gelderland-131217-comparitie-voor-nader-deskundigenonderzoek-benoeming-en-vraagstelling-verzekeringsarts-tzv-schouder-en-knieklachten

2 De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1.
In een aan het tussenvonnis van 13 december 2017 voorafgaand tussenvonnis van 14 juni 2017 heeft de rechtbank als volgt overwogen (rov. 2.11):

Uit het vorenstaande en uit hetgeen is beslist in de eerdere tussenvonnissen volgt dat bij de beoordeling van de voorliggende vraag, kort weergegeven, of [Gedaagde] van Allianz een hogere vergoeding toekomt voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval dan het door Allianz betaalde bedrag van € 30.000,00, van het volgende kan worden uitgegaan:

- [Gedaagde] is in augustus 2002 naast het ongeval geen ander ongeval overkomen;

- Ten gevolge van het ongeval heeft hij letsel/klachten opgelopen aan zijn rechterschouder als omschreven in de rapporten van Edixhoven van 3 maart 2004 en 2 maart 2007;

- [Gedaagde] kreeg voorts, vanaf enig moment na 24 februari 2004 toenemende klachten aan zijn linkerschouder, zoals omschreven in het rapport van Edixhoven van 2 maart 2007, die niet in causaal verband staan met het ongeval;

- [Gedaagde] heeft voorts klachten aan zijn linker- en rechterknie, zoals omschreven in het rapport van Edixhoven , die niet in causaal verband staan met het ongeval;

- Er is geen sprake van psychische beperkingen als gevolg van het ongeval.

De rechtbank heeft in dat tussenvonnis van 14 juni 2017 verder overwogen dat beoordeeld dient te worden in hoeverre het door het ongeval veroorzaakte rechterschouderletsel voor [Gedaagde] schade heeft veroorzaakt en dat het er daarbij op aan komt een vergelijking te maken tussen enerzijds de situatie van [Gedaagde] mét en anderzijds zijn situatie zonder de door het ongeval veroorzaakte rechterschouderklachten. De rechtbank heeft overwogen dat zij voor die beoordeling voorshands nader deskundigenonderzoek nodig achtte en heeft een comparitie van partijen bevolen om Allianz en [Gedaagde] in de gelegenheid te stellen zich over dat voornemen, de persoon van de deskundige en de vraagstelling uit te laten, om nadere informatie van hen te krijgen en om te onderzoeken of zij het op een of meer punten met elkaar eens zouden kunnen worden. Allianz en [Gedaagde] zijn er daarbij op gewezen dat de rechtbank uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden acht. De comparitie is bepaald op 15 november 2017.

2.2.
Bij brief van 10 november 2017 is namens [Gedaagde] , zonder toelichting, bericht dat [Gedaagde] en zijn advocaat “afzien van de comparitie” en niet aanwezig zullen zijn en dat om vonnis wordt verzocht. De rechtbank stelt vast dat ook tweemaal eerder, in tussenvonnissen van 7 mei 2014 en 6 mei 2015, is bepaald dat een comparitie van partijen zou plaatsvinden, die daarop respectievelijk op 20 mei 2014 en 22 september 2014 hebben plaatsgevonden, en dat [Gedaagde] evenmin op een van die zittingen is verschenen.

2.3.
In een reactie van 13 november 2017 op de brief van [Gedaagde] van 10 november 2017 heeft Allianz de rechtbank geschreven dat zij met verbazing kennis heeft genomen van de brief van [Gedaagde] , dat het geen zin zal hebben de zitting te laten doorgaan nu [Gedaagde] niet wil verschijnen en dat zij verwijzing naar de rol voor vonnis verzoekt. Daarop is vonnis bepaald, zonder dat de comparitie heeft plaatsgevonden.

2.4.
In het tussenvonnis van 13 december 2017 heeft de rechtbank overwogen dat zij een deskundigenonderzoek nodig acht en heeft zij een onderzoek door de deskundige verzekeringsarts RGA A. Blaauw-Hoeksma (verder: de deskundige) bevolen teneinde een deskundigenoordeel te krijgen over, kort gezegd, de respectievelijke beperkingen van [Gedaagde] met en zonder ongeval. Daarbij zijn de deskundige de volgende vragen voorgelegd:

1. Welke belemmeringen stelt [Gedaagde] thans en in de periode vanaf augustus 2002 te ondervinden bij het verrichten van activiteiten in het dagelijks leven zoals zelfverzorging, vrije tijdsbesteding, sportbeoefening en de beroepsuitoefening?

2. Welke beperkingen bestaan er als gevolg van de rechterschouderklachten voor: a. loonvormende arbeid, b. verrichtingen in het algemeen dagelijks leven, c. hobby en sport?

3. Welke beperkingen bestaan er als gevolg van de linkerschouderklachten voor: a. loonvormende arbeid, b. verrichtingen in het algemeen dagelijks leven, c. hobby en sport en vanaf wanneer?

4. Welke beperkingen bestaan er als gevolg van de linker- en rechterknieklachten voor: a. loonvormende arbeid, b. verrichtingen in het algemeen dagelijks leven, c. hobby en sport en vanaf wanneer?

5. Wilt u aan de hand van uw bevindingen, de expertiserapporten en uw antwoord op de vragen 1-4, conform het FIS aangevuld met eventuele naar uw oordeel relevante items, beperkingenprofielen opstellen voor de situatie
- zonder de rechterschouderklachten, waarbij verschillende profielen worden opgesteld voor de situatie vóórdat achtereenvolgens linkerschouderklachten en knieklachten zijn ontstaan en de respectieve situaties daarna,

- mét de rechterschouderklachten in combinatie met achtereenvolgens de linker-schouderklachten en knieklachten, waarbij verschillende profielen worden opgesteld voor de situatie vóórdat achtereenvolgens tevens linker-schouderklachten en knieklachten zijn ontstaan en de respectieve situaties daarna,

6. Zijn er nog andere, niet door betrokkene aangegeven, beperkingen waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?

De rechtbank heeft partijen er op gewezen dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat indien door een partij niet aan die verplichting wordt voldaan, de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

2.5.
In het mailbericht van 9 april 2018 heeft de deskundige aan de rechtbank bericht dat het niet is gelukt is om een afspraak met [Gedaagde] te maken. Zij schrijft dat zij van de advocaat van [Gedaagde] heeft vernomen dat met [Gedaagde] enkel per mail contact gelegd kan worden en dat zij van [Gedaagde] geen andere contactgegevens heeft gekregen dan zijn mailadres. [Gedaagde] heeft echter, aldus de deskundige, ook na rappel, niet gereageerd op haar mailberichten waarin een afspraakdatum werd voorgesteld en ook van zijn advocaat, die van de berichten afschriften heeft ontvangen, heeft zij geen reactie gekregen. De deskundige schrijft dat het voor haar niet mogelijk is meer ruimte in haar agenda vrij te plannen en dat zij, nu [Gedaagde] en zijn advocaat geen reactie hebben gegeven, geen andere mogelijkheid ziet dan de opdracht terug te geven.

2.6.
De rechtbank overweegt dat uit dit mailbericht van de deskundige volgt dat het door de rechtbank nodig geachte deskundigenonderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden omdat de daarvoor door de deskundige noodzakelijk geachte medewerking van [Gedaagde] heeft ontbroken. In de conclusie na niet gehouden deskundigenbericht wordt namens [Gedaagde] erkend dat hij wegens persoonlijke problemen “niet adequaat” heeft geregeerd op de uitnodiging van de deskundige. Een concrete verklaring, laat staan een rechtvaardiging, heeft [Gedaagde] daarvoor niet gegeven. Gelet daarop, en mede gezien de omstandigheden dat [Gedaagde] ook zonder enige verklaring niet op de in november 2017 geplande comparitie heeft willen verschijnen en hij ook bij de twee eerder bepaalde inlichtingencomparities van 20 mei 2014 en 22 september 2014 niet is verschenen, waardoor de rechtbank met betrekking tot het onderhavige, al 5 jaar lopende, geschil nooit rechtstreeks informatie bij hem heeft kunnen inwinnen, wijst de rechtbank het verzoek van [Gedaagde] om in de gelegenheid te worden gesteld alsnog door de deskundige te worden onderzocht af. Gelet op de hiervoor geschetste proces-opstelling van [Gedaagde] en het ontbreken van een concrete verklaring daarvoor, is er geen reden te veronderstellen dat een nieuwe kans succesvoller zal zijn, nog daargelaten dat de deskundige schrijft dat zij voor een nieuw onderzoek geen ruimte heeft.

2.7.
[Gedaagde] stelt dat hij als gevolg van het ongeval schade heeft ondervonden die meer bedraagt dan wat hem reeds door Allianz is betaald (waaronder in ieder geval een voorschot van € 30.000,00, zoals vastgesteld in het tussenvonnis van 6 mei 2015 rov. 2.20). De bewijslast van deze stelling, waaraan hij, zowel ter onderbouwing van zijn vordering in reconventie als verweer tegen de in conventie door Allianz gevraagde verklaring voor recht, het rechtsgevolg koppelt dat Allianz hem boven die € 30.000,00 nog meer schadevergoeding dient te betalen, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op hem.

2.8.
Zoals overwogen acht de rechtbank voor de beoordeling van die stelling een deskundigenonderzoek met betrekking tot de hiervoor in rov. 2.4. genoemde vragen noodzakelijk. De rechtbank concludeert op basis van hetgeen is overwogen in rov. 2.6. dat [Gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om daaraan mee te werken (artikel 198, lid 3 Rv). Nu door dit gebrek aan medewerking het deskundigenonderzoek niet heeft plaatsgevonden, beschikt de rechtbank niet over een deskundigenrapport dat (mede) als basis kan dienen bij de beoordeling van de vraag welke beperkingen [Gedaagde] heeft en heeft gehad, welk deel daarvan het gevolg is van het door het ongeval ontstane rechterschouderletsel en welk deel het gevolg is van de andere bij hem aanwezige klachten, die los staan van het ongeval. Gelet op het gebrek aan medewerking van [Gedaagde] komen de gevolgen van ontbreken van het deskundigenrapport voor zijn rekening. Het oordeel over de door het ongeval ontstane beperkingen kan niet worden gegeven enkel op basis van de overige door partijen in het geding gebrachte stukken. Daargelaten dat [Gedaagde] geen daartoe strekkend bewijsaanbod heeft gedaan, is voor nadere bewijslevering op dit punt geen plaats meer. De conclusie is dat het bestaan en de omvang van de beperkingen van [Gedaagde] als gevolg van het ongeval niet kunnen worden vastgesteld.

2.9.
Omdat, nu de beperkingen als gevolg van het ongeval niet kunnen worden vastgesteld, niet kan worden vastgesteld dat de schade ten gevolge van die beperkingen groter is dan € 30.000,00, en omdat ook overigens onvoldoende onderbouwd is dat de schade ten gevolge van het ongeval meer dan € 30.000,00 bedraagt, acht de rechtbank dit niet bewezen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast – nu daartegen overigens geen verweren zijn gevoerd - dat (de verzekerde van) Allianz door de betaling door Allianz van € 30.000,00 aan [Gedaagde] jegens hem met betrekking tot het ongeval volledig gekweten is, zodat de vordering van Allianz in conventie kan worden toegewezen. Dit brengt voorts mee dat de vordering in reconventie, inhoudende dat Allianz [Gedaagde] nog wel aanvullend dient te betalen (volgens de stellingen van [Gedaagde] € 621.050,00), zal worden afgewezen.

2.10.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van de drie deskundigenonderzoeken (van € 3.703,20, € 4.179,95 en € 847,00) waarvan de voorschotten door Allianz zijn voldaan.

De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op:

In conventie:

- dagvaarding € 89,33

- griffierecht 589,00

- deskundigen 8.730,15

- salaris advocaat 1.844,00 (4,0 punten × tarief € 461,00)

Totaal € 11.252,48

In reconventie worden de kosten begroot op nihil.

2.11.
De rechter, ten overstaan van wie de comparities van partijen van 20 mei 2014 en 22 september 2014 en de enquête zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders. ECLI:NL:RBGEL:2018:3265