Hof 's-Hertogenbosch 080316 amputatie teen uitzendkracht na ongeval met heftruck; akte gelast mbt voortzetting geding tegen uitzendorganisatie naast materieel wg-er
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 080316 amputatie teen uitzendkracht na ongeval met heftruck; akte gelast mbt voortzetting geding tegen uitzendorganisatie naast materieel wg-er
2 Beoordeling van het hoger beroep na verwijzing in cassatie
2.1.
Mede gelet op hetgeen is overwogen onder rov. 3.1 in het arrest van de Hoge Raad staan de volgende feiten tussen partijen vast.
i. i) [appellant] is met ingang van 13 augustus 2007 op grond van een uitzendovereenkomst bij BTS in dienst getreden.
ii) BTS heeft [appellant] omstreeks 31 augustus 2007 als chauffeur ter beschikking gesteld van [geïntimeerde 1] . [appellant] diende in opdracht van [geïntimeerde 1] tuinmachines te transporteren naar Finca Boyal, S.L.U. (hierna: Boyal) in [vestigingsplaats 2] te Spanje.
iii) Nadat [appellant] op 31 augustus 2007 bij Boyal was aangekomen, is hij op enig moment bij het lossen van de tuinmachines in de aanhanger van de vrachtwagen gaan staan, waarbij hij met een teen onder een van de lepels van de bij het lossen gebruikte heftruck klem kwam te zitten. Ten gevolge hiervan heeft hij schade opgelopen in de vorm van verlies van de top van de grote teen van zijn linkervoet en een kneuzing van zijn rechterhand.
iv) [appellant] is op 31 augustus 2007 in het ziekenhuis in [vestigingsplaats 2] behandeld. Op 4 september 2007 is hij naar Nederland teruggevlogen.
v) Op 5 september 2007 is [appellant] gezien op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis Rivierenland te [vestigingsplaats 1] . Het verslag van de behandelend arts vermeldt:
“Anamnese:
rvk:5 dgn geleden in Spanje geweest. Daar zwaar voorwerp op de linkervoet gehad. Dig I top gedeeltelijk geamputeerd en een wond. Is daar verzorgd. Heeft 3 prikken gehad, geen opname. Wond is verzorgd en zit netjes ingepakt.
(…)
Diagnose:
trauma linker voet 5 dgn geleden
(…)
Vervolgbehandeling:
polikliniek”
( vi) BTS heeft [appellant] op 31 augustus 2007 ziek gemeld bij het UWV. [appellant] heeft vanaf die datum tot 16 oktober 2007 een ziektewetuitkering ontvangen.
Van 3 december 2007 tot en met 9 februari 2008 heeft hij werkzaamheden als chauffeur bij [geïntimeerde 1] verricht.
(vii) [geïntimeerde 1] en BTS waren op grond van art. 51 van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2007 en 2008 verplicht een ongevallenverzekering voor [appellant] af te sluiten. [geïntimeerde 1] had ten tijde van het voorval een ongevallenverzekering gesloten, die voor dit voorval echter geen dekking bood.
2.2.
[appellant] vordert in dit geding een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1] en BTS hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellant] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Voorts vordert [appellant] dat [geïntimeerde 1] en BTS hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan hem een nader bij staat op de te maken schadevergoeding, alsmede een voorschot tot betaling van een voorschot op deze schadevergoeding van € 25.000,- en een voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 5.000,-. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden en nog zal lijden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat [geïntimeerde 1] en BTS op grond van art. 7:658 BW jegens hem voor de schade aansprakelijk zijn. [appellant] stelt tevens dat [geïntimeerde 1] en BTS op grond van art. 7:611 BW aansprakelijk zijn, nu zij zijn tekortgeschoten in hun cao-verplichting om een dekking biedende ongevallenverzekering af te sluiten.
2.3.
In eerste aanleg zijn bij vonnis van 13 januari 2010 de vorderingen van [appellant] afgewezen door de kantonrechter van de rechtbank Arnhem, locatie Tiel , met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure aan de zijde van [geïntimeerde 1] en BTS. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij het vernietigde arrest heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voormeld vonnis (en het daaraan voorafgaande vonnis van 7 oktober 2009, waarbij een comparitie van partijen is bepaald) bekrachtigd. Voorts heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij dat arrest [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] en BTS.
2.4.
Blijkens zijn memorie na verwijzing wenst [appellant] dat zijn vorderingen (hiervoor weergegeven in rov. 2.2) – tegen zowel [geïntimeerde 1] als BTS – alsnog worden toegewezen, te vermeerderen met de proceskosten in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de proceskosten in eerste aanleg bij de kantonrechter in [vestigingsplaats 1] . Daarbij maakt [appellant] ook aanspraak op terugbetaling aan hem van de door hem aan BTS en [geïntimeerde 1] betaalde proceskostenvergoedingen.
2.5.
Gezien het vorenstaande betreft het geding na verwijzing ook BTS. BTS is in dit geding echter niet verschenen. In ECLI:NL:HR:2001:AB2174 (rov. 3.5) is beslist dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de wederpartij van degene die na verwijzing de zaak bij de rechter aanbrengt, door een dagvaarding of oproeping op de hoogte dient te zijn gebracht van de voortzetting van het geding, maar dat op dit uitgangspunt uitzonderingen denkbaar zijn. In het onderhavige geval blijkt niet uit het dossier dat BTS door een dagvaarding of oproeping of anderszins op de hoogte is van de voortzetting van het geding. Bovendien blijkt niet van een uitzondering op voormeld uitgangspunt.
2.6.
Ingevolge art. 424 Rv dient de rechter naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voort te zetten te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. Uit de door de Hoge Raad gebezigde typering van het verwijzingsgeding van art. 424 Rv als ‘onvoltooide appèlinstantie’, vloeit voort dat de procedure na cassatie en verwijzing niet een zelfstandige, nieuwe instantie is, doch de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding en valt onder het begrip ‘de verdere behandeling’ (ECLI:NL:HR:2006:AX8845, rov. 3.4). In het onderhavige geval is, nadat aanvankelijk verstek was verleend tegen BTS, het tegen haar verleende verstek gezuiverd bij (destijds) het gerechtshof Arnhem. Gelet daarop dient, indien [appellant] het geding tegen BTS wenst voort te zetten, hij haar tijdig op de hoogte te brengen van de voorzetting van het geding. De omstandigheid dat BTS in cassatie niet is verschenen en tegen haar verstek is verleend, laat dat onverlet.
2.7.
Bij deze stand van zaken zal het hof [appellant] in de gelegenheid stellen om een akte te nemen om zich erover uit te laten of hij het geding tegen BTS wenst voort te zetten, en zo ja of hij BTS op de hoogte heeft gebracht van de voorzetting van het geding dan wel of hij dit alsnog zal doen. In plaats daarvan kan [appellant] BTS ook (alsnog) oproepen te verschijnen voor dit hof zoals hij in het geval van [geïntimeerde 1] heeft gedaan, met betekening van zijn memorie na verwijzing en dit arrest. BTS zal daarna desgevraagd een antwoordmemorie na verwijzing kunnen nemen (met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen op grond van het Procesreglement van dit hof zoals vermeld in art. 2.10 van dat reglement).
2.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2016:916 zie ook het vervolg: ECLI:NL:GHSHE:2016:1944